412 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 20 December 1921.
het socialisme en ook, wat de heer Muller zegt: dat
het billijk is dat wij zorgen, dat die jongelui niet als
tegenstanders van ons zullen optreden. Alleen kan
spreker niet billijken dat die uitgesproken bedoeling
van de sociaal-democraten gesteund zal worden door
de gemeentekas. Met iets dergelijks moet niet altijd een
beroep worden gedaan op de gemeentekas, die gevuld
moet worden door het geld van allerlei menschen, die
niet zoo'n geprovoceerde gedachte hebben dat ten
aanzien van de jeugd-organisatie de gemeentekas maar
moet worden aangesproken.
Wat de nieuwe vorm van aanvragen betreft, het ver
krijgen van een lokaalruimte, dit is niets anders dan een
andere vorm van subsidie, welke alleen niet in con
tanten wordt genoten. Spreker kan in het voorstel van
den heer Muller niet meegaan, maar zal zich daartegen
verzetten op dezelfde gronden als hij den vorigen keer
ook bij het verlcenen van het subsidie heeft gedaan.
De heer Berghuis (wethouder) had niet gedacht dat
de Kinderbewaarplaats aanleiding zou geven tot een
politiek debat, want dat is het hier thans vrijwel ge
worden. Spreker moet straks waarschijnlijk ten opzichte
van het voorstel-Muller zijn voor of tegen laten hooren.
Voorloopig zou hij willen meedeelen dat de jeugd-
centrale hem heelemaal niet onsympathiek is, doch hij
geeft den heer Muller in overweging om met een voor
stel te komen om het adres, dat is ingekomen, bij Bur
gemeester en Wethouders te brengen, opdat dezen
over dat adres nog een afzonderlijk prae-advies kunnen
uitbrengen. Spreker is er altijd tegenstander van om,
wat eenmaal door den Raad is verworpen, wanneer
men dezelfde combinatie in den Raad heeft gehouden
en ook de samenstelling van de overheid, als het college
van Gedeputeerde Staten, niet is gewijzigd, weer op
nieuw aan de orde te stellen Maar het college kan over
dit punt wel prae-advies uitbrengen in anderen zin, of
althans weer probeeren de zaak bij Gedeputeerde
Staten aangenomen te krijgen, te meer, waar de Raad
bij de laatste afwijzing door dit college zich niet in
meerderheid er voor heeft verklaard om bij de Kroon
in beroep te gaan.
Spreker wil van deze gelegenheid ook gebruik maken
om den Raad mede te deelen dat hij aan dit debat niet
in politieken zin deelneemt, omdat hij nog zitting heeft
voor den tijd dat deze Raad nog gezeten blijft en ook
zoolang zitting zal blijven nemen, tot men hem zal
wegsturen. Maar de Raad zal zeer zeker ook weten dat
spreker niet behoort onder de groote parapluie, die na
de vereeniging van verschillende vrijzinnige partijen is
ontstaan, dat hij niet behoort tot den Vrijheidsbond.
Zoodat hij tot den afloop van zijn zittingsperiode gerust
kan verklaren dat, wanneer hij spreekt over de jeugd-
centrale, hij dan niet meespreekt in een politiek debat.
Spreker vindt wat hier naar voren is gebracht een
mooie kaatspartij tusschen de linksche en de rechtsche
tafel, die we hier hebben. Spreker moet hierbij terug
denken aan de woorden van den heer De Boer, toen de
heer De Vos het woord nam over de algemeene beschou
wingen: ja, daar heb ik niet aan gedacht. De heer Dijstra
zei toen: dat wist ik wel, algemeene beschouwingen
houden wij niet meer. De heer Collet was het
daarmee volkomen eens en de rechtsche partijen ook
dadelijk. En nu is zoo langzamerhand bij de Kinder
bewaarplaats het politiek debat geopend. Mochten dan
de rechtsche partijen vergeten zijn wat de Voorzitter
zei, de linksche waren dat ook. De linkschen waren
echter wat handiger en wisten wel: er komen nog wel
verschillende punten aan de orde en dan krijgen we 't
nog wel.
