32 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Februari 1922. „De ondergeteekende stelt voor, dat de Raad wordt voorgelicht door de commissie, bedoeld in artikel 70 der bouwverordening." Spreker vraagt of dit voorstel wordt ondersteund. Dit blijkt wel het geval te zijn. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel-De Vos wordt met 15 tegen 6 stemmen aangenomen. Vóór stemmen: de heeren Berghuis, Dijstra, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de heeren Lautenbach, Tulp, De Vos, Tiemersma, Van der Werff, O. F. de Vries, De Boer, Muller, IJ. de Vries, Jansen, Zandstra en B. Mo lenaar. Tegen stemmen: de heeren Oosterhoff, Van Weideren baron Rengers, Visser, Collet, Dijkstra en Westra. 8 (Agenda no. 9). Voorstel van Burgemeester en Wethouders om mede te werken tot het instellen van eene rechtsvordering tegen de N. V. het Centraal V er - rekenkantoor van Brandstoffen (C. V. B.) inzake de de belangen van deelgerechtigden in het z.g restitutie fonds van die N. V. Dit voorstel luidt als volgt: Het bedrijf der gemeentelijke lichtfabrieken heeft aanspraak op een evenredig deel uit het nog niet uit gekeerde gedeelte van het z.g. restitutiefonds van de naamlooze vennootschap „Centraal verrekenkantoor voor brandstoffen" (C. V. B.), welk fonds is gevormd door de aflossing van Duitsche schatkistbilletten. Dit gedeelte met verschenen rente bedraagt in totaal 22,073,656.69, welk bedrag vormt het verschil tus- schen de 94 waarvoor de „Schatzscheine" werden verkregen en de 100 waarmee zij zijn afgelost. Deze billettten werden verstrekt als onderpand voor het crediet, dat door het C. V. B. indertijd aan de Duit sche regeering werd verleend. De Staat maakt echter aanspraak op een deel daarvan, tot een bedrag van 3,471,624.52, zoodat voor belanghebbenden ter uit- keering beschikbaar zou blijven 18,602,032.17. Vol gens opgave van het Centraal Verrekenkantoor voor Brandstoffen beloopt het totaal factuurbedrag eene som van 154,244,588.58Per 1000.factuurbedrag zou dus 120.60 (zijnde 18,602,032.17 154,244,588) kunnen worden uitgekeerd, in totaal voor de gemeente, volgens de inededeeling van den directeur der gemeen telijke lichtbedrijven bij schrijven van 27 November 1921 no. 21/94 34,488.30, en 40,824.68 of 6336.38 meer, indien den Staat zijn bovenbedoelde vordering wordt ontzegd. De Staat nu is van oordeel, dat het gemelde bedrag van 3,471,624.52, gevormd door het agio der Duitsche schatkistbilletten met de rente, niet aan de verbruikers behoort te worden uitgekeerd en dat het aan de kleine verbruikers voor hun aandeel in het risico van het be doelde crediet in rekening gebrachte na aflossing der schatkistbilletten niet aan de groote verbruikers toe komt, waarom het Centraal Verrekenkantoor voor Brandstoffen meent de betaling te moeten uitstellen. Het sedert gevormde comité van deelgerechtigden in het restitutiefonds vraagt thans machtiging om tegen het Centraal Verrekenkantoor voor Brandstoffen een proce dure te voeren tot invordering van het geheele nog be schikbare bedrag, eventueel in evenredigheid deel te nemen in de risico's van eene procedure, door één ge bruiker tegen de naamlooze vennootschap Centraal Verrekenkantoor voor Brandstoffen te voeren. Daardoor behoeft, gelijk het comité in zijn schrijven van 30 De cember 1.1. meedeelt, slechts één deelnemer gedagvaard te worden, terwijl het comité en het Centraal Verreken kantoor voor Brandstoffen vóóraf eene schriftelijke overeenkomst zullen sluiten, waarbij partijen zich ver binden den uitslag van dit ééne proces als bindend te beschouwen voor alle deelnemers aan de actie, welke overeenkomst dan het karakter eener dading zou dragen. Het mede hierbij overgelegde advies van den lechtskundigen raadsman van het comité, mr. Th. A. Fruin te Rotterdam, voorziet in beide gevallen, zoowel procedure als dading. Op grond van het vorenstaande geven wij U in over weging: goed te keuren dat tegen de naamlooze vennootschap liet Centraal Verrekenkantoor voor brandstoffen te 's-Gravenhage eene rechtsvordering namens deze ge meente worde ingesteld door het comité tot behartiging van de belangen der deelgerechtigden in het zooge naamde restitutiefonds van genoemde naamlooze ven nootschap, tot uitkeering van het der gemeente aanko mende uit het geheele bedrag van het nog niet uitge keerde gedeelte, ad 22,073,656.69, van dat restitutie fonds, en Burgemeester en Wethouders te machtigen mede te werken tot het aangaan van eene overeenkomst, waarbij de in den aanhef vermelde partijen zich ver binden den uitslag van het te voeren proces als bindende te beschouwen, wat betreft de aanspraken der ge meente Leeuwarden. