10 Verslag van cle handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 17 Januari 1922. meentesubsidiën terug te betalen in dezelfde verhou ding, waarin die werden geschonken, in de verhouding alzoo van drie tot een. En deze regeling lijkt ons inderdaar ook het beste. Zij is het meest soepel en sluit de minste onbillijk heden in zich. Immers, zij vormt een soort van natuur lijken dam. Op een zeker moment, bij een zeker in komen, worden de huizen te duur, blijkt de gegadigde zich zelf op ,,de vrije markt" beter te kunnen helpen." Spreker drukt op die woorden, omdat (daar het prin cipe in zit van de heffing van i/7. De heer Westra heeft het adres van de vereeniging verdedigd, maar heeft zich zelf later ook weer tegengesproken door te zeggen dat de menschen er niet in willen. „Maar dit moment zal voor de verschillende per sonen op verschillende tijdstippen komen, al naar de omstandigheden, waarin zij verkeeren èn te hun ner eigene beoordeeling staan." Verder wordt in het stuk gesproken dat er bij het raadsbesluit een bepaalde inkomensgrens is aangeno men en dat dus iemand, die straks verhooging van salaris krijgt, genoodzaakt zal zijn uit zijn woning weg te gaan, waarom men die bepaling wel wat straf vindt. Dat is hier heel duidelijk betoogd. Spreker vermoedt dat het artikel is van den voorzitter der Coöperatieve vereeni ging „Woningbouw". Dat de regeering echter, zooals in Nijmegen, i/8 van het inkomen als huur vraagt, acht de schrijver, blijkens dit artikel, de meest schappelijke en juiste regeling voor dergelijke woningvereenigingen. Er is toen nadien nog een ingezonden stuk in de Leeuwar der Courant geweest, een schrijven van den heer Collet, waarin deze tegen het artikel opkwam en waaronder in een noot van de redactie welke dus ook zal zijn van den voorzitter der Coöperatieve vereeniging staat, dat zij met een heffing van y7 van het inkomen accoord kon gaan, waaruit dus bleek, dat men toen op hetzelfde standpunt stond, dat men dit de meest billijke regeling achtte. Den 13en Juli 1920 heeft de Raad, nadat er nog verschillende besprekingen waren geweest tusschen het college en de vereeniging, besloten dat men minstens y7 van het inkomen als huur zou betalen. En dat is nu ook het principieele punt van de heele geschie denis. In het Koninklijk besluit van November 1919 is een bepaling opgenomen dat voor arbeiders- en bescheiden middenstandswoningen een „fonds perdu" door Rijk en gemeenten kan worden gegeven. De bedoeling daarvan was dat ook aan die soort van menschen de gelegenheid zou worden gegeven om, buiten de woningwet om, woningen te bouwen. Burgemeester en Wethouders wilden dat ook mogelijk maken, zij hebben zich van het begin af aan op het standpunt gesteld dat zij hierin met een woningvereeniging wel wilden meewerken, maar niet meer of minder dan voor arbeiders-woningen. Een aan vraag, door deze vereeniging ingediend, is toen door Burgemeester en Wethouders in behandeling genomen. Er werd toen geraamd dat het exploitatietekort voor een arbeiderswoning per jaar en per woning zou bedragen 200.Als men nu uitrekent wat de Coöperatieve vereeniging „Woningbouw" heeft gekregen, dan blijkt, zooals het prae-advies ook al zegt, dat er gemiddeld per woning 3700.is gegeven, wat, gerekend naar een rente van 6 neerkomt op een jaarlijksch subsidie tot dekking van het exploitatietekort of hoe men het wil noemen van 228.per woning. Men moet hierbij niet vergeten dat dit een constante bijdrage is, terwijl het subsidie tot dekking van het exploitatietekort van arbeiderswoningen een afloopend subsidie is. Bij elk be sluit, waarbij de Minister zoo'n subsidie verleent, wordt steeds gezegd, dat elk jaar de huren moeten worden