Spreker wil nogmaals meedeelen dat hij zich hierbij
niet van de politiek heeft bediend om een enkele reden,
die den Raad al bekend was. Hij moet den heer Muller
in overweging geven deze zaak van de jeugdcentrale
niet tegelijk met de begrooting te beschouwen, maar
afzonderlijk, omdat buiten een subsidie om ook nog
gelegenheid is om, niet alleen deze jeugdcentrale, door
het afstaan van een lokaliteit te steunen. Dan zal men
die gelegenheid ook moeten geven aan andere politieke
centrales. Maar laat men dan ieder, die bij Burge
meester en Wethouders komt en die een dergelijke zaak
voorstaat, de gelegenheid geven om zijn belangen te
bepleiten en buiten een geldelijke voorziening om voor
dergelijke ondernemingen een lokaliteit beschikbaar
stellen. Laat dit dan een socialistische geschiedenis
wezen, maar laat men dan aannemen dat men die zal
steunen en dat de rechtsche partijen ook om denzelfden
steun in den vorm van een dergelijke gelegenheid bij
Burgemeester en Wethouders kunnen komen, 't Zij dat
het kome van rechts of van links, waarom zou iets
dergelijks niet gesteund worden? Spreker meent dat in
het verzoek, dat is gedaan door de jeugdcentrale, over
twee dingen wordt gesproken, over de kosten en over
het gebrek aan ruimte. Waar in dit laatste misschien
door de gemeente kan worden tegemoet gekomen, laat
men daar een lokaliteit afstaan, zoowel aan links als
aan rechts, evenals de Beurs voor de linksche en
rechtsche partijen beschikbaar wordt gesteld. Dan
worden de gemeentefinanciën er niet in gemoeid.
De heer Tulp (wethouder) kan niet het gevoeten van
zijn geachten buurman rechts deelen. Hij heeft den
vorigen keer van mevrouw Besuijen de pertinente ver
klaring gevraagd of de jeugdcentrale er absoluut niet
de politiek bij haalt en die pertinente verklaring heeft
zij niet kunnen geven. En die pertinente verklaring
heeft de heer Muller thans ook niet gegeven. De heer
Visser is in dit opzicht ridderlijker, maar uit de woorden
van den heer Muller heeft spreker begrepen dat de
politiek er niet buiten gelaten wordt. En nu staat spre
ker op 't standpunt dat dan geen subsidie moet worden
gegeven, niet aan links en niet aan rechts. Hij wenscht
geen gemeentegeld als subsidie te geven aan linksche
of rechtsche partijen, als dit geld voor politieke doel
einden wordt gebruikt.
De heer IJ. de Vries moet het toejuichen, dat de
sociaal-democraten ook werkelijk willen optreden in
het belang van de jeugd. Dat heeft die partij werkelijk
voor op de vroegere oud-liberale partij. Wanneer de
kinderen de schoolbanken hadden verlaten, dan trok
men zich daar over 't algemeen weinig of niets meer
van die kinderen aan. Wel hadden reeds lang de christe
lijke partijen hun jongelingen- en jonge meisjes veree-
nigingen, waarin jongelieden van 18 jaar tot den huw
baren leeftijd of later werden opgenomen, maar de
oud-liberale partij maakte zich daar niet druk over.
Daarom wil spreker het toejuichen dat de S. D. A. P.
in navolging van de christelijke jongelingsvereeni-
gingen, die reeds een 60 jaren hebben bestaan, zich is
gaan bemoeien met de verzorging van de rijpere jeugd.
Spreker ziet er niets in dat aan die jeugd een politieke
opvoeding wordt gegeven, om daarvan geen mede
burgers te krijgen, die zich nergens bij aansluiten. Hij
heeft zich echter de vorige maal tegen het verleenen
ven een subsidie verklaard op grond van een aanhaling
uit „Het jonge volkje", waaruit bleek wat de bedoeling
was van de opvoeding in de jeugdcentrale. Spreker
onderschrijft thans wat de heer Dijstra daaromtrent
heeft gezegd; het is ook zijn overtuiging dat ook de
sociaal-democraten hun werk niet vergeefs doen, maar
met een bepaalde bedoeling. En die bedoeling is om
tater in die jonge menschen partijgenooten te krijgen.
Hier is ook weer van toepassing: die de jeugd heeft,
die heeft de toekomst, hier de toekomst, waarop de
eigen partij moet bouwen. Men mag het hier tegen el
kaar wel eerlijk uitspreken: daar is het de christelijke
partijen ook om te doen. Het verheugt spreker dat de
beide wethouders dat wel eerlijk zeggen. Maar de heer
Muller houdt een slag om den arm. Hij heeft pertinent
Verslag van
de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 20 December 1921.
