404 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 20 December 1921. van de mogelijkheid tot stichting van particuliere stan denscholen. Spreker heeft toen echter niet den indruk gekregen dat de kwestie daarom van de baan is ge raakt, maar dat dit is gebeurd, omdat zijn overbuurlui toen een reuzendraai hebben genomen en precies anders hebben gedaan als zij op het oogenblik voorstellen. Daarom kan spreker zich thans niet zoo neerleggen bij wat er gezegd is. De heer Muller: Ik handhaaf mijn voorstel. De Voorzitter: Dat is? De heer Muller: Opheffing van de standenscholen en een schoolgeld naar draagkracht. De Voorzitter: Mag ik U dan vragen: Wat is een standenschool? 't Is een geijkte term. U schijnt daar volkomen mee bekend te zijn. Ik heb er nooit precies achter kunnen komen wat eigenlijk een standenschool is. Wiit U dat dan eens precies uitleggen? De heer Muller: Ik wil Uw vraag beantwoorden met een wedervraag. Waarvoor zegt men dan: Op die school moeten de kinderen 20.-betalen en op die school 5.en op die school gaan de allerarmste kinderen? Dat doet men toch met een bepaalde bedoeling? Dan krijgt men toch een bepaalden stand op de eene school en weer een anderen stand op de andere school. Ik denk dat dit gewoon de uitlegging of definitie is van een standenschool. De Voorzitter: Wat U bedoelt is dus dat de beter gesitueerden hun kinderen zenden naar een school met hooger schoolgeld. Dat noemt U denzelfden stand, als menschen eenzelfde inkomen hebben. De heer Muller: U wilt een definitie. Als men deze scholen in stand houdt, zeg ik gewoon dat de ouders, door wie een hoog schoolgeld wordt betaald, hun kin deren in een bepaalde club bijeen houden, terwijl an deren weer in een andere club worden bijeengehouden. Op die manier bevordert men het blijven bestaan van bepaalde standenscholen. Ik zie de noodzakelijkheid van een dergelijke indeeling heelemaal niet in. Spreker heeft in den laatsten tijd als lid der bewaar schoolcommissie alle bewaarscholen, behalve die op de Tuinen, bezocht. Aan den uiterlijken staat van de kin deren is het echter niet te zien, dat ze verschillend schoolgeld betalen. Daarom begrijpt spreker niet dat Burgemeester en Wethouders zoo angstvallig vasthou den aan het behoud der standenscholen. Als men weet dat op de school bij den Prinsentuin ruimte over is en op de scholen aan de Eestraat en aan het Tournooiveld ruimte te weinig, dan is het toch noodig, dat men de standenscholen gaat opheffen en dat men aan de ouders zegt: zooveel loon heb je, dus zooveel schoolgeld betaal je en nu stuur je je kinderen naar de school, waar je 't dichtst bij woont. De Voorzitter: Dus onder standenschool verstaat U dat daarheen kinderen gaan van ouders, die ongeveer hetzelfde inkomen hebben. U stelt dus stand gelijk met inkomen. In de praktijk zijn dan echter reeds verschil lende standenscholen opgeheven, omdat, zooals U zegt, al alles door mekaar zit. De heer Muller zegt dat men het aan den uiterlijken staat van de kinderen haast niet meer kan zien of zij op een school gaan met een schoolgeld van 1.50 of op een met een schoolgeld van 5.Dat is niet meer te zien. Daardoor vervalt ook het motief dat kinderen van 3e klas scholen niet tusschen kinderen van le en 2e klas scholen moeten komen. Dat is een absoluut onjuist begrip. Als men den uiterlijken staat van de kinderen ziet, dan is daarin absoluut geen verschil meer. Spreker durft zijn kinderen gerust tusschen de kinderen van een 3e klas school te zenden en ieder die de kinderen van de 3e klas bewaarscholen heeft gezien, zal dat onder schrijven. Scheiding is absoluut niet noodzakelijk. De Voorzitter: U is dus tegen die eene klas. De heer Muller: Neen, tegen alle klassen. De men schen, die b.v. in de buurt van de Keizersgracht wonen, moeten hunne kinderen naar de school bij den Prinsen tuin sturen, terwijl de school op de Tuinen vlak bij is. De Voorzitter: U wilt dus de kinderen door mekaar mengen, maar niet een uniform schoolgeld heffen. De heer Muller: Neen, een schoolgeld naar draag kracht. De Voorzitter: Het schoolgeld moet dus verschillend blijven, maar de kinderen komen door elkaar. De heer Muller: De kinderen moeten in de omgeving, waar zij wonen, op school. De heer De Vos moet nu zeggen dat hij van den heer Muller niets meer begrijpt. Thans wenscht hij alle kinderen door mekaar te