326 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 November 1921. vendien, al zou de binnenlandsche politiek er niet toe drijven om de loonen te verlagen, dan zou de buiten- landsche politiek het wel doen. We hebben 14 dagen geleden in de krant kunnen lezen dat een paar groote groepen van arbeiders in Engeland met een loonsverla ging van 15 accoord zijn gegaan. Spreker heeft deze dingen in 't kort aangehaald, omdat hij meende ze in dit verband te moeten zeggen. Daarom verbaast het hem dat het college met een dergelijk voorstel durft te komen, om de salarissen van enkele groepen van ambtenaren zoover naar boven te brengen. Spreker zou willen vragen: is de financieele draag kracht van Leeuwarden dan zoo groot, dat we kunnen zeggen: Kijk, ons inkomen is zooveel, we kunnen gerust aan onze ambtenaren deze salarissen geven? Dat is toch waarlijk niet het geval. Als we de belastingcijfers van 1920 nagaan, dan zullen we weten, dat van de 10,700 menschen, die in 1920 belasting betaalden, het gemiddelde loon was 2040.en dat van die 10,700 menschen er 5400 zijn die 30.loon hebben en daar beneden. Als die loonen veranderen, dan gaat men ze niet verhoogen maar verlagen; er is in de heele maat- schapij geen stijgende maar een dalende lijn. Spreker vraagt zich nu af: als die groote groepen van menschen, die loonen van 30.en daar beneden hebben worden teruggebracht, hebben wij dan nog het recht om men schen, die salarissen van 4000.en 3800.hebben en die toch ook niet langer dan 8 uur per dag werken, er nog 500.bij te geven. Hij denkt er niet aan. Er komt nog dit bij, dat de belasting hier zeer hoog is. Menschen met 30.inkomen, die een paar kinderen hebben, moeten nog bijna 50.— aan hoofdeiijken om slag betalen. Men vraagt zich af, hoe is het mogelijk, dat zoo'n gezin dat nog overhoudt ,dat het die 50. nog bijeen kan brengen. Spreker is ook, zoolang zoo'n groote groep van menschen nog zooveel belasting moet betalen, er niet voor te vinden, om deze hooge salarissen te betalen. Nu is er in het prae-advies ook gezegd, dat er andere plaatsen zijn, waar aan de ambtenaren meer salaris wordt gegeven dan in Leeuwarden. Zeker, maar dat zal ook wel altijd zoo blijven, dat heeft altijd plaats. Maar het zal dan ook altijd blijven een opbieden tegen elkaar. Daarnaar kan men de loonen niet maken. Als men hier een goed ambtenaar heeft, dien men graag wil houden, dan kan men niet de loonen naar dien man vaststellen. Alen moet 't spreker niet kwalijk nemen, maar, alle ambtenaren zijn niet allen goede ambtenaren. Wij allen, die in ons werk met verschillende menschen omgaan, weten heel goed dat er onder iedere groep menschen zijn, die boven hun collega's uitsteken en anderen, die minder goed zijn. Men kan dan de salarissen niet regelen naar de beste, dan zou men veel te veel moeten uitgeven. Spreker kan dan ook in geen geval meegaan met deze verhooging van salarissen, maar kan zich wel aansluiten bij het voorstel van den heer De Vries, om een dergelijke zaak naar een commissie voor georganiseerd overleg te zenden. De heer Muller zegt dat het voor hem, na degenen, die alreeds het woord hebben gevoerd, eenigszins moei lijk is, om ook nog een paar woorden te zeggen. Toch meent hij dit te moeten doen en wel in de eerste plaats naar aanleiding van hetgeen zijn partijgenoot, de heer Collet, heeft gezegd. Spreker doet dat hierom, omdat hij meent, dat de redeneering, welke de heer Collet naar voren brengt, absoluut onjuist is. Als deze gaat zeggen: daar is een dalende lijn, dan zou spreker dat niet willen ontkennen, maar als hij daaraan vastknoopt dat er hee- j lemaal niet over gesproken mag worden om, als