413
verzekerd dat het bij de oprichting niet de bedoeling
was, maar hij durft de heele waarheid niet te zeggen.
Toch zal hij met die waarheid voor den dag moeten
komen.
Spreker wil nu een kleine aanhaling doen uit „Het
jonge Volk" van 25 Augustus 1921. Hij wenscht er op
tc wijzen hoe het christendom daar wordt geprofaneerd, j
dat men er blijkbaar niet aan denkt dat er andere men
schen zijn aan wie dit christendom heilig is. Daar
wordt van een wandeling gezegd: „Wij dronken het
water uit de fontein des levens, tot lafenis onzer ziel,
om niet".
De heer De Boer: Nu, wat zou dat?
De heer IJ. de Vries vervolgt dat op de volgende
bladzijde voorkomt deze profanatie over een wandtekst:
„Wel zeiden we, laat het waar zijn dat de Vreze des
lieren het beginsel der wijsheid is, het is even waar
dat de Vreze vóór de Heren het beginsel van alle stom
miteit is"
Als dat het systeem van opvoeding is in de jeugd
centrale, dan zou spreker het jammer vinden dat daar
voor de belastingcenten beschikbaar worden gesteld.
Maar spreker zou willen vragen of de sociaal-demo
craten ook niet zooveel ruggegraat bezitten als de
christelijke partijen, die er altijd een eer in hebben ge
steld om hun jonge volkje op te voeden zonder steun
van de gemeentefinanciën en dit reeds jaren hebben
gedaan. Laat de S. D. A. P. dit loffelijk voorbeeld volgen
en ook voor het doel om de jeugd op te voeden uit eigen
zak de kosten betalen. Spreker wil herhalen wat hij
ook den vorigen keer in de vergadering van 23 Maart
1920 heeft gezegd: ik zou mij als vooruitstrevende
partij, die hier 16000 stemmen achter zich heeft, scha
men, als wij geen 2000.bij elkaar konden krijgen
voor het opvoeden van onze jeugd.
De heer Aluller merkt op dat hier niet zonder opzet
zoo zoetjes aan in de eerste plaats naar voren wordt
geschoven, dat ook de heeren, die door den Minister
in de staatscommissie zijn benoemd, er anders over
denken. Spreker zegt „niet zonder opzet" omdat die
heeren het misschien niet zoo goed weten als de heeren
hier in den Raad, waar de commissieleden in deze
kwestie van oordeel waren dat, afgescheiden, van welke
politieke richting zij ook kwam, de zaak van de vrije
jeugdontwikkeling waard was door de gemeenschap
gesteund te worden. Afgescheiden daarvan, maar naar
aanleiding van hetgeen door de heeren van de overzijde
is gezegd, dat spreker niet zoozeer voor de politieke
strekking is uitgekomen, wil hij dit zeggen. Hij heeft
gezegd dat er verschillende onderwerpen aan de jeugd
worden onderwezen en hij wil naar aanleiding daarvan
een klein staaltje meedeelen van wat op het oogenblik
staat op het program van de jeugd-organisatie. Daar
worden de volgende onderwerpen behandeld lezen,
literatuur, dichtkunst, geheelonthouding, vakbeweging,
maatschappijleer, politiek, politieke partij en kunst,
kunst- en stijlleer, jeugdbeweging, etc. Dat zijn ver
schillende onderwerpen, die met jongelui van 17 tot
20 jaar, dus in de B-groep, worden behandeld.
Als men mij niet begrepen heeft, aldus spreker, dan
gaat men mij verdenken, alsof ik, door hier een neu
traal cachet aan de jeugd-organisatie te geven, een
subsidie tracht binnen te slikken. Dat is absoluut on
juist voorgesteld. Ik heb dit gezegd, dat wij met de
jongelui van groep B zeer zeker sociaal-politieke onder
werpen bespreken, maar ik heb dit er ook bij gezegd
dat wij voldoende vertrouwen in onze jongelui hebben
en misschien meer vertrouwen dan de overzijde in
haar jongelui dat, wanneer deze eenmaal zijn opge
voed tot menschen, zij dan zullen zeggen: wij moeten
sociaal-democraten zijn. Wij hebben wel zooveel ver
trouwen in hen, dat zij als denkende menschen, later
aan onze zijde zullen zitten. Zoo is het straks ook
gezegd.