herzien en dat zij dan omhoog moeten gaan, opdat ge leidelijk het subsidie vermindert. De zaak komt dus hier op neer dat gemeente en Rijk samen een subsidie hebben gegeven van 228.per woning en per jaar. Spreker zou haast zeggen dat, als men dit vergelijkt met de arbeiderswoningbouw, de vereeniging dan heusch niet kan zeggen dat zij er slecht af gekomen is. En waarom is de huurprijs op y7 gesteld? Omdat men die bepaling ook stelde èn bij de arbeiderswoningvereeni- gingen èn ook bij de 40 woningen, die van gemeente wege op dezelfde manier zijn gebouwd als die van de vereeniging. Dan moet men toch niet redeneeren dat men onbillijk is behandeld of dat men is ten achter ge steld bij andere vereenigingen. Nu wordt in het adres, dat aan den Raad is gezonden, gezegd, dat in de practijk de bepaling omtrent het V7 deel niet is vol te houden. Maar het komt spreker toch voor dat die bepaling niet onbillijk is. Zij begint eerst te werken, wat de 17 grootste woningen betreft, bij een inkomen van 4600.-, de menschen, die meer verdienen, moeten dan meer betalen dan de minimum-huurprijs. Bij de volgende 35 woningen treedt de bepaling eerst in werking bij een inkomen van 3500.en bij de 18 kleinste woningen begint zij eerst te werken bij een inkomen van 3100. In het adres wordt ook gewezen op de concurrentie, welke de vereeniging ondervindt van den premiebouw. Nu heeft spreker bij zich een staatje, waarin de huren zijn geraamd van den premiebouw. De zaak is nauw keurig nagegaan en nu blijkt duidelijk dat de huren van den premiebouw vooral niet lager en in de meeste ge vallen veel liooger zijn dan die van de Coöperatieve vereeniging. En dat spreekt ook vanzelf. Wel heeft er een daling in de bouwkosten plaats gehad maar toch niet in die mate. De vereeniging heeft een toeslag gekregen van 3700.per woning, de hoogste premie, welke als premie aan particulieren is uitbetaald, bedraagt 1400.- per woning. Spreker kan zich niet indenken dat de bouwkosten van de woningen met dat verschil, zijnde 2300.per stuk, zijn gedaald. De huren van de wo ningen gebouwd met premie, moeten dus ontegenzeg gelijk hooger zijn dan die, waarvan direct afgaat een toeslag van 228. Dan zijn er nog enkele vragen gesteld. De vraag omtrent den grondprijs behoeft spreker, naar hij meent, niet meer te beantwoorden; Burgemeester en Wethou ders hebben een exploitatierekening van het geheele complex ten westen van het Opvoedingsgesticht over gelegd, waaruit duidelijk blijkt, dat die grond heelemaal geen goudmijn voor de gemeente is. Als men ten slotte zou ingaan op de vraag van de Coöperatieve vereeni ging en de grondprijzen zou verminderen tot de prijzen, genoemd in haar adres, dan zou dat hier op neerkomen, dat de grond 16,000.goedkooper werd verkocht, dan oorspronkelijk door den Raad is vastgelegd en dan zou op den grond verlies worden geleden, wat toch on mogelijk is. In het algemeen wil spreker omtrent de aan vraag tot verlaging van den grondprijs nog dit zeggen, dat zelfs al was het waar dat de gemeente er iets aan verdiend had, dat er dus iets te veel voor den grond was gevraagd, men dan toch nooit moest ingaan op een dergelijk gevaarlijk idee, omdat dit er in zit, dat dan de particuliere erfpachters ook met eenige reden zouden kunnen zeggen: we kunnen de pacht niet opbrengen, omdat wij in beroerde omstandigheden verkeeren; de gemeente heeft er iets aan verdiend, dus vragen wij om verlaging van den erfpacht. Wanneer een dergelijke weg wordt ingeslagen, dan komt men op een zeer gevaarlijk terrein. Het trof spreker dat er alreeds een aanvraag is geweest van een erfpachter, die ook zou hebben ge bouwd met premie, doch die door omstandigheden zon der premie heeft gebouwd en daardoor in een ongunstige conditie is geraakt, om vrijstelling van erfpacht. Dat is hetzelfde als wat hier gebeurt. Om al deze reden kunnen Burgemeester en Wet houders met geen ander prae-advies komen en kunnen zij niet tot een andere regeling komen dan door hen aan den Raad is overgelegd. De heer Dijstra zegt dat er inderdaad in het betoog Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 17 Januari 1922. 