408 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 20 December 1921. leden noodig van de leeningsuitgaven een overzicht moesten hebben, opdat niet bij iedere gelegenheid weer tot dergelijke uitgaven werd besloten. Wanneer bij iedere uitgaaf van tijd tot tijd dat overzicht werd geraad pleegd, dan zou de Raad het ten aanzien van de uit gaven voor groote werken zelf in zijn macht hebben om de begrooting al of niet te drukken. Spreker wenscht een waarschuwende stem te laten hooren om de lee ningen vooral niet grooter te maken dan absoluut nood zakelijk is. De heer Berghuis (wethouder) zal hier niet dieper op ingaan, omdat de uitgaven voldoende aan den Raad bekend zijn. De heer Oosterhoff heeft wel een verge- lijking gemaakt van de verhooging van de schulden, maar hij had ook meteen moeten nagaan hoeveel tijde lijke geldleeningen daarbij waren. Want die tijdelijke geldleeningen waren evengoed schulden, al was het geen vast bedrag. Ook maakt een deel van den begroo- tingspost uit de 6J/2 ton voor overneming van de Waterleiding, die wordt hier ook uit betaald. Verder wil spreker verwijzen naar het gemeenteverslag, waarin een specificatie staat, door welke oorzaken die meer dere schuldenlast is ontstaan, n.l. door aankoop van vastigheden. De gemeente is daarmee eerder vooruit dan achteruit gegaan. De specificatie kan de Raad in dat verslag geheel vinden. De heer Oosterhoff heeft zijn opmerking absoluut niet bedoeld als een verwijt aan het adres van Burgemees ter en Wethouders. Hij zou dan van 19171919 zelf schuld mee hebben, omdat hij toen zelf tot het college behoorde. Spreker heeft alleen maar willen zeggen dat, waar de schuldenlast zoo groot wordt, het van groot belang is, dat men met elkaar er naar gaat streven, dat voor geen uitgaven wordt geleend, als daarvoor niet absoluut de noodzakelijkheid blijkt. De heer Tulp (wethouder) zegt dat de heer Ooster hoff net doet alsof hij hier alleen voor bezuiniger poseert waar hij aandringt op de hoogst mogelijke zui nigheid. Hij is daar vanmorgen al mee begonnen. Maar als hij deze cijfers noemt, dan zou hij meer volledig ge weest zijn, wanneer hij ook de bezittingen had genoemd, die daar tegenover staan. Het lijkt nu voor de buiten wereld dat Leeuwarden zeer veel schulden heeft. Maar de heer Oosterhoff had ook moeten zeggen dat de be zittingen van Leeuwarden zeer zijn toegenomen. De heer Oosterhoff: ïs dat meerdere bezit productief bezit? De heer Tulp (wethouder)Het is grondbezit. De heer Oosterhoff: 't Is de vraag maar of dat pro ductief bezit is. De heer Visser wil naar aanleiding van het betoog van den heer Oosterhoff nog een vraag stellen. Kan de heer Oosterhoff misschien feiten aanwijzen? Spreker heeft zijn waarschuwing niet erg begrepen, maar meent daaruit haast te moeten distilleeren dat men bij het aangaan van leeningen heel voorzichtig moet zijn. Meent de heer Oosterhoff dan dat dit thans niet gebeurt bij de leeningsuitgaven? De heer Oosterhoff: Ik wil niet graag den indruk wek ken, dat de bestaande leeningen niet goed zouden zijn. Dat staat er buiten. Maar wij moeten zorgen dat wij niet meer behoeven te leenen. Wij moeten trachten de uitgaven, waarvoor leeningen moeten worden gesloten, zoolang mogelijk tegen te houden. De heer De Boer zou haast zeggen dat de woorden, welke de heer Oosterhoff heeft gebezigd, in zoo alge- ineenen zin zijn gebruikt, dat zij absoluut niets zeggen. Als de schuldenlast van de gemeente is toegenomen, dan zegt het feit op zichzelf absoluut niets. Het is maar de vraag wat voor bezittingen daar tegenover staan. Nu gelooft spreker dat wij in een tijd leven, dat de bezittingen van de openbare lichamen steeds meer toe nemen en hier zal dus ook noodzakelijk een meer ver- hoogde schuldenlast tegenover staan. Als men dan ook wil bezuinigen, dient men te spreken over de kwestie, hoe het geld in den gewonen dienst wordt besteed. De beraadslagingen worden gesloten. Volgno. 278 wordt onveranderd vastgesteld. Volgnos. 279297 worden onveranderd vastgesteld. Volgno. 