292 Verslag van de handelingen van don gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 October 1921.
waarvan de zaak veel duurder werd, o. a. dat Leeuwar
den ver uitging boven zijn kwantum, dat bedoeld was
af te nemen. Die factoren waren op dat oogenblik abso
luut niet te voorzien.
Spreker zal nu niet verder op die verdediging ingaan.
Burgemeester en Wethouders stellen zich op het stand
punt: contract is contract. Moet hier echter, waar het
geidt twee publiekrechtelijke lichamen, niet veel meer
worden aanbevolen om een poging te doen, die twee
lichamen naar elkaar toe te brengen dan den anderen
weg te volgen, dien Burgemeester en Wethouders voor
stellen? Spreker kan niet anders doen dan met vrijmoe
digheid te handhaven het voorstel, dat door hem en
den heer De Boer is ingediend. Spreker weet wel dat,
als men zegt dat er een contract is gemaakt voor de
burgerij, het dan voor die burgerij bijzonder prettig is,
als men zich daaraan wil houden. De taak der Overheid
echter is niet alléén, de materieele belangen der bur
gerij te verzorgen. Ook heeft zij zooals hier het geval
is er voor te waken, dat niet met haar goedkeuring
moreele en billijkheidsfactoren ernstig in het gedrang
zouden komen.
De heer Dijkstra (wethouder) vindt het totaal over
bodig om, als minderheid in het college van Burge
meester en Wethouders, over deze kwestie uit te weiden,
omdat hij volkomen onderschrijft wat hieromtrent door
den heer De Boer en ook door den heer Dijstra naar
voren is gebracht. Ook spreker is, nadat hij nog niet
zoo'n langen tijd inzage heeft genomen en studie
heeft gemaakt van de geschiedenis, aan deze zaak ver
bonden, tot deze conclusie gekomen, dat er zeer zeker
reden is om het contract, dat loopt tusschen de pro
vincie en de gemeente Leeuwarden, eens ernstig onder
de oogen te zien. Hij meent dat hij den Raad niet be
hoeft te vermoeien met het materiaal, dat daarvoor al
reeds door de heeren is aangevoerd, doch dat hij met
deze korte verklaring, als minderheid in het college van
Burgemeester en Wethouders, kan volstaan.
De heer Fransen heeft aan het gesprokene van de
heeren De Boer en Dijstra niets toe te voegen, doch
wenscht alleen een kleine opmerking te maken aan den
heer Tulp. Deze heeft gezegd: we hebben nu eenmaal
een voordeelig contract voor de verbruikers en dat
moet worden gehandhaafd. Het verwondert spreker
echter dat de heer Tulp vergeet dat de n/cf-verbruikers
het tekort hier dan mee zullen moeten betalen, het ver
wondert hem dat de heer Tulp slechts voor een deel
van de burgerij opkomt en dat hij het andere deel wil
laten betalen. Spreker had gedacht dat de heer Tulp als
wethouder de geheele burgerij onder zijn bescherming
zou nemen en niet een gedeelte.
De Voorzitter wenscht ook zelf het een en ander in
't midden te brengen en meteen enkele heeren te ant
woorden. De heer De Boer heeft gezegd dat er geen
reden zijn genoemd in het voorstel van Burgemeester
en Wethouders. Spreker geeft volkomen toe dat hun
verdediging niet groot is geweest; het college verwijst
echter naar iets anders n.l. naar de interpellatie van den
heer De Boer. Daarbij zijn discussies geweest en zijn
verschillende punten besproken. Het college meende
nu dat het niet noodig was meer papier te bedrukken
en dat het kon volstaan met te verwijzen naar de toen
gevoerde discussies. Dat gebeurt wel meer.
De heer De Boer heeft gesproken over een rechts
kwestie, doch heeft zichzelf daarbij ook al weer tegen
gesproken, door het te noemen een kwestie van billijk
heid. Een rechtskwestie is het dan ook niet; als het dat
was, dan behoefde men er hier ook niet over te praten,
want dan kon de provincie zelf haar recht wel geldig
maken. Juist omdat het geen rechtskwestie is, moet er
over worden gepraat en dat gebeurt dan ook. Er is ook
gezegd, dat men de billijkheid moet voorstaan. Welnu,
I
als men daarvoor is dan zegt men: het contract veran
deren. Maar als men zegt, zooals de heer Tulp zich
uitdrukt: contract is contract, dan houdt men zich aan
dat contract.
