van de bergplaats voor fietsen ook is overwogen of er
misschien ook een goedkoopere weg is dan het gebouw
van de Vischmarkt eerst af te breken en het weer op te
bouwen op de bestemde plaats. Zou b.v. het maken van
een inrichting van gegalvaniseerd ijzer niet beduidend
goedkooper uitkomen dan dit?
De heer Berghuis (wethouder) kan den heer Dijstra
antwoorden dat de zaak juist door de andere plannen
zoo lang heeft gehangen. Het heeft zoo lang geduurd,
omdat de andere stichtingsplannen zoo ontzettend duur
waren dat het college die uitgaaf niet durfde vragen. Dit
plan is juist om de goedkoopte bij den Raad gebracht en
omdat het gebouw van de Vischmarkt tóch afgebroken
moet worden.
De Voorzitter vestigt, als antwoord op de vraag van
den heer Jansen, de aandacht op punt II van het voorstel:
„Burgemeester en Wethouders te machtigen het
tarief voor het gebruik van de onder I bedoelde in-
De Voorzitter
schrijven.
richtingen vast te stellen en de opbrengst daarvan
zoo noodig in het openbaar te verpachten."
De heer Jansen zou dan, omdat de vaststelling van
het tarief voor den Raad later wordt uitgesloten, willen
voorstellen om het tarief vast te stellen op ten hoogste
een dubbeltje.
De Voorzitter: Zooals het voorstel door U is gesteld
zal dat een uitnoodiging aan Burgemeester en Wethou
ders moeten zijn om niet hooger te gaan, een uitnoo
diging of een motie, die echter, als de Raad ze aan
neemt, vrij gevaarlijk is. Bedoelt U dat tarief alleen voor
het gebruik van het privaat of ook voor het stallen van
de rijwielen?
De heer Jansen: Neen, alleen voor het gebruik van
het privaat.
Als U dat dan maar even wilt om-
De heer Muller vraagt of de Voorzitter deze zaak
niet in tweeën in stemming kan brengen, n.I. eerst de
rijwielbewaarplaats zonder vrouwenprivaat. Spreker
kan er zich indenken dat de Raad wel een rijwielbewaar
plaats wenscht, maar dat zeer velen niet zijn voor een
vrouwenprivaat.
De Voorzitter meent dat de heer Muller dan zeer
eenvoudig een amendement kan maken op het voorstel
van Burgemeester en Wethouders, door voor te stellen
daaruit te laten vervallen de woorden: „met twee vrou
wenprivaten en een publiek urinoir."
De heer Muller ziet er van af om een amendement in
te dienen.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
De Voorzitter vraagt of nog een van de leden het
woord verlangt over de uitnoodiging van den heer
Jansen, luidende:
„Ondergeteekende noodigt Burgemeester en Wet
houders uit bij het vaststellen van het tarief voor de
ingebruikneming der openbare vrouwenprivaten den
prijs ten hoogste te bepalen op 10 cent per gebruik."
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Dijstra zal zich daartegen verklaren, omdat
hij graag eerst de resultaten wil zien van het eerste
jaar. Blijkt dan dat men kan verlagen, dan acht hij dit
wel gewenscht, blijkt echter dat dit niet het geval is,
dan zou hij de voorgestelde tarieven willen handhaven.
De beraadslagingen worden gesloten.
De uitnoodiging van den heer Jansen wordt met 15
tegen 5 stemmen aangenomen.
Vóór stemmen: de heeren Van der Werff, Lautenbach,
Muller, Tiemersma, Zandstra, Dijkstra, Koopal, M. Mo
lenaar, De Boer, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi,
de heeren De Vos, B. Molenaar, Van Weideren baron
Rengers, Cohen en Jansen.
Tegen stemmen: de heeren Fransen, Dijstra, Tulp,
IJ. de Vries en Berghuis.
6 (Agenda no. 7). Prae-advies van Burgemeester
en Wethouders inzake het beroepschrift van B. W.
Maertzdorf, thans te Amsterdam, van de beslissing van
Burgemeester en Wethouders op zijn aanvraag om
afschrijving van plaatselijke directe belasting naar het
inkomen, dienst 1920, wegens vertrek uit de gemeente.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
het beroep af te wijzen.
7 (Agenda no. 8). Prae-advies van Burgemeester
en Wethouders op het schrijven van Gedeputeerde Staten
dezer provincie betreffende herziening van de overeen
komst tot levering van electrischen stroom door het P. E. B.
Dit prae-advies luidt als volgt:
Gedeputeerde Staten hebben zich tot U gewend met
een schrijven in onze handen om prae-advies ge
steld waarbij zij, onder mededeeling dat zij eerst ter
zake in briefwisseling met ons college zijn geweest en
daarop van ons een brief ontvingen, dat wij geen vrij
heid hebben kunnen vinden een voorstel in den door
Gedeputeerde Staten verlangden zin aan den Raad te
doen, verzoeken 's Raads standpunt te mogen vernemen
over eene wijziging van de voorwaarden, waarop de
provincie electrischen stroom aan de gemeente levert.