298. Subsidiën aan onderscheidende drank- bestrijdersvereenigingen1,000,—. De beraadslagingen worden geopend. De heer Dijkstra (wethouder) weet niet beter dan bij den post inzake subsidie aan de onderscheidene drankbestrijdersvereenigingen de aandacht te vestigen op het adres, dat is ingekomen van de geheelonthou- dersvereenigingen en waarin wordt gevraagd uitvoering te geven aan het z.g. tapverbod. Spreker weet wel dat de zaak niet is opgenomen in het sectieverslag, omdat zij in de secties niet een onderwerp van bespreking heeft uitgemaakt, maar dat doet minder ter zake. De kwestie behoort behandeld te worden. Afaar, omdat zij ook nog geen onderwerp van bespreking heeft uit gemaakt in het college, zou spreker eerst willen hooren of de Raad het misschien verstandiger oordeelt in welk geval spreker zich daarbij best kan neerleggen dat de eerstvolgende raadsvergadering het verzoek als ingekomen adres wordt behandeld. Zoo niet, dan zou spreker het volgende willen zeggen. In het adres wordt gevraagd handhaving van het z.g. tapverbod. Nu is het heelemaal niet de kwestie dat dit niet is gehandhaafd als verbod zonder meer. Spreker zou willen zeggen dat eigenlijk een samenloop van omstandigheden oorzaak zijn van dezen gang van zaken. Hij zal niet uitwijzen of die juist is geweest. Maar hij staat op het standpunt dat, nu we hier een verordening in Leeuwarden hebben, de bedoeling moet zijn, dat die wordt nageleefd. Na al wat men daar omtrent heeft meegemaakt in deze gemeente en na al wat er verder daaromtrent in andere gemeenten is gebeurd, waarvan, als spreker zich niet vergist, het belangrijkste is, dat er een uitspraak is gekomen van den Hoogen Raad, waarin naar voren wordt gebracht, dat het zeer zeker tot de competentie van den Raad behoort om een verordening als de betrekkelijke hier te maken, komt bij spreker de vraag op, die hij thans wil stellen aan den Voorzitter: Hoe denkt de Voor zitter nu verder in dit stadium te doen: wil hij de ver ordening doen handhaven, of is in de practijk misschien gebleken dat er leemten in de verordening zijn, die de handhaving onmogelijk maken? Spreker denkt dat de Burgemeester toch zeer zeker daarover wel advies zal hebben ingewonnen en zou daarom graag antwoord hebben op zijn vraag, welke hij naar aanleiding van het verzoek van de organisaties heeft gedaan. De Voorzitter antwoordt dat de verordening, zooals zij op het oogenblik luidt, niet toegepast kan worden, of liever, men kan ze wel toepassen, maar de gevolgen zullen dan nihil zijn, omdat de rechtbank al bij het eerste proces-verbaal heeft gezegd, dat de overtreding niet vervolgd kon worden en dat, als er weer processen- verbaal inkwamen, de overtreders dan toch ontslagen zouden worden van rechtsvervolging. Men kan dus de verordening wel toepassen, maar die toepassing geeft niets. Of het mogelijk is een andere verordening samen Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 20 December 1921. 409 te stellen, waarbij de overtreders niet worden ontslagen van rechtsvervolging, is een tweede kwestie. Spreker gelooft wel dat de voorstanders daarvan wel in staat zullen zijn het daarheen te leiden. Maar zooals de ver ordening thans is, heeft de toepassing geen zin. De heer Dijkstra (wethouder) zal dan pogen deze verordening op die manier te wijzigen, of trachten eerstdaags den Raad een andere aan te bieden, die wèl raison heeft. Er zijn reeds enkele gemeenten, zooals Winschoten en Weststellingwerf, die verordeningen hebben, welke wel kracht van wet hebben. Spreker wil trachten een dergelijke verordening voor te stellen. De heer Dijstra is nooit zoo'n overgroot bewonderaar geweest van een dergelijke verordening, maar nu die er eenmaal is, heeft spreker ook de overtuiging dat daarin ook moet worden vastgelegd, wat de Raad heeft bedoeld daarin vast te leggen. Nu is sprekers vraag deze. De beslissing van de rechtbank schijnt zoo te zijn dat het resultaat dat de Raad bedoelde, dus het resultaat dat hij wenschte te krijgen, van geen betee- kenis is. In de verordening zijn dus leemten. Het punt, waarom het te doen is, was de Voorzitter zal dat wel met spreker eens zijn dat de Raad met die ver ordening bedoeld heeft regelend op te treden, iets te keeren, wat op dat oogenblik bestond. Nu zegt de Voorzitter dat door degenen, die dat wenschten, dan maar een andere vorm voor de verordening moet worden gekozen, opdat inderdaad wel dat resultaat wordt bereikt en dat zij maar moeten zien dat de nieuwe verordening gefabriceerd wordt. Dat is, naar sprekers bescheiden meening, niet juist. Hij meent dat het col lege van Burgemeester en Wethouders tot taak heeft, uit te voeren wat de Raad heeft beslist. Als dus blijkt, dat een verordening niet is uit te voeren, omdat zij strandt op formeele gronden, dan meent spreker, dat het niet op den weg ligt van een willekeurig lid van den Raad, maar op den weg van het college, om aan de hand van de gebleken leemten een nieuwe verorde ning naar voren te brengen. De heer De Boer: Dat is royaal ten minste. De Voorzitter: Verlangt niemand van de leden meer het woord? De heer Dijstra: Ik heb mijn betoog niet gehouden, om daarop geen antwoord te krijgen. De Voorzitter: Het eenige, wat ik daarop zeggen kan, mijnheer Dijstra, is, dat ik Uw woorden zal overbrengen hij het college van Burgemeester en Wethouders. De heer Dijstra: Dan heb ik althans iets bereikt. De beraadslagingen worden gesloten. Volgno. 