plaatsen, maar toen de zaak in de commissie voor de bewaarscholen is besproken, kwam ook de heer Muller tot de slotsom, dat hij niet graag zijn eigen kinderen tusschen alle andere kinderen in wou hebben. Hij sprak daar precies andersom. De heer Muller spreekt hier voor de tribune. De Voorzitter: De leden spreken niet voor de tribune maar voor den Raad. De heer Muller: Dit is een persoonlijke aanval van den heer De Vos. Maar kan, aan wat in de commissie is besproken, wel publiciteit worden gegeven? Ik zou willen zeggen dat het mij absoluut verkeerd voorkomt een dergelijke uitdrukking in den Raad te brengen. Zelfs indien het juist was, zou ik althans mijn tegen stander zooiets niet in het openbaar zeggen. Maar ik wil thans mevrouw Buisman en de heeren Visser en Tulp vragen of deze de woorden van den heer De Vos kunnen onderschrijven. De heer Visser meent, nu toch de kwestie van het gesprokene in de commissie is aangeroerd, den heer Muller te moeten rehabiliteeren. De heer De Vos heeft abuis; wat deze den heer Muller in den mond legt is door spreker persoonlijk gepropageerd. Toen de heer Muller in de commissie verdedigde de opheffing van de standenscholen heeft spreker gezegd dat hij dit oppervlakkig geredeneerd uit een democratisch oogpunt wel wenschelijk zou kunnen achten, maar dat hij voor zich gelooft dat er onder de arbeiders ook nog wel een zoodanig verschil bestaat, dat de eene zijn kinderen een nette opvoeding geeft en de andere niet en dat zoo'n nette arbeider zijn kinderen niet graag tusschen niet nette andere kinderen in heeft. Dat is de stelling waarmee spreker het betoog van den heer Muller heeft aangevochten en hij kan zich niet herinneren dat de heer Muller dat ook heeft gezegd. Het is zijn betoog geweest. Spreker gelooft dat de heer Muller hier het zelfde heeft verdedigd als in de commissie. Dit weet hij zeker, dat de heer Muller daar ook de opheffing van de standenscholen heeft verdedigd en ook heeft gespro ken over de distributie. De heer Muller kan dat men enkele woorden iets anders hebben gezegd, maar spre ker persoonlijk heeft gezegd, dat hij oppervlakkig ge Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 20 December 1921. 405 redeneerd wel in die opheffing zou kunnen meegaan, maar dat hij ook gevoelde dat een net opgevoed werk man zijn kinderen niet wil hebben tusschen andere niet nette kinderen. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi denkt dat de notulen van de commissie-vergadering er bij te pas zullen moeten komen. Spreeksters indruk was ook in zooverre geeft zij den heer Visser gelijk dat de heer Muller in de commissie de opheffing van standenscholen heeft verdedigd. Maar toen de heer Visser daarop de zaak zoo voorstelde als hij zoopas ook heeft gezegd, was spreeksters indruk zij durft niet te zeggen welke woorden de heer Muller heeft gebruikt dat de heer Muller daarin wel eenigszins kon meevoelen. Spreekster heeft toen niet den indruk gekregen dat de heer Muller wou zeggen: ik zou mijn kinderen wel naar de aller armste school willen sturen. De heer Muller: Neen, dat heb ik niet gezegd. Mevrouw Buisman-Blok Wijbrandi: Ik heb dien in druk gekregen, doordat U toen niets meer hebt gezegd. De heer Muller: Dat achtte ik absoluut onnoodig. De heer De Boer: Hieruit blijkt al weer hoe noodig het is, dat dergelijke vergaderingen openbaar zijn. De heer IJ. de Vries zegt dat het schijnt dat verschil lende heeren hier benauwd zijn, hun overtuiging uit te spreken, wat betreft hun kinderen, die naar school gaan en die zij niet willen voegen onder alle andere kinderen. Men behoeft hier geen doekje voor het bloeden te gebruiken. Spreker meent dat er enkele ouders zijn, die niet in staat zijn hun kinderen een behoorlijke op voeding te geven en dat er anderen zijn, die dat niet willen, die zich er weinig van aantrekken wat er van hun kinderen terecht komt, die slordig en onverschillig zijn. Dan kan spreker zich ook best begrijpen dat ouders, die liefde gevoelen voor hun kinderen, die kinderen liefst niet bij andersoortige kinderen willen brengen. Spreker begrijpt niet, dat men dat hier niet durft uitspreken, dat men niet ronduit durft vertellen dat men zijn kinderen wil brengen in kringen waar beschaafdheid en fatsoen domineert en niet bij kinderen uit kringen waar ruw heid en onbeschaafdheid de boventoon vieren. De