228 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Juli 1921.
appellant geweigerd was vergunning tot het bouwen
van een woonhuis op het perceel aan den Harlinger-
straatweg, kad. bekend Sectie D no. 1005, zulks op
grond van strijd met artikel 12bis der Bouwverordening.
Een afschrift van dit besluit voegen wij hiernevens.
Van dit besluit is belanghebbende 17 Juni kennis ge
geven, terwijl het beroepschrift is ingekomen 9 Juli.
De termijn van 30 dagen, bedoeld in art. 70 der Bouw
verordening, is dus in acht genomen en het beroep alzoo
ontvankelijk.
Het bedoelde terrein is het oostelijk gedeelte van den
tuin van het perceel Harlingerstraatweg no. 2 en
wordt ten oosten begrensd door een sloot, welke in
noord-oostelijke richting loopt.
Het voor den bouw van het onderhavige woonhuis
afgescheiden gedeelte vormt dus een driehoek en door
dat het huis in de rooilijn moet komen te liggen is het
noodzakelijk dat het te zeer wordt gedrongen tegen het
naastliggende gebouw, dat, van grootere afmetingen
en een andere bouworde, dit welstandshalve niet ver
draagt. Dit zou anders zijn, als, gelijk in het aaneenge-
bouwde gedeelte der stad, de huizen onmiddellijk naast
elkaar worden geplaatst. Het karakter van den Harlin
gerstraatweg echter, dat wij als buitenweg ook gaarne
zagen behouden, eischt o. i. evenwel geen gesloten
maar een open bebouwing en daarom hebben wij op
grond van het welstandsartikel uit onze Bouwverorde
ning, artikel 12bis, de vergunning gemeend te moeten
weigeren.
Nu meent adressant wel dat dit is een te groote be
perking van den eigendom en het artikel aldus werkt
als een bouwverbod, zonder dat het terrein met een
dergelijk bezwaar in werkelijkheid is belegd, terwijl
de in acht genomen afstand tusschen het te bouwen en
het westelijk aanliggende huis nog grooter is dan die
tusschen de verderop pas gestichte woningen, doch
beide opmerkingen doen hier weinig ter zake.
De eerste niet omdat deze grief ten slotte tegen elke
politiebepaling kan worden aangevoerd. De bouwver
ordening, de algemeene politieverordening en zoo tal
van andere verordeningen meer, bevatten, bepaling na
bepaling, dergelijke inbreuken op het eigendomsrecht,
die in de geordende maatschappij onmisbaar en door
artikel 625 Burgerlijk Wetboek uitdrukkelijk toe
gelaten zijn. Heeft b.v. het trekken van een rooilijn
een ander gevolg dan dat elke bouw met overschrijding
van die lijn verboden is? Kan gezegd worden dat een
perceel met bouwverbod bezwaard is, als het te klein
van afmeting is om daarop een huis te stichten, dat
volgens de verordening (art. 15) ten minste 30 M-'.
oppervlakte moet hebben, zoodat elke bouwaanvrage
voor een woning onder die maat geweigerd moet
worden?
Ook de tweede opmerking snijdt geen hout. Beslis
send voor het karakter der open bebouwing is hier niet
alleen de afstand der huizen onderling, maar die afstand
in verband met den aard der huizen zelve, zoodat b.v.
4 M. toelaatbaar is tusschen twee gelijke bescheiden
woningen, maar niet tusschen één dergelijke en een
veel kloeker huis. Deze laatste omstandigheid doet zich
hier voor.
Intusschen is het mogelijk dat Uwe Vergadering,
met toepassing van het laatste lid van artikel 70
der Bouwverordening, zich hier zou willen laten voor
lichten door de aldaar bedoelde aesthetische commissie
en alvorens een beslissing te nemen het oordeel harer
te dezer zake bevoegde leden zou willen hooren.