De heer De Boer heeft zich verder zoo uitgedrukt,
dat Burgemeester en Wethouders het cijfer van
70,000.er eigenlijk zouden hebben neergezet met
de bedoeling: denk er om, het kost 70,000.dus,
niet doen
De heer De Boer: Juist.
De Voorzitteren hij heeft van deskundige zijde
gehoord dat het minder moest zijn. Spreker zou haast
zeggen, dat hij ten opzichte van de tariefcijfers, welke
de heer De Boer aan het eind van zijn betoog heeft
genoemd, precies hetzelfde kan zeggen. Daar gaat het
hier echter niet om, maar de kwestie is: hebben Burge
meester en Wethouders dat cijfer uit hun duim gezogen
of niet? Zij hebben eerst zelf een berekening gemaakt
van het bedrag en zijn gekomen op 90,000.—. Daarna
hebben zij den directeur der lichtfabrieken gevraagd
of dit bedrag te verantwoorden was en de directeur
heeft toen gezegd dat het vermoedelijk zou liggen
tusschen de 50,000.en 100,000.—. Burgemeester
en Wethouders meenden nu dat het door hen genoemde
bedrag ongeveer het gemiddelde was. Spreker wil hier
mee wegnemen den indruk, dien de heer De Boer heeft
willen vestigen: alsof Burgemeester en Wethouders het
bedrag er maar klakkeloos hebben neergezet en speciaal
met de bedoeling: denk er om, het kost de gemeente
70,000.—.
Er zijn echter meer argumenten door den heer De
Boer genoemd, die niet heelemaal opgaan. De heer De
Boer heeft gezegd dat Leeuwarden, als het de centrale
zelf had gehouden, de gemeente Tietjerksteradeel had
moeten electrificeeren. We weten allen dat dit aan die
gemeente een reuzensom had moeten kosten. Als Leeu
warden zijn verplichtingen tegenover de K. G. L. ge
meenten had moeten nakomen, dan had het daar zeker
een hoogspanningsnet moeten aanleggen. Doch dit be
treft alleen de hoofdkabels; de kosten van het laag
spanningsnet vielen niet onder de verplichtingen van
deze gemeente, maar dit net had de gemeente Tietjerk
steradeel zelf moeten aanbrengen. Die gemeente zou
dus wel gevraagd hebben om haar asjeblieft niet aan
te sluiten, omdat ze veel meer kosten zou hebben met
het plaatsen van haar laagspanningsnet in verband met
den veel duurderen koperprijs. Het komt er dus prac-
tisch op neer dat de gemeente Tietjerksteradeel geen
aansluiting zou hebben gevraagd.
Het voorstel, dat door de heeren Dijstra en De Boer
is ingediend, is wel voorgelezen, maar spreker acht het
toch wel goed dat de Raad eens goed hoort, waarop de
nadruk valt, zoodat hij weet wat wordt voorgesteld.
Als de Raad het voorstel aanneemt, moet hij weten
wat hij aanneemt. Spreker legt dan bij het voorlezen
den nadruk op punt a van het voorstel. Hij zou ten
opzichte daarvan haast willen vragen: wat heeft de
gemeente er dan aan gehad om de centrale te verkoopen,
wanneer zij alleen niet in ongunstiger conditie zal komen
dan wanneer zij de centrale had gehouden. Spreker
zou zeggen: dan had men haar beter kunnen houden.
Wanneer er nog stond dat de conditie iets gunstiger
moet zijn dan wanneer men de centrale had gehouden,
dan was er nog over te praten. Maar als de gemeente
,,niet in ongunstiger conditie" zal komen, dan was het
beter geweest dat zij de centrale had gehouden; dan
was men ten minste nog baas in eigen huis geweest.
Wanneer men zoo het voorstel rustig beziet en nagaat,
dan blijkt wat er in zit; de heeren De Boer en Dijstra
gaan tot de uiterste grens, zoodat er in het verkoopen
van de centrale voor de gemeente absoluut geen voor
deel meer zit.