298 wordt onveranderd vastgesteld. Volgno. 299. Subsidie aan de vereeniging „Kinder bewaarplaats 800. De beraadslagingen worden geopend. De heer Muller zou naar aanleiding van een adres dat de vorige vergadering bij monde van den Voorzitter naar de begrooting is verwezen, een paar woorden willen zeggen. Er is een adres ingekomen van de groep Leeuwarden van de Arbeiders-Jeugdcentrale om een subsidie van 500.— of beschikbaarstelling van een lokaliteit, die kan worden ingericht voor jeugd-tehuis. Voor 1 y2 jaar geleden is een dergelijk verzoek in den Raad geweest. Het is toen aangenomen, maar door Gedeputeerde Staten niet goedgekeurd. Van dat niet- goedkeuringsbesluit is de Raad niet in beroep gegaan bij de Kroon en dat is te bejammeren geweest, omdat, als het voorstel van Burgemeester en Wethouders, om bij de Kroon in beroep te gaan, was aangenomen, spreker zeer zeker gelooft, dat de regeering den Raad in 't gelijk zou hebben gesteld. Spreker zegt dat daarom, omdat wij uit den gang van zaken in de laatste jaren ten opzichte van de vrije jeugd-ontwikkeling hebben gezien, dat de regeering het standpunt heeft ingenomen, dat zij deze zaak wenscht te steunen. Wanneer wij in het algemeen zien de criminaliteit van de jeugd, die niet op dat peil staat, waarop wij haar graag zouden zien, dan blijkt ook, dat het absoluut noodzakelijk is, dat voor die jeugd zooveel mogelijk wordt gedaan. Een ieder, die ten opzichte van dat werk tracht op te treden in het belang van de jeugd, kan en moet geacht worden een tamelijk goed werk te verrichten. Wij hebben indertijd gezien, dat door den Minister een staatscommissie in het leven is geroepen onder voor zitterschap van den heer Van Wijnbergen en waarin ook de heer Van der Molen zitting had en dat deze commissie, na gereorganiseerd te zijn, eenstemmig tot de beslissing kwam, welke zij ook in haar rapport heeft neergelegd, dat de jeugd-organisatie waard was ge steund te worden, van welke richting die organisatie ook zou mogen komen. Spreker gelooft niet dat het noodzakelijk is hier weer de zaak van de jeugd-organi satie, zooals die hier reilt en zeilt, naar voren te brengen. Hij meent in dat opzicht te kunnen volstaan met te verwijzen naar wat zijn partijgenoot, de heer De Boer bij de vroegere behandeling op zoo juiste wijze naar voren heeft gebracht. Enkel zij het spreker vergund voor die leden van den Raad, die den vorigen keer meenden op verschillende gronden tegen het voorstel te moeten stemmen, ten opzichte van deze kwestie een paar brokstukken uit het rapport der com missie naar voren te brengen. De heer Visser: Waarom leest U niet 't heele rapport? De heer Aluller vindt enkele citaten voldoende. Hij zal niet zoo erg veel van het geduld van de raadsleden vragen. Maar hij acht het niet van belang ontbloot om, waar in de commissie ook menschen zaten van de partij van de overzijde, welke ten opzichte van dit punt toch onbevooroordeelden zijn, een paar regels te citeeren uit het rapport der commissie. De Voorzitter: Mag ik U even in de rede vallen; denkt U nog lang te spreken? Anders zou ik willen voorstellen de vergadering tot vanavond te schorsen. De heer Muller: Ik zal over 10 minuten wel klaar zijn, misschien. De Voorzitter wil dan voorstellen de vergadering te schorsen. De heer Muller kan dan straks zijn rede vervolgen. De heer Muller: Houden we dan vanavond nog ver gadering? De Voorzitter: Dan kunnen we vandaag afwerken. De heer Muller: Maar we hebben den heelen dag al vergaderd. De Voorzitter stelt voor om de vergadering te schor sen en om kwart over 8 de werkzaamheden te hervatten. Dienovereenkomstig wordt besloten. Te 6 uur nam. wordt de vergadering geschorst.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1921 | | pagina 23