221 220 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 Juli 1921. De beraadslagingen worden geopend. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi acht het ge- wenscht de behandeling van dit punt aan te houden, om den nieuwen wethouder van Onderwijs gelegenheid te geven het voorstel eerst te bestudeeren. Spreekster doet een voorstel tot aanhouding. De Voorzitter is 't met deze zienswijze niet eens. Men weet niet wie de nieuwe wethouder van Onderwijs zal zijn en voor hij zich in deze zaak ingewerkt heeft, zal er nog al wat tijd heengaan. En de tijd dringt om nu met de behandeling door te gaan, ook met het oog op de 25pct. rijksbijdrage, 't Volgend jaar wordt die ver goeding niet meer verleend. En de zaak is zoo goed voorbereid, dat men ze zoo wel zal kunnen behandelen. Spreker zal de behandeling er van zeer op prijs stellen, 't is een zeer eenvoudig voorstel, waarom zou men dit nu laten liggen. Het voorstel van mevrouw BuismanBlok Wijbrandi wordt ondersteund en in stemming gebracht. Het wordt verworpen met 14 tegen 11 stemmen. Vóór stemmen: de heeren Van der Werff, Lautenbach, Fostma, Ij. de Vries, Jansen, Dijstra, Fransen, Visser, De Vos, Cohen en mevrouw BuismanBlok Wijbrandi. Tegen stemmen: de heeren Oosterhoff, Van Weideren baron Rengers, Tiemersma, Tulp, Koopal, Collet, De Boer, B. Molenaar, O. F. de Vries, Berghuis, Dijkstra, M. Molenaar, Zandstra en Muller. De heer De Boer gaat met punt a van het voorstel mee, doch niet met punt b daarvan. Spreker heeft n.l. bezwaar om de afschaffing van het ambulantisme te verbinden aan het verkrijgen van de kleine scholen. Als het er om ging het ambulantisme te behouden voor den korten tijd van overgang, dan zou spreker er niet veel woorden aan wijden, maar de moge lijkheid is niet uitgesloten, dat het besluit omtrent punt a niet wordt goedgekeurd en dan zit men aan het ambu lantisme vast. Als de Raad met dit voorstel meegaat en het college van Gedeputeerde Staten of de Regeering kan zich er niet mee vereenigen, dan verzoeken wij feitelijk het ambulantisme te laten bestaan, zooals het nu bestaat, 't Is om die reden dat sprekers fractie het voorstel b niet kan steunen. Het gevolg van de aanneming van punt b zou kunnen zijn dat twee hoofden van scholen van een 12-klassige school, die nu reeds voor de klas staan en die dat zeer op prijs stellen, nu weer van de klas worden bevrijd. Laat men voortgaan met het brengen van de hoofden voor de klas, zooals op 't oogenblik reeds op verschil lende scholen het geval is. De heer Oosterhoff vraagt of het absoluut vast staat, dat het rijk 25 pet. van de bouwkosten betaalt. Door deze wijziging zal het rijk er aan meewerken dat een bedrag van f 110,000.'s jaars voor rekening van de regeering zelf komt en wordt nu, om dat mogelijk te maken, ook nog 25 pet. bouwsubsidie gegeven? De heer IJ. de Vries wil die vraag nog wat aandik ken. Vooral ook, omdat hij meent dat de gemeente Op- sterland, waar men ook een dergelijke bijdrage vroeg van den minister, ten antwoord kreeg, dat hij geen geld meer had voor den verbouw van openbare scholen. Het is voor spreker de vraag, of de gemeente, als zij de kosten van den verbouw, f 622,000.zelf moet beta len, niet verstandiger doet met even te wachten totdat de aanbesteding iets goedkooper kan geschieden. De Voorzitter zegt dat het bij den heer De Boer eigen lijk een principieele kwestie is deze kan met sub a meegaan, maar heeft bezwaar tegen sub b. Wat deze kwestie betreft, volgens artikel 27, 4e lid, van de Lager Onderwijswet 1920 moet op de openbare school het ambulante hoofd vervallen, maar men heeft tijd tot 1923. Nu staan Burgemeester en Wethouders op het stand punt dat voor 12- en 14-klassige scholen het ambulante hoofd niet gemist kan worden. Hier is het verschil uisschen de S. D. A. P.-ers, die per se geen ambulant hoofd wenschen en Burgemeester en Wethouders. Het college van Burgemeester en Wethouders vindt voor de kleinere scholen, 7-, 6- en 4-klassige, het ambulante hoofd niet noodig en stelt voor het ambulantisme daar op te heffen. Intusschen, met 1923 moet toch het ambu lantisme vervallen, ook al zijn de scholen dan nog niet gesplitst. Wat aangaat de kwestie, door den heer Oosterhoff aangeroerd, het antwoord op de vraag: zal het rijk die 25 pet. betalen, grondt zich op de wet. 