28 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Februari 1922. vraagd over de teekeningen en ook over de kwalificatie, welke de schoonheidscommissie en Burgemeester en Wethouders daaraan hebben gegeven. De een heeft daarop geantwoord dat hij juist zooals de heer De Vos zegt het mooie stadsbeeld, waarvan Burgemees ter en Wethouders spreken, daar al bedorven acht door het complex van woningen met platte daken, dat daar staat en door de aanwezigheid van de school. Door Burgemeester en Wethouders zelf is daar dus het mooie stadsbeeld al bedorven, doordat zij indertijd toestem ming hebben gegeven tot den bouw. Anderzijds vindt sprekers eerste adviseur de teekening vrijwel onrustig, daarin kon hij wel meegaan. Maar banaal? Banaal vindt hij juist de bestrijding van het bouwplan door Burge meester en Wethouders en de schoonheidscommissie. Dat woord gaat hij uitspelen tegen hen zelf, hij draait de zaak precies om. De andere architect kwam onge veer tot dezelfde bewering, hij had nog enkele aanmer kingen op de teekening, doch dat betrof slechts de klei nere onderdeden. Men zoekt echter de oorzaak dieper. Beide deskundigen hebben spreker geantwoord dat de oorzaak van de weigering gelegen moet zijn in het feit dat concurrenten oordeelen over het werk van concur renten en dat werk moeten beoordeelen. Dat is zeer sterk uitgekomen bij de gevallen dat een ambtenaar van de gemeente aan de cliënten van een architect zei: houd toch op met dien man, moet het al weer van hem komen? Ga naar die of die Spreker kan dit niet anders be titelen en niet anders dan zeer sterk uitdrukken: dat de kleine man getrapt en gedrukt wordt en dat hij wordt bedreigd met broodroof. Niet alleen de schoonheids commissie, maar ook de ambtenaren gaan zich te buiten, door zoo den kleinen man te trappen. Spreker wil niet komen op de teekening als zoodanig. De deskundigen hebben beiden gezegd dat zij niet absoluut schoon is en dat de teekening niet kan verdienen rustig te heeten. Maar sprekende van de omgeving, zooals die daar is, hebben zij ook gezegd, dat deze in het algemeen ook geen aanspraak kan maken op rustig te zijn, maar wel banaal. Zoodat zij zeer scherp dat woord terug slingeren naar hen, die dat gebruiken. Spreker gelooft dat hier telkens weer naar voren dient te komen, dat door concurrenten altijd het werk van concurrenten wordt beoordeeld. Hij gelooft dat daar de fout zit en ook daar, waar ambtenaren zich te buiten gaan, door adviezen te geven aan cliënten van zekeren architect. Het gaat niet aan dat er wordt gezegd: Moet het nu al weer van hem komen, ga naar hem dan ben je altijd zeker dat je aanteekeningen binnen komen. Was hier nog maar gezegd: dit of dat ontbreekt aan de teekening. Maar dat hier zoo zonder meer een der gelijke kwalificatie is gegeven, dat acht spreker een ernstig feit. Dat men hier een jongen man, die door eigen krachten zich naar boven moet werken, op deze manier gaat drukken en trappen, dat heeft spreker er toe ge noopt om dit naar voren te brengen. De heer IJ. de Vries heeft bij vergelijking van de teekeningen zich afgevraagd: wat is de bedoeling van Burgemeester en Wethouders met hun weigering? Want hier wordt gezegd: „Bovendien mag de opzet van dezen hoekbouw niet op zichzelf worden beschouwd, doch moet hij een harmonisch geheel vormen met den hoekbouw aan de andere zijde van de Leeuwrikstraat. Voor den bouw op dien hoek aan die zijde ligt een plan ge reed." Spreker heeft nu in oogenschouw genomen de teeke ningen van Van der Meulen en de andere, doch hij heeft bij zichzelf gedacht: de teekeningen van Van der Meulen kunnen gebreken hebben over de schoonheid valt niet te twisten doch om nu te zeggen dat de andere zooveel mooier zijn, dat kan ik niet, voor