er bij de vorige salarisherziening onbillijkheden zijn begaan, deze een jaar later weg te nemen, dan gelooft spreker j dat daarmee niet die dalende lijn wordt tegengehouden, maar dat juist, door op een dergelijke wijze in den Raad te spreken, de dalende lijn wordt bevorderd. Waar spreker van meening is dat het vorige jaar bij de salarisherziening fouten zijn gemaakt, doordat op de aanvankelijke regeling, die tamelijk juist was, amende menten zijn ingediend, welke zijn aangenomen en waar door de salarissen van de laagste ambtenaren met een 300.zijn verhoogd, als gevolg waarvan de verhou dingen zijn verbroken, daar meent hij dat er alle reden is, om die scheeve verhouding, die toen is ontstaan en later is blijven rusten, voornamelijk op de ambtenaren met salarissen tusschen 2000.en 3000.welke ambtenaren toch ook nog niet zulke hooge pieten zijn weer recht te zetten. Kan de heer Collet niet meegaan in wat door den Secretaris is voorgesteld, om ambtenaren met een salaris van 1800.— tot 2100.— te brengen op 2400.in maximum, dan moet hij toch niet den indruk vestigen, dat dit zulke hooge salarissen zijn. Het argument, dat deze salarissen door 5600 menschen met minder inko men moet worden opgebracht, behoeft hierbij niet te worden aangehaald. Spreker meent dat daar een politiek kantje aan zit en dat het beter was, dat zijn partijgenoot dat niet naar voren had gebracht. Wat het voorstel van Burgemeester en Wethouders betreft, spreker staat daar niet sympathiek tegenover en wel om reden, hier al meer naar voren gebracht, dat in de verhoudingen nog een schrillere tegenstelling zal worden gebracht. WethouderDe Vries heeft dat ook naar voren gebracht en heeft het in een motie beli chaamd, spreker zal ook zoo vrij zijn om, als die motie niet wordt aangenomen, met een voorstel te komen om salarissen uit verschillende artikelen der salarisverorde ning te wijzigen in den geest, zooals hij dat voor zich heeft. Hij zal eerst het resultaat van de motie afwachten, maar zich daarbij het recht voorbehouden om eventueel zijn voorstellen te doen. Het komt spreker voor, waar het vorige jaar verschillende bepalingen in het leven zijn geroepen, die niet in het belang der ambtenaren zijn, dat er alle mogelijke reden is ook blijkende uit het feit, dat er verschillende adressen zijn ingekomen, om de zaak nog eens ernstig en rustig onder de oogen te zien. De heer Collet wou even zijn partijgenoot, den heer Muller, antwoorden, dat hij expres de bedragen 3800.- en 4000.heeft genoemd. De heer Muller noemt nu de bedragen 1800.en f 2100. De heer Muller: Die staan er ook in. De heer Collet: Maar ik heb gezegd dat ik salarissen van 3800.en 4000.er niet meer 500.bij wil geven. De heer Muller Dan moet U er die uitlichten bij amendement. De Voorzitter wil namens de meerderheid van Burge meester en Wethouders nog enkele woorden zeggen, of schoon hij er niet veel meer over zal zeggen, gezien den grooten tegenstand, dien het voorstel heeft ondervonden bij de verschillende raadsleden, die wel gedeeltelijk voor hun politieke partijgenooten zullen hebben gesproken. Burgemeester en Wethouders staan op dit standpunt, dat in de bestaande verordening onbillijkheden zijn, die moeten worden opgelost, onbillijkheden, die niet alleen in de verordening zelf tot uiting komen, maar die ook naar buiten werken. Nu is men direct begonnen met zwaar geschut in stelling te brengen naar den kant van Burgemeester en Wethouders. Dezen hebben gezegd dat zij het niet goed vinden dat er een alge- meene salarisherziening komt. Daartegen begint men met zwaar geschut te werken, door te zeggen dat het gevolg van deze herziening zal zijn dat bij alle andere bedrijven alle salarissen moeten worden ver hoogd, omdat anders die bij die ten achter komt. Zal echter, waar hier het salaris van een adjunct-commies Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 November 1921. 