't Is misschien voor het rijk niet prettig, maar er is niet veel aan te doen. Recht is recht, en de wet is beslist genoeg in dezen. Trouwens men zal dit in Den Haag wel hebben voorzien, verwacht spreker. De wet is nu eenmaal zoo, dat voor een kleine school alle onderwijzers voor reke ning van het rijk zijn, terwijl voor een groote school er ook voor rekening van de gemeente komen. Met het gezegde, dat er geen geld is, kan men zich moeilijk vrijpleiten. Als de wet rechten geeft, kan men niet zeggen, daar is de bodem van de schatkist. Daarmee komt men er niet. Spreker beveelt daarom aanneming van het voorstel zeer aan. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi merkt op, dat in het voorstel niet wordt gesproken van reserve-onder wijzers. 't Is zeker wel de bedoeling, dat die ook worden aangesteld? De Voorzitter zegt, dat, zooals de toestand op het oogenblik is, men geen reserve-onderwijzers behoeft. Maar bij de zeslokalige scholen vermoedelijk wel. Dat is dan een schoone taak voor den nieuwen wethouder van Onderwijs om die aan te stellen. Men moet er natuurlijk op rekenen dat er enkele leservekrachten zijn om de plaats van een onderwijzer, die verhinderd is, te vervullen. Een gemeente als deze kan niet zonder enkele overcomplete onderwijskrachten, 't Is dus wel zoo, dat niet alle onderwijzers voor reke ning van het rijk zullen komen; maar enkele, dat zijn er nog geen 45. Indertijd is door de heeren De Boer en Zandstra een voorstel ingediend om het maximum-aantal kinderen per klas te bepalen op hoogstens 30. Naar aanleiding hiervan merkt spreker op, dat men voortaan het maximum-aantal kinderen aan een zes lokalige school niet meer moet bepalen per klas, maar per school. Volgens de vroegere onderwijswet was de oplossing, als het aantal kinderen in een klas te groot was, er een lokaal bij bouwen. En al die lokalen be hoorden dan tot de school. Dat zal nu niet meer gaan. Voortaan moet men niet meer kinderen per school heb ben dan zooveel en, zou men er meer kinderen in bren gen ,dan zou men aan die school weder surnumeraire onderwijzers krijgen en verviel men weer in hetzelfde euvel, dat men nu door splitsing wil opheffen. Is een school vol dat is een vraag die men tot nog toe niet hoorde dan moet men met een nieuwe school beginnen en dan krijgt men voor de onderwijzers van die nieuwe school weder het volle rijkssubsidie. En een gevolg hiervan is, dat men niet meer van een aantal kinderen per klas moet spreken, terwijl in de toe komst men het best zal doen door kleine scholen te bouwen van niet meer dan 6 lokalen. De heer Dijstra is door het antwoord, dat de Voorzitter gaf aan mevrouw Buisman, niet bevredigd. Die vraag kan niet worden losgemaakt van den opzet van het plan, waar gesproken wordt van een besparing van 110,000. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 Juli 1921. Daar wordt aangenomen dat er bespaard zal worden een bedrag van alle boventallige onderwijzers ten be drage van 110,000.Maar de berekening hoe men tot dat bedrag komt, ontbreekt. Wat is 't bedrag per hoofd dat men besparen zal? Worden de boventallige onderwijzers geloosd, zal dat dan de jongere generatie zijn en niet de ouderen, met meer routine? Dat mocht wel eenige toelichting hebben. Op bladzijde 281 van het voorstel wordt gezegd: „Zooals ik hierboven meedeelde worden de te be sparen kosten aan jaarwedden voor de zoogenaamde boventallige onderwijzers door mij ruw weg op 110,000.'s jaars geschat. Wordt van dit bedrag een som van 60,000.per jaar gereserveerd voor schoolbouw, waardoor, naar een rentevoet van 8 daarvoor 750,000.kan worden besteed, dan zou de gemeente toch nog het niet onbelangrijke bedrag van 50,000.per jaar besparen." Is, zoo vraagt spreker, in die bedragen ook rekening gehouden met het afschrijfpercentage van 2 ]/2 Spreker wil niet spreken over het bezwaar dat de zevende klas in een aparte school zal worden onderge bracht, dat is een technische kwestie, maar van een deskundige hoorde spreker dat hieraan groote bezwaren zijn verbonden. De Voorzitter herhaalt, dat het noodig zal zijn eenige reserveonderwijzers aan te stellen, om bij ziekte en ver lof in te vallen, nu de hoofden van scholen voor de klas zullen komen. In een stad als Leeuwarden moet men er op rekenen, dat men eenige personen meer heeft dan lokalen, en die meerdere personen komen voor rekening van de gemeente. De heer Dijstra: Is daarmee rekening gehouden bij den