Dan nog eens wat de heer Tulp heeft gezegd: is het
Verslag van do handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 October 1921. '293
contract, dat de gemeente heeft gekregen, niet te be
schouwen als een deel van den koopprijs van de cen
trale? Wanneer de exploitatie duurder wordt, dan be
taalt men toch niet een deel van den koopprijs terug?
Daar tornt men toch niet aan? De provincie koopt de
centrale voor betrekkelijk weinig geld, maar het con
tract wordt zoo gemaakt dat de gemeente nog voor
deelig af is. Was de verkoop iets duurder geweest in
contanten, dan had de provincie ook ten opzichte van
het contract kunnen zeggen: ik moet meer hebben voor
stroomlevering. Dat wordt uit het oog verloren; de zaak
is hier zoo voorgesteld dat de gemeente eerst de cen
trale heeft verkocht en toen over het contract is gaan
spreken. Maar zoo is het niet gebeurd. Tegelijk met
den verkoop van de centrale is als verkoopsvoorwaarde
het contract samengesteld. De kwestie is dus dat men,
met het loslaten van het contract, verscheurt de verkoop
overeenkomst.
Dat de tarieven moeten beantwoorden aan eischen
van billijkheid en van een sociale voorziening van de
provincie, daarvoor kan men gevoel hebben of niet.
Maar spreker gelooft wel dat de Raad èn hetgeen onder
nis genoemd èn de kwestie dat hier een contract is ge
sloten als onderdeel van den koopprijs van de centrale
wel degelijk meer onder de oogen mag houden dan de
verschillende sprekers hebben gedaan.
De heer De Boer wil beginnen met wat door den
Voorzitter is gezegd en wat ook door den heer Berghuis
is aangeroerd, dat spreker heeft gezegd dat het hier een
rechtskwestie geldt. Beide heeren zijn daarop ingegaan
en toen de heer Berghuis 't heeft aangeroerd, heeft
spreker gezegd: 't is een woordspeling. Dat, wat spreker
heeft bedoeld, is niet een kwestie van gecodificeerd
recht, maar hij heeft alleen rekening willen houden, niet
met een rechtskwestie, maar met een kwestie van recht.
Ten aanzien van sprekers opmerking over die
70,000.heeft de Voorzitter gezegd dat spreker den
indruk heeft willen vestigen, dat dit cijfer hier maar
cenigszins klakkeloos was neergeschreven om indruk te
maken. Inderdaad heeft spreker met daarop de aandacht
te willen vestigen indruk willen maken, omdat naar zijn
meening de eenige toelaatbare opvatting van dit raads
stuk is, dat het hier niet gaat over een bedrag of over
cijfers maar over een kwestie van billijkheid, ja of neen.
Uit de noot heeft spreker nu geen anderen indruk kunnen
putten, dan dat de leden een klein beetje de een meer
de ander minder, de mate daarvan hangt ook al weer af
van het rechtsgevoel bang gemaakt moesten worden
met die geschatte 70,000.Indien die indruk onjuist
is, zou spreker het zeer op prijs stellen, te vernemen,
waarom die noot dan wel is opgenomen, omdat, naar
zijn meening, de noot geen eenheid vormt met het stuk
zelf.
De heer Berghuis heeft deze zaak besproken in een
zoodanigen zin dat eigenlijk de feiten en cijfers, die zijn
genoemd, buiten beschouwing moeten worden gelaten.
Ook de heer Tulp heeft dat in eenige mate gedaan.
Spreker zou willen zeggen: we behandelen hier niet de
kwestie contract is contract als een academische kwes
tie, maar de zuivere kwestie is hier of hier sprake is van
billijkheid of onbillijkheid. In de eerste plaats dient te
worden vastgesteld of hier onbillijkheid bestaat of niet.
En nu is sprekers betoog geweest, dat hier, bij de be
staande verhoudingen, onbillijkheid bestaat.
Dan heeft de heer Tulp een opmerking gemaakt, die,
naar sprekers meening, even onder de aandacht van de
raadsleden moet worden gebracht. De heer Tulp heeft
gezegd dat spreker heeft gesputterd over het gedrag van
Gedeputeerde Staten, omdat het nog al eens een enkelen
keer is gebeurd, dat door hen een raadsbesluit niet werd
goedgekeurd en dan steeds aanleiding tot zoodanig be
sluit was zuinigheid. Maar spreker heeft er bij die ge
legenheid ook steeds op gewezen, dat, naar zijn mee
ning, Gedeputeerde Staten die dingen bezien van den
zeer kleinen kant. Dit rechtvaardigt echter allerminst
dat de Raad zich ook zal plaatsen aan dien kleinen kant.