Zooals deze wijziging door Gedeputeerde Staten destijds
aan ons is voorgesteld, zou nog niet de volle kostprijs
der electriciteit door Leeuwarden worden betaald. Indien
thans echter nog niet een concreet antwoord kan worden
gegeven, dan zou het college toch gaarne vernemen dat
tegen het beginsel van verhooging van den stroomprijs,
over welks uitwerking dan later nog kan worden ge
sproken, bij den Raad geen bezwaar bestaat.
Bij het schrijven worden door Gedeputeerde Staten
in afschrift onderscheidene rapporten en brieven over
gelegd, die den Raad grootendeels reeds bekend zijn
uit de ter visie ligging van het dossier bij gelegenheid
van de interpellatie van Uw medelid de Boer in de ver
gadering van 26 Juli 1.1. (Handelingen blz. 235 volgg.).
Uit het antwoord, dat toen namens ons college door
onzen Voorzitter is gegeven en uit onzen, in afschrift
bij de stukken gevoegden, tot Gedeputeerde Staten ge-
richten brief van 15 April 1921 blijkt het standpunt, dat
wij innamen ten aanzien van het verzoek van de pro
vincie om blijvend een gunstige regeling in verband met
den stijgenden kolenprijs (de zoogenaamde kolenclau-
sule) en van de berekening der in rekening gebrachte
K.W., voorzoover de hoogste avondbelasting 726 K.W.
overschrijdt, in het met de provincie gesloten contract
van stroonilevering vast te leggen. Het is in het kort dit,
dat het belang der gemeente medebrengt ons aan het
eenmaal gesloten contract te houden.
Vergeleken bij den toestand nu, sinds bij Uw besluit
van 28 Juli 1921 de oude kolenclausule weer wordt toegepast,
zou het voorstel van Gedeputeerde Staten, zooals het aan ons
werd gedaan, de gemeente zeker op gemiddeld 70,000.per
jaar komen te staan.
288 Verslag vau de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 October 1921.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 October 1921. 289
Het is dit punt, dat in beginsel eerst dient te worden
uitgemaakt, omdat het geen zin heeft op de cijfers in
te gaan, zoolang niet is gebleken dat Uwe Vergadering
ons standpunt niet deelt. Voor een vruchtdragend debat
laten wij dus de door de provincie verlangde hoogere
prijzen zelve voorloopig buiten beschouwing en wen-
schen allereerst aan de orde te stellen de vraag, of de
Raad al of niet zal loslaten de eenmaal aangaande de
stroomlevering met de provincie gesloten overeenkomst
van 21 November 1917.
Onze meening dienaangaande is U bekend en wij
stellen U voor aan Gedeputeerde Staten te doen ant
woorden, dat ook Uwe Vergadering zich aan dat contract
wenscht te houden.
De Voorzitter kan mededeelen dat van de heeren
Dijstra en De Boer is ingekomen een voorstel of motie,
luidende als volgt:
„Ondergeteekende heeft de eer, in afwijking van
de conclusie van het College van Burgemeester en
Wethouders, te dezer zake voor te stellen:
De Raad der gemeente Leeuwarden, gezien het
prae-advies van Burgemeester en Wethouders be-
betreffende het verzoek der provincie Friesland tot
wijziging der overeenkomst tot levering van electri
schen stroom,
gehoord de discussion:
draagt aan Burgemeester en Wethouders van
Leeuwarden op onderhandelingen met de provincie
te openen over de wijziging der geldende overeen
komst, van deze strekking:
a. dat de grondgedachte dat Leeuwarden door
de overdracht van haar productiebedrijf en het ver
vallen der overeenkomsten met de K. G. L. gemeenten
niet in ongunstiger conditie zou komen, dan waarop
zij bij het voortbestaan van eigen bedrijf had kunnen
rekenen, onaangetast blijft;
b. dat de vaststelling der tarieven beantwoorde
aan eischen van billijkheid en van eene sociale voor
ziening van de provincie."
De beraadslagingen worden geopend.
De heer De Boer gelooft dat de aanleiding, dat deze
zaak weer aan de orde is gekomen, gezocht moet
worden wat ook in het raadsstuk is vermeld in
de interpellatie, den 26cn Juli door spreker gehouden.
Mij heeft toen gezegd: misschien vinden Gedeputeerde
Staten hierin aanleiding om een verzoek tot den Raad
te richten, opdat de Raad zich kan uitspreken of hij be
reid is in de bestaande tarieven omtrent stroomlevering
bepaalde veranderingen aan te brengen.
Het heeft spreker nu wel in zekere mate verwonderd
dat Burgemeester en Wethouders in het raadsstuk tot
een bepaalde conclusie komen, maar eigenlijk geen enkel
motief noemen, waarop hun conclusie is gebouwd.