Wij geven U alzoo in overweging, tenzij Uwe Ver
gadering zich nader wil doen voorlichten door de in
artikel 70 der Bouwverordening bedoelde commissie,
het ingestelde beroep te verwerpen.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Fransen merkt op dat deze bouw is gewei
gerd, omdat de opvatting van Burgemeester en Wet
houders is dat het te bouwen perceel te dicht komt bij
het onmiddellijk daarnaast gelegen perceel, dat veel
grooter is. Nu zegt artikel 12bis:
„Het uiterlijk van een gebouw, met al wat daartoe
behoort, hekken, muren en dergelijke, moet zoodanig
zijn dat het noch op zichzelf, noch in verband met
de omgeving uit een oogpunt van welstand aanstoot
kan geven."
Burgemeester en Wethouders brengen dit nu schijn
baar in verband met den afstand tusschen beide gebou
wen, hoewel het artikel spreekt over het uiterlijk van
het te bouwen gebouw. Men zou daar lang en breed
over kunnen praten, maar waar Burgemeester en Wet
houders zelf te kennen hebben gegeven dat zij niet on
genegen zijn om alsnog het advies der andere commissie
te vragen, zou spreker willen voorstellen, dit advies nog
te vragen, omdat hij vermoedt dat aan die zijde een
andere opvatting zal wezen dan die, welke Burgemees
ter en Wethouders hebben.
De Voorzitter wil namens Burgemeester en Wethou
ders den heer Fransen even opmerken, dat deze het
artikel aanhaalt op de fatale manier zooals wel
meer wordt gedaan door daaruit slechts enkele
woorden te bezigen en het andere weg te laten.
Er staat echter wel degelijk in, dat het ook
uit een oogpunt van de omgeving moet worden
beschouwd, niet alleen dat men het uiterlijk van
het huis zelf moet beschouwen, maar ook, dat
men de zaak moet zien in verband met de omgeving.
De heer Fransen heeft het artikel wel geheel voorge
lezen, maar toen hij zijn woorden argumenteerde, liet
hij een deel van het artikel weg. Men dient niet alleen
het huis als zoodanig te beschouwen, maar de zaak ook
te bezien ten opzichte van de omgeving. Het huis op
zichzelf kan wel heel aardig zijn, terwijl het toch in de
omgeving heelemaal niet past.
Verder kunnen Burgemeester en Wethouders er in
meegaan dat de hoogere schoonheidscommissie wordt
gehoord. Is deze van oordeel dat er wél gebouwd mag
worden, dan willen Burgemeester en Wethouders, wat
het aesthetisch onderdeel betreft, gerust op de mindere
plaats gaan staan en de vergunning tot bouwen geven.
Burgemeester en Wethouders kunnen dus meegaan met
het voorstel om de zaak alsnog in handen der hoogere
schoonheidscommissie te stellen. Zij nemen dit voorstel
over.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel van den heer Fransen overgenomen door
Burgemeester en Wethouders, om de zaak alsnog in
handen te stellen van de aesthetische commissie, be
doeld bij artikel 70 der Bouwverordening, laatste lid,
wordt met algemeene stemmen aangenomen.
12. Agenda no. 13). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot wijziging der verordening op de ge
meentelijke woningbeurs te Leeuwarden (Bijlage no. 39).
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
13. (Agenda no. 14). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot vaststelling van verordeningen tot hef
fing en op de invordering van schoolgeld voor het lager
onderwijs, met intrekking van de bestaande (Bijlage
no. 38).
De beraadslagingen worden geopend.
De heer De Boer zou naar aanleiding van deze ver
ordeningen graag een paar vragen willen stellen. De
kwestie is deze. Spreker weet niet of deze zaak door
Burgemeester en Wethouders ook nader onder de oogen
is gezien, doch tengevolge van den verbouw der scholen,
als gevolg waarvan het Rijk de kosten van alle boven
tallige onderwijzers voor zijn rekening moet nemen,
zullen de kosten van het onderwijs voor de gemeente
Leeuwarden met 50,000.per jaar dalen. Daarmee
js, dunkt spreker, bij deze kostenberekening geen reke
ning gehouden, terwijl artikel 64, laatste lid, van de wet
toch bepaalt, dat de hoogste kosten van schoolgeld niet
hooger mogen zijn dan het gemiddelde bedrag, wat het
onderwijs per leerling kost.