opzet van de berekening? De Voorzitter: Ik meende dat er in de stukken op ge wezen was, dat men eenige reserve-onderwijzers moest houden, maar dat blijkt in de nota van den wethouder niet besproken. Daar wordt alleen van een besparing van 50,000.gerept. Spreker wil wel verklaren, dat men niet alle boventallige onderwijzers kwijt raakt, dat kan men niet precies mikken. Hier en daar moet men nog wel een overcompleten onderwijzer hebben. Dat de boventallige onderwijzers geloosd zullen worden, is niet juist. Hetzelfde aantal onderwijzers be houdt men, maar thans wordt hun salaris door de ge meente betaald en dan betaalt het rijk het. Dat voordeel is berekend op 110,000.n.l. op 45 maal 2500. flat is de gemiddelde jaarwedde van de onderwijzers van het oogenblik. Wat de afschrijfpremie aangaat, daar is bij die 8 niet op gerekend. Maar die 8 is voor rentebedrag ruim genomen, zoodat men dan niet meer behoeft af te schrijven. De heer Dijstra heeft toch den indruk, dat de cijfers van het college een zeer betrekkelijke waarde bezitten, ten lijst van onderwijzers, waaruit zou kunnen blijken, waarop de berekening van 110,000.- bezuiniging is gebaseerd, wordt niet overgelegd, de berekening van 50,000.besparing is te hoog als rnen rekent met I het cijfer van afschrijving en ook andere cijfers komen spreker zeer onvolledig voor. Kortom, spreker is van I oordeel, dat van besparing heel weinig komen zal. Dat I is vrijwel fantasie. De heer De Vos acht de zaak door de discussies vol- I komen helder geworden. Is men evenwel zeker dat het I djk die 25 pet. bijdrage zal betalen? Spreker acht dit I niet zoo zeker. De heer De Boer merkt op, dat de vraag van den heer Dijstra omtrent de besparing van salarissen niet is te beantwoorden. Het is niet te zegegn welke van de on geveer 150 onderwijzers de boventallige zijn. Daarom moet men 't gemiddelde berekenen, n.l. een bedrag tusschen 45 maal het laagste tot 45 maal het hoogste salaris of tusschen 54,000.en 200,000.Daar ligt het bedrag van de besparing tusschen. En wat de renteberekening aangaat, 8 pet van de stichtingskosten over den geheelen duur van 't bestaan van een school, dat kan best. Elk jaar wordt door de aflossing op de leening de rentebetaling minder. Spreker gelooft dat de besparing grooter zal zijn dan geraamd is. De Voorzitter antwoordt den heer De Vos dat het rijk wel verplicht is te betalen, maar of het zal betalen, of dat het misschien zijn betalingen staken zal, dat weet spreker niet. Wel weet spreker dat het rijk verplicht is te betalen. De heer De Vos: Weststellingwerf kon 't niet krijgen. De Voorzitter: Zoolang er wetten zijn, grond ik me daarop. En de wet zegt dat de vergoeding voor school bouw nog gedurende 't jaar 1921 wordt verleend. Wat betreft het crediet van 622,000.daarbij is gerekend op een bijdrage van 25 pet. De bewering dat de cijfers globaal zijn slaat indien juist zeker op de cijfers van den wethouder, niet op die van Burgemeester en Wethouders. De besparing van 110,000.-45 maal 2500.dat bedrag is zeer zeker dicht bij de waar heid. De beraadslagingen worden gesloten. Onderdeel a van het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt met algemeene stemmen aangeno men. Onderdeel b van dit voorstel wordt met 14 tegen 11 stemmen aangenomen. Vóór stemmen: mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de heeren Oosterhoff, Van Weideren baron Rengers, Van der Werff, Lautenbach, Postma, Tulp, IJ. de Vries, Jansen, Dijstra, Visser, Berghuis, De Vos en Cohen. Tegen stemmen: de heeren Tiemersma, Koopal, Fran sen, Collet, De Boer, B. Molenaar, O. F. de Vries, Dijk stra, M. Molenaar, Zandstra en Muller. De heer De Boer trekt zijn voorstel, mede-onder teekend door den heer Zandstra, omtrent het a antal kinderen per klasse in. Ter behandeling van 15 Agenda no. 17). Het tweede gedeelte van het primitief kohier der plaatselijke belasting naar het inkomen, dienst 1921. wordt in geheime vergadering overgegaan. Na heropening der openbare vergadering wordt het tweede gedeelte van het primitief kohier vastgesteld met een totaal der cijfers van aanslag van 2,959,488. en een totaal der aanslagen van 295,948.80, waarvan voorloopig invorderbaar worden gesteld 14/i5 gedeelten. Niets meer te behandelen zijnde, wordt de vergade ring door den Voorzitter gesloten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1921 | | pagina 5