mij persoonlijk heb ik dat gevoel niet. Wanneer op beide hoeken van de straat huizen komen, zooals op de bijgevoegde tee kening is aangegeven, dan komt het spreker voor, dat die ander teekening geheel valt uit het stadsbeeld, dat daar bestaat, terwijl de teekeningen van Van der Meulen beter aansluiten bij de andere huizen, welke staan aan de Spanjaardslaan. Het andere plan valt geheel uit het stadsbeeld, te meer, waar de Leeuwrikstraat al verder is bebouwd. Men komt nu met een meer moderne teeke ning, welke daar niet past en naar sprekers meening hee- lemaal uit het stadsbeeld valt. Het komt spreker voor dat dit het geval niet is met de teekening van de huizen van Van der Meulen, maar dat deze in aansluiting is met de huizen aan Spanjaardslaan en ook in aansluiting met het stadsbeeld, dat daar bestaat. Bovendien verwondert het spreker, zooals ook de heer Jansen al naar voren heeft gebracht, dat niet een vingerwijzing is gegeven, dat men niet is gaan zeggen: bouw die 7 huizen meer in dien geest, maar dat er een pertinente weigering is gegeven. Spreker kan in het prae-advies niet meegaan en zal daar tegen stemmen. De heer Van der Werff kan zich ook niet met het prae- advies van Burgemeester en Wethouders vereenigen. Hij heeft de teekening van Van der Meulen gezien en ook de teekening laat hij het zoo zeggen van den architect Baart. De teekening van Baart vindt hij prachtig, werkelijk mooi, eenig zelfs. Maar toch vindt liij deze niet op haar plaats, omdat de omgeving, welke reeds bebouwd is, niet in overeenstemming is met de teekening van Baart. Hier staat dat aan Van der Meulen de bouw van zijn woningen is geweigerd op grond van wat de schoonheidscommissie zegt: dat de teekening onrustig is en banaal. Spreker kan dat niet vinden. Dat zij eenigszins onrustig is, wil hij wel toestemmen, maar niet in die mate als hier is uitgedrukt. En banaal is zij niet. Als de teekening van Baart wordt volvoerd, dan komen daar gebouwen te staan, waarvan spreker gelooft dat men in het algemeen zal zeggen dat zij daar niet passen. Die huizen hoorden beter thuis op den hoek van de Spanjaardslaan en Stienserweg. Spreker wil voorstel len het prae-advies van Burgemeester en Wethouders af te wijzen. De heer De Boer heeft eigenlijk met leedwezen het betoog van den heer Jansen aangehoord. Dit was eener- zijds een zeer eenzijdig betoog en anderzijds een zeer gevaarlijk betoog. Eenzijdig vindt spreker het betoog, omdat de heer Jansen is begonnen met de mededeeling dat hij geen verstand van bouwkunde heeft en dat hij zich daarom heeft gewend tot 2 deskundigen, wiernamen de Raad echter niet mag weten, zoodat deze ook hun deskundigheid niet kan beoordeelen. Dus heeft de heer Jansen die deskundigen in zijn ondeskundigheid zelf ge kozen en met het advies van die onbekende deskundigen in den Raad komende, probeert hij hier de meening te beïnvloeden. Wat zijn recht is, maar wat spreker toch meent dat verkeerd is. Dat de heer Jansen zich wendt tot deskundigen is eenerzijds zijn plicht en anderzijds zijn recht, maar als dat dan werkelijk deskundigen zijn, dan zullen deze heeren zich ook wel achter hun advies durven stellen. Spreker acht het daarom in dezen van zeer groot belang dat de namen van die deskundigen hier worden genoemd, opdat de Raad kan weten van wie die beoordeeling komt. Wat het tweede deel van het betoog van den heer Jansen betreft, deze heeft een stroom van ongerechtig heden uitgegoten. Hij heeft gesproken van broodroof en van een in den grond trappen van den kleinen man, maar hij is bij dit alles elk zweem van bewijs schuldig ge bleven. Als hij echter goede gronden van waarheid heeft voor die beschuldigingen, dan zou spreker het zeer op prijs stellen dat de heer Jansen dat bewijs nog leverde. Verder is, naar sprekers meening èn het betoog van den heer Jansen èn dat van den heer Van der Werff èn dat van den heer De Vos opgebouwd op dezen grond slag Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Februari 1922. 