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 9 (Agenda no. 10). Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan de Naamlooze Vennootschap Inter communale Waterleiding Gebied Leeuwarden (l.W.G.L.) te verkoopen den eigendom van den grond van het perceel aan den Nieuweweg, kadastraal bekend Sectie B no. 3393 (voormalig kantoor Mispelblom Beijer). Dit voorstel luidt als volgt: Naar aanleiding van het verzoek van de Commissie van voorbereiding en uitvoering der werken voor de N. V. Intercommunale Waterleiding Gebied Leeuwarden (I. W. G. L.) van 7 Februari 1922 om in eigendom te verkrijgen den grond, waarop gebouwd is het perceel Nieuweweg no. 1, welke opstal door genoemde N. V. is gekocht, deelen wij U het volgende mede. Bedoeld perceel is ten kadaster bekend als Gemeente I eeuwarden, Sectie B no. 3393 huis en erf, groot 2 aren 50 centiaren. De grond is in 1841 uitgegeven in erfpacht aan Pieter van der Wal voor woonhuis en timinerwinkel voor een erfpachtsom van 7.per jaar, onder be paalde voorwaarden. Naar aanleiding van een gerezen kwestie is met den toenmaligen eigenaar van den op stal, den Heer B. D. Kalma, in 1916 (zie Handelingen 5 September 1916 blz. 214) een dading aangegaan, waarin deze erkende het recht der gemeente, dat deze te allen tijde het erfpachtsrecht zou mogen opzeggen, terwijl de gemeente van haar kant echter toezegde hiervan vóór 1 Augustus 1924 geen gebruik te zullen maken. Tevens krijgt met dien datum de eigenaar van den opstal het recht om den grond voor te taxeeren waarde tot zich te nemen. Verder brengen wij U in herinnering dat bij Uw besluit van 13 Augustus 1918, no. 357R/176, van de Friesche Bank overgenomen werd de nog loo- pende huur van het gebouw tot 1924 met 10 optiejaren, met ingang van den dag, waarop deze N. V. het gebouw ontruimde; dit is 12 Augustus 1921 geschied. De be doeling van Uwe Vergadering was om het pand dan aan de Vereeniging Openbare Leeszaal in gebruik te geven; door aankoop van het pand Tweebaksmarkt is deze Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Februari 1922. 33 vereeniging het gebouw aan den Nieuweweg echter niet meer noodig. Intusschen is, naar wij vernemen, tusschen de Frie sche Bank en den tegenwoordigen eigenaar ook weer een dading aangegaan, waarbij de resteerende huurjaren vervallen en het perceel vrij van huur aan de 1. W. G. L. geleverd wordt; feitelijk staat de gemeente hierbuiten, deze heeft de huur niet overgenomen, maar huurt van de Friesche Bank, welke huur naar 750.-'s jaars voldaan moet worden. Na het tijdvak 12 Augustus 1921 12 Februari 1922 zou die huur als geëindigd kunnen worden beschouwd. De dading van 1916 blijft echter bestaan en wij mee- nen dat het het beste is, om aan den ingewikkelden toestand een einde te maken, zoowel den eigendom van den opstal als van den grond in één hand te brengen en derhalve op het verzoek van de I. W. G. L. in te gaan. Het aanbod lijkt ons billijk, gezien het feit dat de gemeente tot Augustus 1924 slechts 7.canon van het perceel kan maken en daarna slechts een koop som is te bedingen door van het recht van opzeggen gebruik te maken, indien de eigenaar van den opstal niet rechtstreeks een verzoek tot overneming van den grond indient. Het ligt in de bedoeling dat zoo lang het tegenwoordig gemeentelijk waterleidingbedrijf nog niet in de N. V. is ingebracht, dit bedrijf ook aldaar kantoor zal houden tegen een nader overeen te komen huursom. De huur van het tegenwoordige kantoor aan den Eewal is met 1 Mei a.s. geëindigd. Het perceel Nieuweweg no. 1 is zoowel voor de in gezetenen als voor belanghebbenden bij de waterleiding, die van buiten komen, uitstekend gelegen. Wij stellen U derhalve voor te besluiten: aan de N. V. Intercommunale Waterleiding Gebied Leeuwarden te verkoopen den eigendom van den grond van het perceel ten kadaster bekend Gemeente Leeu warden, Sectie B no. 3393, huis en erf, groot 2 aren 50 centiaren, voor