11 van den wethouder iets is als een kern van waarheid, welke men niet op ondeugdelijke gronden moet bestrij den. Spreker gevoelt ook wel dat het uit den weg ruimen van het i/7 zonder meer niet gaat. Maar hij ge looft juist dat zijn motie een passende brug is om exces sen te vermijden. Daarom is voor hem de eenige weg om aan het bezwaar tegemoet te komen dat de bepaling omtrent het i/7 blijft gehandhaafd, maar dat alleen in eventueele gevallen, wanneer blijkt, dat die bepaling niet te handhaven is, de weg zal zijn naar het college van Burgemeester en Wethouders, dat dan de mogelijk heid kan overwegen of het in een dergelijk geval afwij king van de bepaling kan toestaan. De heer O. F. de Vries (wethouder) kan op de op merking van den heer Dijstra antwoorden, dat daarover oorspronkelijk, toen er van loongrenzen nog geen sprake was, ook in het college van Burgemeester en Wethou ders gesproken is, n.l. of de woningen niet konden wor den verhuurd in overleg met Burgemeester en Wethou ders. En Burgemeester en Wethouders èn het bestuur der vereeniging voelden echter de moeilijkheid daarvan, dat elke woning verhuurd zou moeten worden met toe stemming van het college. En men zou daarvoor dan toch weer een zekere regeling of een zekere basis moeten hebben. Het lijkt oppervlakkig wel heel mooi en heel schappelijk, maar spreker gelooft dat het tot aller lei excessen aanleiding zou geven. Er moest een alge- ineene regeling worden getroffen en daardoor zou toch altijd weer de een of ander worden gedupeerd; dat is altijd bij grenzen en regelingen het geval. Spreker ge looft dat men daarop dan ook niet moet ingaan. De heer IJ. de Vries meent dat alle leden wel gevoelen dat het er den Raad om te doen is om zoo mogelijk de geheele overeenkomst te handhaven. Daarom meent spreker dat men alleen dezen uitweg zal moeten zoeken dat de vereeniging volkomen verantwoordelijk blijft voor de financieele zaak, maar dat men haar het recht en de vrijheid wil geven, dat zij aan Burgemeester en Wethouders mag vragen, of zij de nog leegstaande huizen niet tegen het L/7 maar tegen een lageren prijs mag verhuren. Spreker meent dat dan b.v. kan worden bepaald dat zoo'n woning hoogstens voor één jaar tegen 75 van den vaststaanden prijs mag worden verhuurd, dit, opdat de vereeniging toch haar financiën krijgt en iemand, die anders op straat zou staan, van de vereeni ging een woning kan huren. Het is spreker er om te doen dat er geen woningen leeg zullen staan en dat de leden -huurders, die toch al i/7 van hun inkomen aan huur moeten betalen, niet nog eens 10 of 15 meer moeten betalen, omdat zij de huur van de andere wo ningen ook voor hun verantwoording moeten nemen. De heer Jansen heeft met belangstelling de verdedi ging van den wethouder van Openbare Werken gevolgd, maar gelooft dat deze toch een element heeft bijgebracht dat niet heelemaal opgaat. De wethouder heeft een ver gelijking gemaakt met den woningbouw van de ge meente, hij heeft i/7 naast i/7 geplaatst en gezegd: dat is gelijk, dus moeten wij voorzichtig zijn met daaraan te tornen. Spreker meent dat deze beide zaken niet zijn gelijk te stellen; deze woningvereeniging werkt onder bezwarende bepalingen, er moet, zooals de heer Lau- tenbach heeft gezegd, nog apart rioolbelasting worden betaald