29 De Voorzitter: En van den heer IJ. de Vries. De heer De Boer: Die is er niet. De heer IJ. de Vries: Wat blieft U? De heer De Boer op dezen grondslag: als een buurt eenmaal leelijk is, dan is zij veroordeeld om lee- lijk te blijven. Waar de heer De Vries dat niet schijnt te begrijpen, wil spreker het duidelijk trachten te maken, door het nader toe te lichten. De heeren hebben gezegd dat het bouwplan, dat voor Van der Meulen is gemaakt, beter past in het stadsbeeld dat daar op het oogenblik is. De heer Van der Werff heeft gezegd, dat hij het gebouw, ontworpen door Baart, prachtig vond, eenig zelfs. En niettegenstaande dat zeggen de heeren dat het ding van Van der Meulen, dat alle partijen onrustig hebben genoemd, beter in het stadsbeeld past. Daaruit put spreker de conclusie, dat hun oordeel is: wat eenmaal leelijk is, moet leelijk blijven. Ik geloof zegt spreker dat wij ten opzichte van deze kwestie een eenigszins anderen kijk op de zaak moeten hebben. De schoonheidscommissie adviseert en wij moeten ons als gemeenteraad niet begeven in de ad viezen van de schoonheidscommissie De heer Van der Werff: Dank U. De heer De Boer maar als die commissie heeft geadviseerd, dan hebben wij te waken dat de boel niet bedorven wordt. De heer Van der Werff zegt: dank U, maar als de heer Van der Werff de autoriteit van de schoonheidscommissie niet aanvaardt, dan zal hij met een voorstel moeten komen om een andere schoonheids commissie te benoemen. Deze is door den Raad inge steld en zij zal dus voor ons, zoolang zij bestaat, eenige autoriteit moeten bezitten, welke wij hebben te aan vaarden. Ik geloof dat hier in Leeuwarden al genoeg bedorven is. 't Is mogelijk dat de schoonheidscommissie in het oog van de heeren veel te streng optreedt, maar ik geloof dat die commissie vaak lang niet streng ge noeg opgetreden is. In den loop van den tijd zijn hier veel gebouwen verrezen, die beter niet verrezen hadden moeten zijn. Nu de schoonheidscommissie dan ook in den laatsten tijd krachtig optreedt met het oog op het stadsbeeld, meen ik, dat dit eerder krachige toejuiching verdient. Wij hebben hier niet alleen te zorgen dat ver schillende dingen goed gaan, maar wij hebben ook te zorgen dat aan het bederf van de laatste jaren door den leelijken bouw een einde komt. Ik geloof dan ook dat het ten aanzien van het plan van Van der Meulen beter is dat dit niet wordt gebouwd dan het het wel wordt gebouwd. De heer Oosterhoff merkt op dat hier drie heeren zijn, die hebben gezegd dat zij zullen stemmen tegen het prae-advies. Wanneer die heeren echter van oordeel zijn dat de bouwvergunning niet maar zoo geweigerd moet worden, dan behoeven zij, naar sprekers meening, niet direct tot de conclusie te komen dat zij zullen stemmen tegen het prae-advies. Dat lijkt hem niet noodzakelijk. Wij hebben hier 2 officieele lichamen, die den Raad kunnen adviseeren, waarvan er voorloopig nog maar één is gehoord. Waarom nu nog niet eerst het oordeel van de hoogere commissie gevraagd? Om nu op het oordeel af te gaan van allerlei particuliere menschen, die een min of meer sterke neiging hebben om over het plan te zeggen dat het niet banaal is, acht spreker toch ook niet de weg. De Raad heeft nu eenmaal aangesteld 2 officieele lichamen en nu meent spreker dat er niets geen reden is om het eene ter zijde te zetten door dat niet te hooren. Er komt nog bij dat, als verschillende heeren hier misschien erg bang zijn dat de schoonheids commissie hier ter plaatse zich