327 wordt verhoogd en per abuis ook de rang van adjunct commies bij een van de bedrijven is ingesteld, ook het salaris van dien adjunct-commies moeten worden ver hoogd? Spreker ziet dat niet in. Als men een adjunct commies bij de bedrijven gelijk wil stellen met een van de secretarie, dan zullen beiden ook hetzelfde werk moeten doen en dan kunnen ze ook hetzelfde salaris hebben. Maar, doen zij hetzelfde werk, zijn beide func ties vergelijkbaar? Ten opzichte van wat de Secretaris heeft gezegd, de vergelijking met andere gemeenten, kan men zeggen: daar trek ik me niets van aan. Dat moet ook ieder voor zich weten. Maar, hoewel het een afgezaagd argument is, spreker wil toch nog even zeggen dat het niet in het belang der gemeente is, wanneer andere gemeenten meer betalen. Ten opzichte van de motie van de heeren De Vries en Molenaar kan spreker meedeelen dat de meerderheid van Burgemeester en Wethouders niet van plan is haar voorstel in te trekken. Wil de Raad het niet hebben dan stemme hij het af, dan is het van de baan. De heer De Vries heeft weer het onderwerp georga niseerd overleg aangeroerd. Dit lijkt verschillenden heeren wel aardig toe, zij zeggen: dat moeten we heb ben. Doch laat spreker er dan dit bij opmerken, dat het den Raad misschien ontschoten is, maar dat de heer De Vries er bij heeft gezegd: waar die salarissen moeten gemaakt worden. Spreker wil daarop den nadruk leggen: daar worden de salarissen gemaakt. De heer O. F. de Vries (wethouder)Dat heb ik niet gezegd. De Voorzitter: U hebt het wel gezegd. Ik heb 't op geschreven, toen U 't gezegd heeft. De heer O. F. de Vries (wethouder)Om dan met voorstellen bij den Raad te komen, heb ik er aan toe gevoegd. De Voorzitter vervolgt dat het dat is, wat men wil dat georganiseerd overleg zal zijn. Hij kan zich heel goed begrijpen dat men het zegt; een goed voorstander van georganiseerd overleg wil dat ook. Spreker wil er dan ook alleen maar even op drukken dat men dat wil; het ligt in het wezen van het georganiseerd overleg dat de salarissen daar worden vastgesteld en dat de Raad er verder buiten staat. De heer Jansen: Dat staat niet in de motie. De Voorzitter: Als dat niet gebeurt dan valt daarmee het geheele georganiseerd overleg. Als de Raad zich niet het zwijgen oplegt bij de voorstellen zooals het geor ganiseerd overleg die bepaalt, dan valt daarmee het principe van het georganiseerd overleg. Dan krijgt men hetzelfde wat men den vorigen keer bij de salaris commissie heeft gehad; als de Raad geen afstand wenscht te doen van zijn recht om zelf te oordeelen, dan geeft spreker de verzekering dat georganiseerd overleg alleen kan doen wat ook de salaris-commissie heeft gedaan. Hij neemt nu maar een oogenblik aan dat dit een goed werk is. Maar de voorstanders van georganiseerd overleg meenen dat de Raad dan te zijner tijd zal moeten zeggen: zooals georganiseerd overleg het vaststelt zal ik het bevestigen, ik zal er niet meer in roeren. Gaat de Raad er wel in roeren, komen de persoonlijke meeningen van de raadsleden er bij naar voren, dan valt daarmee het georganiseerd overleg. Het kwam spreker dan ook vreemd voor dat men, als men zoo sterk is voor georganiseerd overleg, die mee ning over boord wil gooien. Hij gelooft dat men daar mee het geheele systeem over boord zou gooien. Spreker heeft er de leden, vooral hen, die het misschien niet precies mochten weten, op willen wijzen dat