heer De Boer: Uit welke kringen zijn dat kinderen? De heer IJ. de Vries maakt dat hier niet uit; hij spreekt in 't algemeen. Het spijt hem dat de andere heeren zich zoo gereserveerd uitspreken. De verschillende kringen sturen hun kinderen naar school, maar tusschen de kinderen uit die kringen is verschil, niet alleen in ver standelijke ontwikkeling, maar ook in opvoeding. Welk bezwaar is er nu tegen dat enkele kringen, waarvan de kinderen betrekkelijk gelijk staan in ontwikkeling en op voeding, deze kinderen sturen waar zij ze graag willen hebben en ze niet willen voegen onder andere kinderen, waarvan de ouders óf niet in staat zijn óf onverschillig zijn om ze een behoorlijke opvoeding te geven? De Voorzitter: De heer Muller heeft een voorstel ge daan? De heer Muller: Ja. De Voorzitter: Hebt U 't opgeschreven? De heer Muller: Neen. De Voorzitter: Uw voorstel is om de bewaarscholen als standenscholen op te heffen? De heer Muller: Mag ik het nog formuleeren? De Voorzitter: Ik kan Uw voorstel onmogelijk in stemming brengen, of eerst moet positief vast staan, wat een standenschool is. De heer Muller: Mijn bedoeling is dat de scholen niet worden bevolkt naar het schoolgeld maar naar de om geving. De menschen, die b.v. in de omgeving van de gevangenis wonen en die anders geen 20.schoolgeld betalen moeten recht krijgen dat hun kinderen, indien daar plaats is, op de school op de Tuinen plaatsing krijgen en dat zij daarvoor dan 5.of 1.50 moeten betalen. De Voorzitter: Wordt het voorstel van den heer Muller ondersteund? Dit blijkt wel het geval te zijn. De heer Visser: Als de heer Muller nu eigenlijk resul taat wil hebben, dan moet hij ook alle andere verschil len opheffen. Dan moet hij ook het schoolgeld hiervan los maken en één soort schoolgeld voorstellen. De heer Berghuis (wethouder) wil toch werkelijk nog een kleine waarschuwing geven om met dit voorstel de rijksregeling af te wachten. Ten opzichte van wat sprekers collega heeft naar voren gebracht kan spreker zeggen dat het betalen een andere kwestie is, maar dat het oprichten van eigen scholen zeker een gevolg kan zijn. Men kan niet verplicht worden om zijn kinderen de bewaarscholen te doen bezoeken, omdat deze niet onder de leerplichtwet vallen. Het is zeer gevaarlijk om het voorstel-MuIler aan te nemen. Spreker is ook geen voorstander van standenscholen als hij de uitdrukking standenscholen mag bezigen zooals die vroeger bestonden. Maar als men de ophef fing ervan aanneemt, dan wordt het in zijn oog nog veel gevaarlijker; men kan veel beter wachten met de op heffing tot de rijksregeling er is. Het is waar dat er standen op de bewaarscholen zijn, maar het bezwaar wordt nog veel en veel grooter, wanneer het voorstel- Muller door den Raad wordt aangenomen. Dan zal men in de praktijk scholen gaan stichten, die onder deze omstandigheden niet gesticht worden; de gesitueerden zorgen dan zelf wel dat er scholen komen. Het is beter dat de heer Muller verzoekt verbetering in de school geldheffing te brengen dan dat hij noodzakelijk parti culiere scholen naar voren jaagt. De heer Muller zou met genoegen aan het verzoek van den heer Berghuis willen voldoen, maar hij heeft in de commissie voor de bewaarscholen al iets in dien geest naar voren gebracht. De Voorzitter der commissie heeft toen gezegd dat, wanneer de 2e klas scholen over bevolkt waren, de kinderen, met goedkeuring der ouders, wel naar de 3e klas scholen konden worden gezonden. Spreker heeft toen gevraagd: Waarom niet naar de le klas school? Dit is daar toen echter gewezen van de hand. Als Burgemeester en Wethouders nu willen toe zeggen dat bij overbevolkte 2e klas scholen de ouders van de overtollige kinderen in de gelegenheid zullen worden gesteld, eerst om hun kinderen naar de school op de Tuinen te sturen voor 5.en, als daar geen plaats meer is, naar de 3e klas scholen, dan trekt spreker zijn voorstel in. Maar dat willen de dames en heeren, denkt spreker, niet. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi Dan zullen zeker bij de bewaarscholen ook Mei- en September- scholen gemaakt moeten worden. De heer Muller: Waarom? Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Omdat van de lagere scholen ook het eene deel met Mei begint en het andere deel met September.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1921 | | pagina 21