In de tweede plaats heeft spreker een opmerking ten
opzichte van artikel 2 der heffingsverordening, welk
artikel bepaalt, dat de kosten van schoolgeld van het
uitgebreid lager onderwijs 25 meer zullen bedragen
dan die van het gewoon lager onderwijs. Spreker meent
dat deze regeling, ten minste wat de aanvangsbedragen
betreft, een wanverhouding brengt tegenover de regeling
van het gymnasium en later ook tegenover die der
hoogere burgerscholen, wanneer deze later de regeling
van het gymnasium zullen volgen. Die regeling zal ten-
I gevolge hebben dat het schoolgeld aan de u. 1. o. scholen
hooger zal zijn dan aan het gymnasium en de H. B. S.
Spreker weet niet of dit ook door het college onder
de oogen is gezien. Hij zou daarop wel eenige toelich
ting willen hebben.
In de derde plaats zou spreker nog een opmerking
willen maken over de geraamde kosten per leerling bij
het u. 1. o. Die kosten zijn op 83.geraamd, maar
daarbij is, naar spreker dunkt, geen rekening gehouden,
dat de oude toestand, dat de leerlingen de leermiddelen
zelf moeten betalen, niet meer bestaat, maar dat volgens
de nieuwe wet de leermiddelen voor rekening der ge
meente komen.
De Voorzitter kan namens Burgemeester en Wethou
ders antwoorden dat bij den opzet van deze berekening
geen rekening is gehouden met de surnumeraire onder
wijzers, dat zijn dus die, welke boven het getal zijn,
zoodat ze door de gemeente zelf moeten worden betaald.
Dat kon ook heel moeilijk, omdat men niet precies kan
weten hoeveel surnumeraire onderwijzers men krijgt.
Spreker heeft den vorigen keer al gezegd dat de ge
meente ze niet alle kwijt kan raken, omdat men de kin
deren niet precies zoo kan verdeelen of afdeelen, dat er
geen enkele onderwijzer voor rekening der gemeente
zal komen. Toen den vorigen keer de kwestie splitsing
der scholen aan de orde was, heeft spreker dit al
gezegd.
Verder heeft de heer De Boer genoemd de kwestie
1 dat, doordat aan de u. 1. o. scholen 25 meer school
geld wordt geheven, dit zou komen boven het school
geld van het gymnasium. Als dit werkelijk zoo is, dan
kan spreker wél zeggen, dat dit natuurlijk niet de be
doeling is geweest van Burgemeester en Wethouders,
zij zijn van oordeel dat het schoolgeld bij het u. 1. o.
zoo al niet gelijk, dan toch zeker niet duurder moet zijn
dan dat van het gymnasium en van de H. B. S. Die
kwestie zou dus even nagekeken moeten worden.
De opmerking van den heer De Boer ten opzichte
van de geraamde kosten per leerling bij het u. 1. o.
betreft, volgens sprekers inzicht, het kleinste bedrag.
Het heeft niet zoo'n invloed dat de leermiddelen thans
vrij zijn tegenover dat zij vroeger moesten worden be-
i taald. Dit heeft tengevolge dat de kosten voor de leer
lingen zelf minder en voor de gemeente dus hooger
worden. Doch spreker gelooft dat die kwestie van de
gemiddelde kosten van het u. 1. o. hier de minste kwestie
is; theoretisch heeft de heer De Boer wel gelijk en kan
er wel over worden gepraat, doch practisch beteekent
het niet zooveel.