en door het coöperatief karakter van de veree niging hebben de huurders het risico van verlies op de leegstaande woningen. En dit laatste blijkt in de prac tijk niet gering te zijn. Daarom gelooft spreker dat deze vereeniging onder zeer veel ongunstiger omstandigheden verkeert dan de gemeentelijke woningbouw. Op grond daarvan meent spreker dat ietwat soepeler bepalingen noodzakelijk zijn. Hij gevoelt er voor dat het voorstel- Dijstra nog eens ernstig onder de oogen wordt gezien, opdat er tusschen het gemeentebestuur en het bestuur der vereeniging in dezen een wederkeerige schikking wordt gemaakt, die beide partijen bevredigt. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi merkt op dat de wethouder heeft gesproken van het verschil tusschen deze vereeniging en de arbeiderswoningvereenigingen, in zooverre, dat bij deze vereeniging een constant sub sidie is gegeven, terwijl bij de arbeiderswoningvereeni gingen elk jaar of van tijd tot tijd de huren moeten worden herzien en het subsidie moet worden vermin derd. Spreekster is het in dezen niet geheel met den wethouder eens, zij kan zich niet voorstellen dat in de komende jaren de huren van de arbeiderswoningveree nigingen nog verhoogd zullen worden. Als dit wel zoo is, zou spreekster daaromtrent beleefd inlichtingen willen verzoeken. De heer O. F. de Vries (wethouder)'t Is nog pas gebeurd, 2 of 3 raadsvergaderingen geleden, bij de woningen aan den Hollanderdijk. De heer De Vos erkent volkomen de waarde van het prae-advies en van hetgeen de geachte wethouder heeft gezegd. Daar zit veel waars in maar er is ook veel waars in het adres van het bestuur der Coöperatieve vereeniging „Woningbouw". Spreker gelooft zeer zeker dat de meest aangewezen weg zal zijn om tot een goede oplossing te komen, dat Burgemeester en Wethouders zich nog eens in verbinding stellen met het bestuur der Coöperatieve vereeniging en hij doet daartoe dit voorstel: „Ondergeteekende stelt voor dat, alvorens een be sluit wordt genomen, Burgemeester en Wethouders zich in verbinding stellen met het bestuur der Coö peratieve vereeniging „Woningbouw", om tot een voor beide partijen bevredigende oplossing te komen". De heer Lautenbach zal het kort maken. De woning vereeniging beweert dat zij twee maal de rioolbelasting betaalt. Spreker heeft de vraag gesteld of dat juist of onjuist is, dat zij twee maal die 4000.betaalt. Hij heeft op die vraag nog geen antwoord gekregen. De heer O. F. de Vries (wethouder)Dat is misschien een misverstand. De vereeniging heeft die rioolbelasting ook nog niet betaald. Maar in de kapitaalberekening van den grond is zij al opgenomen. Het zou dwaasheid zijn om de vereeniging nu nog eens apart die belasting te laten betalen. In zooverre is dat dus een meevaller voor de vereeniging. De heer Lautenbach: Dus, de directeur heeft zich vergist. De heer O. F. de Vries (wethouder)Neen, de direc teur niet. De Voorzitter meent dat hier een zeer groot argu ment vergeten is. De heer De Vries heeft den geheelen loop van zaken al voorgesteld, maar spreker wil nog even memoreeren dat destijds deze woningvereeniging met de bepaling omtrent het y7 uitstekend content ging, zij verlangde niets anders. Spreker zou zeggen: wat hebben we nu verder met de heele woningvereeni ging te maken, toch niets meer? Zij moeten het nu maar met elkaar uitzoeken. Wij hebben eenmaal het geld gegeven en zij hebben dat geaccepteerd onder bepaalde voorwaarden. Wij zijn dus van elkaar af. Laten zij het geld terug geven, dan zijn zij zoo vrij als een vogel in de lucht. Het subsidie, dat is gegeven en waartoe de Raad slechts schoorvoetend heeft besloten,

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1922 | | pagina 6