In het kort is die conclusie deze, dat het belang der
gemeente meebrengt ons aan het eenmaal gesloten con
tract te houden, doch naar sprekers meening ontbreekt
elke motiveering daarvoor. Toch zou het hier zeer op
zijn plaats zijn geweest, wanneer de Raad een uiteen
zetting had gekregen wat naar de meening van Burge
meester en Wethouders het belang der gemeente is en
wat dat belang dus meebrengt. Aan het eind van den
brief leest spreker dat het, naar de meening van het
college, om een vruchtdragend debat te krijgen, thans
niet de tijd is om te praten over de prijzen, de tarieven
en de eventueele wijzigingen in het contract, die ge
wenscht worden, doch nu heeft spreker zich ten tweeden
male verwonderd dat aan het slot van het schrijven een
noot is ingelascht, waarin staat, dat het de meening is
van Burgemeester en Wethouders, dat de kosten van
het voorstel van Gedeputeerde Staten per jaar
f 70,000.voor de gemeente zullen bedragen. Als men
echter spreekt over een rechtskwestie en spreker
gelooft dat het communis opinio is dat het een
rechtskwestie is dan doet wat het kost en of het wat
kost er in de eerste plaats niet toe. Spreker heeft in-
tusschen van ter zijde vernomen dat op het bedrag van
70,000.door het college genoemd, nog wel eenige
bemerkingen zijn te maken; hij meent gehoord te heb
ben dat een bedrag van 45,000.dichter bij de
waarheid zou zijn. Hoe dit echter zit weet hij niet, ook
omdat elke motiveering hieromtrent ontbreekt, zal hij
daar niet op ingaan en er niet verder over spreken.
Naar sprekers meening staat thans de zaak zoo.
Toen zijn interpellatie is behandeld, hebben Burge
meester en Wethouders zich tegenover het productie
bedrijf van de provincie op het standpunt geplaatst:
contract is contract, wat eenmaal bestaat en met vol
komen wilsovereenstemming is geregeld, moet blijven
bestaan. Spreker heeft er bij die gelegenheid op ge
wezen dat Burgemeester en Wethouders schijnbaar in
de oorlogsjaren meer vatbaar zijn geweest voor sociale
argumenten; zij hebben toen wel aanvaard de groote
kolenclausule, die wenschelijk was geworden door de
veel mindere kwaliteit van de toen geleverde brandstof.
Verder heeft spreker er op gewezen dat Burgemeester
en Wethouders zich daarbij eenerzijds wel op het stand
punt hebben geplaatst, ook ten opzichte van het distri
butiebedrijf der provincie, dat billijkheidsoverwegingen
in acht genomen moesten worden, maar anderzijds heeft
hij er ook op gewezen dat het college, toen het later
zijn standpunt heeft bepaald, die billijkheidsoverwe
gingen niet heeft uitgestrekt tot andere zaken; er zijn
toch ook andere productiefactoren, die in den loop der
laatste jaren een belangrijke stijging hebben ondergaan.
Spreker heeft bij de stukken ook gevonden een schrij
ven van den directeur der lichtbedrijven en hij gelooft
dat ook de directeur der lichtbedrijven zich op het stand
punt plaatst en tot de conclusie komt, dat men billijk
heidsoverwegingen moet laten gelden en dat dus wijzi
gingen moeten worden aangebracht. De directeur zegt
ongeveer deze woorden:
„Het contract is van den beginne af aan reeds
voordeeliger geweest dan de centrale ook zonder
duurte had kunnen bereiken en de gegevens, door
den heer Van Dijk verstrekt, bewijzen voldoende,
wat ik in mijn eerste schrijven reeds liet doorsche
meren, dat de provincie niet overvraagt."
Wat echter de provincie vraagt of zij overvraagt,
doet hier niet veel ter zake, omdat hier enkel wordt ge
sproken over het principe.
De zaak is dus deze dat naar onze meening, aldus
spreker, is gebleken, dat de gemeente Leeuwarden aan
het productie-bedrijf der provincie niet betaalt, wat zij
billijkerwijze zou moeten betalen, als zij den kostprijs
zou betalen en wanneer bovendien rekening wordt ge
houden met de bepalingen en voorwaarden, waaronder
de provincie het bedrijf van de gemeente heeft overge
nomen. De directeur van de gemeentelijke lichtbedrijven
komt in zijn schrijven ook tot deze concusie. Het bedrijf
van de provincie is als het gemeentebedrijf een gemeen
schapsbedrijf. Wanneer nu dat provinciaal bedrijf door
te lage tarieven van Leeuwarden tot een verliespost
komt, dan zal die verliespost noodzakelijk weer op de
eene of andere wijze moeten worden teruggevonden. Er
zijn nu slechts twee wijzen waarop het door de inwoners
van Leeuwarden te weinig betaalde kan terugkomen: óf
het moet worden betaald door de stroomverbruikers
buiten Leeuwarden, óf het moet worden betaald door
de belastingbetalers der provincie, dus ook door de
Leeuwarder menschen, die van stroom geen gebruik
maken. De directeur der lichtbedrijven ontwikkelt het
geval dat de stroomverbruikers buiten Leeuwarden het
door Leeuwarden te weinig betaalde moeten bijbetalen.
De resultaten daarvan zullen zijn dat het provinciaal
bedrijf in de provincie zelf wordt gehandicapt, omdat
het geen ontwikkelingsmogelijkheid meer zal hebben; de
tarieven worden buiten zoo hoog dat tengevolge daar-