De voornaamste kwestie is dus, dat het schoolgeld bij
het u. 1. o. hoewel het spreker vreemd toe lijkt
duurder zou zijn dan bij het gymnasium of H. B. S. Dat
is nooit de bedoeling van Burgemeester en Wethouders
geweest en als dat het geval is, dan zal het dus veran
derd moeten worden.
Verder zal de Raad wel hebben gezien dat de klassen
van aanslag voor de verschillende scholen, n.l. voor het
gymnasium en de lagere scholen en de u. 1. o. scholen
gelijk zijn genomen. Dit zal bij het opmaken der kohie
ren zeer gemakkelijk zijn.
Spreker zoekt naar een geval dat als bij een van de
klassen hier 25 bij komt, dit schoolgeld dan hooger
is dan bij het gymnasium. Kan de heer De Boer mis
schien een voorbeeld noemen?
De heer De Boer: Bij de eerste klas.
De Voorzitter: Dat is 3.hier, dat zou dus voor
het u. 1. o. 3.75 worden. En in dezelfde klas is het
voor het gymnasium 5.
De heer De Boer: Drie gulden toch?
De Voorzitter: Neen, pardon, 5.staat in de ver
ordening.
Spreker concludeert dus dat het tweede punt van den
heer De Boer vervalt. Wat betreft het eerste punt, er
is geen rekening gehouden met de surnumeraire onder
wijzers; zooals gezegd, dit was een kwestie, die voor
Burgemeester en Wethouders verbazend moeilijk was.
Spreker wil nog dit zeggen, dat het misschien werkelijk
wel een besparing wordt voor het onderwijs, dat men
is overgegaan tot verbouw in kleinere scholen of tot
splitsing der scholen van 12- tot 6-klassige. Maar dat de
kosten hier ruim berekend zijn gelooft hij niet. Men heeft
natuurlijk alles bij elkaar genomen, maar spreker ge
looft niet dat de opzet zoo is, dat men de kosten erg
hoog heeft gerekend, zoodat men, als er maar de minste
kleinigheid af gaat, wat het schoolgeld aangaat, in strijd
zou komen met de wet. Dat is zoo niet.
De beraadslagingen worden gesloten.
De verordeningen worden overeenkomstig het voor
stel van Burgemeester en Wethouders met algemeene
stemmen onveranderd vastgesteld.
14. (Agenda no. 15). Nader voorstel van Burge
meester en Wethouders naar aanleiding van de ver
werping in de raadsvergadering van 12 Juli l.l. van
hun voorstel tot het verkrijgen van bureauruimte voor
de Secretarie, Gemeentewerken en Politie (Bijlagen nos.
32 en 42).
De beraadslagingen worden geopend.
De heer De Boer vraagt het woord.
De Voorzitter wil even interrumpeeren, opdat de dis
cussies zuiver zullen zijn. Het voorstel van Burgemees
ter en Wethouders is alleen om de beraadslagingen over
hun in de vorige vergadering verworpen voorstel weer
te heropenen. Dat voorstel is dus alleen aan de orde.
De heer De Boer: Wij hebben hier, naar mijn meening,
een zeer moeilijke kwestie voor ons. Het is gebleken
dat, hetgeen Burgemeester en Wethouders in de vorige
vergadering hebben voorgesteld, door een groot deel
van den Raad is onderstreept, n.l. dat verbetering nood
zakelijk is. Toen is van verschillende zijden uit den
Raad geargumenteerd dat hetgeen Burgemeester en
Wethouders wilden, voor de gemeente te duur zou
komen. Ik geloof echter niet dat dit argument, dat wij
toen hebben gehoord, opgeld kan doen, en denk daarbij
aan het feit, dat door dezelfde zijde, die gesproken heeft
dat hetgeen Burgemeester en Wethouders wilden te
duur voor de gemeente kwam, in dezelfde vergadering
een voorstel is aangenomen, tengevolge waarvan de