het geor ganiseerd overleg zich zoo zal voordoen. De groote voorstanders er van willen, dat het zoo zal werken. Als de Raad er later in gaat roeren, gaat het overleg te gronde en dat is toch de bedoeling niet. Spreker is hier even op doorgegaan, omdat er gezegd werd: ik heb dat niet gezegd. Hij vindt het heel natuurlijk dat het wel gezegd wordt, maar hij heeft voor de gevolgen willen waarschuwen. De heer Jansen heeft gezegd dat hier een bevoor rechting plaats heeft van enkele ambtenaren. Wil men echter onbillijkheden wegnemen dan moet men niet van bevoorrechting spreken, 't Is hier maar zaak hoe men het opvat. Zegt men: de verhoudingen zijn goed, dan stemt men tegen, maar vindt men, dat er onbillijkheden zijn, die moeten worden opgeheven, dan wenscht men de zaak eens ernstig onder de oogen te zien. De heer Visser heeft een verhaal opgezet over het schaalsysteem. Dit is indertijd wel ter sprake geweest, maar het is niet in de verordening doorgevoerd. Men behoeft dus niet alle andere salarissen te verhoogen omdat men het eene verhoogt. Het is trouwens ook sprekers persoonlijk bezwaar tegen het schaalsysteem dat, wanneer met het eene salaris verhoogt, ook al de anderen daarin meegaan. Er is nu al zoovee! gepraat, dat spreker meent dat hij niet veel meer behoeft te zeggen, ook omdat de meening van de raadsleden zoo vast schijnt te staan. Alleen heeft spreker zich verwonderd en meer men schen met hem over wat de heer Collet heeft gezegd. Niet dat spreker wat de heer Collet heeft gezegd aan vechtbaar acht; dat wenscht hij in 't midden te laten. Maar de motiveering van den heer Collet is eigenaardig. Hij zegt dat deze verhooging geld kost. Ja, alle ver hoogingen kosten de gemeente-financiën wat meer, maar in verhouding tot wat de vroegere verhoogingen hebben gekost, kost deze een bitter klein beetje. En als de heer Collet bij een dergelijke verhooging dan zegt: de financieele draagkracht is niet zoo groot, dat de gemeente dit er nog bij kan hebben, dan wil spreker opmerken, dat men dit argument hier vroeger nooit heeft gehoord. De heer Collet: Er is een grens, mijnheer de Voor zitter! De Voorzitter: En dan is die nu bereikt? Ik hoop dat die grens dan straks bij andere voorstellen ook bereikt is. Het beteekent dus, dat de financieele draagkracht van de gemeente op dit oogenblik tot op haar maximum is gespannen, de bedoeling is dus dat er niet meer bij kan. Dat vind ik best, goed, laat men constateeren dat dit zoo is, maar dan moet dit ten slotte ook door gevoerd worden bij alles, dan vraag ik een correcte toepassing daarvan bij alle zaken. De boog is gespannen tot het uiterste; men kan ze niet meer spannen, want dan breekt ze. Ik kan dat niet heelemaal beoordeelen of ze zoo gespannen is maar, als men dat bij het eene zegt, dan moet men het ook in de toekomst bij het andere zeggen. De heer Jansen heeft met belangstelling de verdedi ging van den Voorzitter afgewacht. Bij het debat is uit den mond van de drie heeren Visser, Muller en den Voorzitter gesproken over onbillijkheden, in 1920 be gaan. Nu heeft spreker getracht de motiveeringen daar voor te zoeken in bijlage 52 en hij vindt dan dat de Secretaris meent dat die motieven zitten in de verge lijking met andere gemeenten en met de provinciale ambtenaren. Op grond daarvan motiveert men thans dat er onbillijkheden zijn begaan. Maar dan stelt spreker het college en de Raad in staat van beschuldiging ten opzichte van de vroegere beoordeeling, omdat spreker toen juist bij het indienen zijner amendementen ver schillende andere gemeenten en ook de provinciale

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1921 | | pagina 11