Door den heer Visser is gevraagd naar de statuten
van de organisatie. De heer Visser vraagt daarmee
echter naar den bekenden weg. Spreker zou op 't oogen
blik niet kunnen zeggen wat in die statuten staat, omdat
hij ze niet bij zich heeft. Maar bij het vorige adres zijn
de statuten zelf ook ingediend. Zij waren daarbij en
als de heer Visser ze toen heeft gezien, kan hij weten
wat er in staat.
Dan is er gezegd, wanneer van andere zijde, waar men
op hetzelfde terrein bezig is, ook subsidie wordt ge
vraagd, hoe spreker daarover zou denken. Spreker
meent dat het in de lijn ligt van het rapport van de
staatscommissie, dat andere richtingen even goed als
de zijne, worden gesteund. Hij zou er dan ook met
liefde toe overgaan om ook daarvoor een subsidie van
de gemeenschap te geven.
Ten slotte gelooft spreker, dat het, gehoord de woor
den van den heer Berghuis, waarvan hij acte neemt,
beter is, zijn voorstel momenteel in te trekken en tot
Burgemeester en Wethouders het verzoek te richten
om prae-advies uit te brengen op het adres van de
jeugd-organisatie.
De Voorzitter moet zeggen dat hij voor dat laatste
eigenlijk niets gevoelt. De heer Berghuis heeft dat wel
gezegd, maar dat was heelemaal persoonlijk en niet
namens het college. Wat zullen Burgemeester en Wet
houders toch den Raad nog meer meedeelen dan op
het oogenblik reeds van verschillende kanten en voor
namelijk door den heer Muller, die er toch wel volkomen
mee vertrouwd is, meegedeeld is. Spreker zal altijd zijn
voor het uitbrengen van prae-advies, als de Raad niet
voldoende is ingelicht of als er nog duistere punten zijn.
Maar deze zaak is hier nu zoo langzamerhand wel
glashelder geworden. Den vorigen keer zijn de statuten
ook overgelegd en de heer Visser heeft daar nu naar
gevraagd. Spreker kan de vergadering niet precies den
inhoud meedeelen, maar hij kan er wel aan herinneren,
dat daarin staat, dat het algemeen doel der jeugd-orga
nisatie is:
„de algemeene opvoeding en ontwikkeling van
jonge lieden van 1618 jaar ter plaatse, welke,
inzonderheid voor de ouderen onder hen, zal strekken
tot een meer directe voorbereiding tot het actief en
doelbewust deelnemen aan de maatschappelijke taak
der arbeidersklasse".
Dan gelooft spreker dat wat den vorigen keer is
gezegd en wat de heer Muller den tweeden keer heeft
gezegd beter is, dan wat hij eerst heeft gezegd. Spreker
meent dat het niet gaat om de onderwerpen, die worden
behandeld, maar om de wijze waarop die behandeling
gebeurt. Men kan niet worden overtuigd met een lijstje
van onderwerpen, die worden behandeld, maar men zal
precies moeten weten wat daarbij besproken wordt.
Men kan wel te weten komen welk onderwerp wordt
uitgelegd, dat is wel na te zien. Maar de heele kwestie
is maar de toon waarop het gebeurt en waarom het
gebeurt. Het gaat hier niet om de muziek, maar om
den toon.
Spreker wil nog even iets aanhalen van wat den
vorigen keer omtrent dit onderwerp is gezegd. De heer
I.autenbach had gezegd dat de jeugd-organisatie zich
speciaal richtte op een politieke partij. De heer De Boer
heeft als antwoord daarop gezegd:
„Toen de heer Lautenbach zooeven zei dat de
jeugd-organisatie de jeugd onder haar leiding zou
leiden in de richting van een bepaalde politieke
partij, heeft spreker toestemmend geknikt. Dit is
niet heelemaal juist geweest. Het is n.l. niet de lei
ding in de richting van een bepaalde politieke partij
en dit is niet een poging om de zaak te verdoezelen,
daar denkt spreker niet aan, omdat hij er rond voor
uit wil komen het is niet een opleiding tot een