laat beïnfluenceeren door allerlei invloeden waar spreker absoluut niet voor vreest dit dan toch bij de andere commissie in geen geval te vreezen is, omdat de leden dier commissie hier heelemaal onbekend zijn. Spreker acht het daarom logisch dat de voorstanders van het plan van Van der Meulen dezen door hem aangenomen weg eerst be wandelen. De heer Dijstra zal zich niet begeven in het beoor deelen van de verschillende plannen, omdat hij niet deskundig is. Maar wel acht hij het de moeite waard om even stil te staan bij wat de heeren Jansen en De Boer hebben gezegd. Door den heer De Boer is gezegd dat de heer Jansen een stroom van ongerechtigheden heeft uitgegoten. Spreker acht dat moeilijk te peilen, maar ook "hij heeft den indruk gekregen dat van de zijde van de ambtenaren niet die objectiviteit is be tracht, welke noodig is om absoluut vrij te blijven. De heer Jansen heeft dat vrij krachtig gezegd mis schien dat hij bewijsmateriaal daarvoor bij zich heeft. Maar ook spreker heeft den indruk gekregen dat hier wordt geadviseerd door menschen, die zich op dit terrein van advies moeten onthouden. Misschien dat dit ook aan het college bekend is, of dat de heer Jansen daaromtrent meer licht kan ontsteken. De heer Van der Werff kan zich met het idee, waar- mee de schoonheidscommissie den laatsten tijd werkt, niet vereenigen. Als men, zooals spreker, in de bouw vakken zit, of misschien ook wel op andere wijze, zal men er wel kennis van hebben genomen, dat door de l eischen van de schoonheidscommissie de bouw vaak wordt verknoeid. Zoo heeft de schoonheidscommissie er ook schuld aan dat het gebouw van de school bij het Cambuursterpad daar is ontstaan. Dat staat daar als een vlag op en aschpraani; de heer Keuning heeft dat zelf ook gezegd en de wethouder ook. De schoon heidscommissie gebruikt korte kleine ramen, maar de school is hier gemaakt tegen dat cachet in. Zoodoende is de school hier een misfiguur geworden. Wat is het gevolg van dit werken van de schoonheidscommissie? Dat de eigenbouwers Leeuwarden verlaten en gaan naar Leeuwarderadeel en Leeuwarden blijft zitten met zijn dure perceelen. Als de schoonheidscommissie zoo doorgaat, dan komen in Leeuwarden de bouwvakken stil te liggen; de arbeiders hebben dan geen brood en de bewoners geen woning. Spreker kan zich met dat werken niet vereenigen. Wat de huizen van Van der Meulen aangaat, deze zijn, naar sprekers bescheiden meening, afgescheiden van het iets onrustige, dat er in zit, wel in overeen stemming met de plaats, waar zij moeten komen te staan. Spreker kan zich dan ook niet voorstellen wat de schoonheidscommissie er toe heeft geleid, om dit plan af te keuren. Als hij in oogenschouw neemt het plan van Dijkstra, ontwerp-Baart, dan ziet hij dat dit totaal vrij is van hoekwoningen, terwijl daartegenover het plan van Van der Meulen een zelfstandig gezicht vormt. Het is niet waar wat de heer De Boer zegt dat terwijl aan den eenen kant de woningen van het ont werp-Baart komen, daardoor de woningen van Van der Meulen aan den anderen kant achteruit worden ge drongen. Spreker voor zich ziet in deze laatste geen fout, niet in de teekening en ook niet in de architectuur. Het ontwerp-Baart vindt hij prachtig, maar Leeuwarden is daar nog niet rijp voor; èn de aannemers èn de be volking is daarvoor nog niet rijp. Het was beter dat die woningen van Baart werden geplaatst op den hoek van de Spanjaardslaan en den Stienserweg. Daar hoor den zij beter thuis. Nu worden zij geplaatst naast de allerkleinste gebouwen terwijl er aan den anderen kant die platte huisjes tegenover staan. Dat is geen figuur, het is een misgreep en spreker kan zich dan ook niet

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1922 | | pagina 4