Die vergelijking zit ook in het verdere betoog van den
heer Tulp. Hij zegt: het is met de Ambachtsschool, met
het Diaconessenhuis en met meer instellingen in de ge
meente Leeuwarden het geval, dat Leeuwarden moet
betalen, terwijl de gemeenten buiten Leeuwarden niet
betalen. Dat is zeker een groote onbillijkheid, die echter
voortvloeit uit het feit dat de meeste gemeenteraden
thans nog niet hebben dat sociale gevoel om te besuiten
een gedeelte van de kosten op zich te nemen. Maar dat
is voor dezen Raad geen enkele reden om zich ook van
dien kleinen kant te laten kennen.
De kwestie is nu in het kort deze. Er bestaat op 't
oogenblik een contract, dat is voortgekomen uit de over
name van het gemeentelijk bedrijf door de provincie.
Spreker wenscht in zekere mate te laten gelden alle
factoren, die bij de overname in acht genomen moesten
worden, maar wat gekomen is na de overname en met
de normale ontwikkeling van het bedrijf in geen enkel
verband staat, moet wel te berde worden gebracht en
volop geldig zijn. Wanneer men dat doet, zal men tot
de conclusie moeten komen, dat er andere tarieven
moeten komen dan die van 't oogenblik. Daarin zal een
zekere verandering moeten komen. Wel zal men later
nog moeten zien hoe; deze kunnen op dit oogenblik niet
bepaald worden. Dat is echter ook de bedoeling van
Burgemeester en Wethouders niet, omdat er misschien
nog zeer veel over gedacht en gesproken zal moeten
worden. Er moeten feiten en gegevens naar voren wor
den gebracht; er is dan ook nog geen enkele die daar
omtrent al een vaste meening kan hebben in dezen Raad.
Het gaat hier dus thans alleen over de vraag öf de
tarieven anders moeten worden. En nu acht spreker het
op sociale en billijkheidsoverwegingen gebiedend, dat
die tarieven anders moeten worden.
De heer Tulp (wethouder) wil graag nog even den
heer Fransen antwoorden, die vindt, dat spreker niet
niet past op de heele burgerij, maar slechts op een ge
deelte. Dat is de kwestie echter niet. Maar als de elec-
triciteit-verbruikende burgerij van Leeuwarden het moet
betalen is het aantal daarvan veel kleiner dan van de
anderen, die het gebruiken, over de geheele provincie.
En het bedrag voor deze gemeente wordt dan toch alleen
betaald door de verbruikers van Leeuwarden.
De heer Dijstra heeft een klein lesje gegeven in mora
liteit, dat hier echter niet bij te pas komt. Spreker weet
ook wel dat, wanneer bij het uitbreken van den oorlog
had gegolden contract is contract, er dan groote onge
lukken waren gebeurd, 't Was toen vanzelf sprekend,
dat men genade voor recht liet gelden. Maar 't gaat
hier om een bedrag van 45,000.a 70,000.'t is
hier geen levenskwestie voor het provinciaal bedrijf en
dat zal er niet mee over den kop gaan.
De heer De Boer spreekt verder nog over sociaal ge
voel. Afaar dat is het juist. Spreker zou graag als ge
meenteraad mee sociaal willen voelen en daarvan blijk
willen geven, maar als de gemeente Leeuwarden dat
alleen moet doen en de andere gemeenten daarvan
worden vrijgesteld
De heer De Boer: U wilt niet de eerste wezen.
De heer Tulp (wethouder)Niet alleen. Leeuwarden
moet het niet alleen behoeven te doen, maar het moet
ook gelden voor de andere gemeenten.
De heer Berghuis (wethouder) meent toch nog even
terug te moeten komen op datgene uit de motie, waarop
de Voorzitter zooeven den nadruk heeft gelegd. Na te
hebben gehoord wat de heeren Dijstra en De Boer
hebben gezegd, gelooft spreker toch, dat dit heelemaal
niet in overeenstemming is met de motie, die door hen
is ingediend. De heer Dijstra spreekt dat hij de volle