de som van vijfduizend gulden, onder bepaling: dat door de koopster tevens moet worden betaald aan de Friesche Bank de huur van 12 Augustus 1921 —12 Februari 1922 ad 187.50; dat de Gemeente alle eventueele verdere huuraan- spraken op het gebouw overdraagt aan de koopster; dat de gemeente enkele losse goederen en de kluis deur, welke op taxatie van de Friesche Bank zouden worden overgenomen, tegen dezen taxatieprijs overdoet aan de koopster. De beraadslagingen worden geopend. De heer IJ. de Vries wil gaarne een vraag stellen. Hij meende dat dit gebouw was gereserveerd voor over brenging daarheen van den gemeente-ontvanger en van het personeel der financieele afdeeling. De Voorzitter wil even ter voorkoming van misver stand het volgende opmerken. Nu ten tweeden male door de regeering niet is toegestemd in een eigen belas tinginning door de gemeente, kan de geheele financieele afdeeling van den controleur vervallen en de werkzaam heden van den gemeente-ontvanger zullen belangrijk inkrimpen. Zooals spreker straks al heeft toegezegd, zal het college met een nadere regeling daaromtrent komen. Maar het kantoor van den controleur vervalt geheel. De heer IJ. de Vries: Dus is dit gebouw niet meer noodig? De Voorzitter: Neen, het is niet meer noodig. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 10 (Agenda no. 11). Prae-advies van Burgemeester en Wethouders op adressen van de Roomscli-Katholieke Schoolvereeniging en de Vereeniging voor Christelijk Schoolonderwijs, beide alhier, betreffende verstrekking van gelden uit de gemeentekas voor schoolbouw. Dit prae-advies luidt als volgt: Heeft Uwe Vergadering zich het vorige jaar meer malen bezig gehouden met voorstellen de openbare lagere scholen betreffende, welke een gevolg waren van de nieuwe wet op het lager onderwijs (de Lager onder wijswet 1920) en zal ook in den loop van dit jaar voor verdere uitwerking van de overwogen plannen de mede werking worden gevraagd, geheel nieuw is het onder werp, dat als uitvloeisel van die wet thans bij U ter tafel wordt gebracht. Welk een groote ommekeer van zaken op onderwijs gebied de wet van 1920 heeft voorgeschreven blijkt bovenal hier. Was het tot nog toe (verg. art. 3 der oude wet op het lager onderwijs) zelfs verboden uit de ge meentekas het bijzonder lager onderwijs op eenigerlei wijze te steunen, thans is het verleenen van dien steun door de gemeente een gebiedend voorschrift geworden (artt. 72 en 75 der nieuwe wet). Gezien in het licht van de jongste wijziging van het onderwijsartikel der grond wet kon van den wetgever niet anders verwacht worden. De grondgedachte bij de formuleering van art. 192 der grondwet was geen andere dan volkomen financieele gelijkstelling van het openbaar en bijzonder lager onder wijs, voorzoover de overheid daarbij betrokken is en zulks om min zuivere concurrentie tusschen beide takken te voorkomen. Niet te ontkennen valt, dat de Regeering, die ons land de nieuwe onderwijswet heeft gegeven, in de uitwerking van die gedachte geslaagd is: het rijk draagt de jaarwedden van het personeel van beide takken van onderwijs; elke verbetering van het openbaar onderwijs, b.v. door verlaging van het aantal leerlingen per klasse of door het aanstellen van overcomplete onderwijzers, kan naar de wet doorwerken tot dezelfde verbetering van het bijzonder onderwijs, voorzoover de kosten alsdan uit de publieke kas worden bestreden; gaat omgekeerd de verbetering uit van het bijzonder onderwijs dan zal het gemeentebestuur dienen te overwegen of gelijke verbetering voor de openbare scholen zal worden ingevoerd (art. 74, onder 4 en 5); de gemeente draagt de kosten van de schoolgebouwen voor het openbaar onderwijs en de wet verplicht haar deze kosten ook te dragen voor de scholen voor bij zonder onderwijs. Alzoo staan ten opzichte van de publieke kas beide takken van onderwijs gelijk. Het eerst heeft in onze gemeente de Roomsch Katho lieke schoolvereeniging van de geboden gelegenheid, om de gemeentekas aan te spreken voor schoolbouw, gebruik gemaakt. Bij adres van 29 November 1921 vraagt zij aan Uwe Vergadering gelden tot een bedrag van 80,000.uit de gemeentekas beschikbaar te willen stellen voor het stichten van eene bijzondere lagere school op een door het Bestuur van genoemde vereeniging nader aan te wijzen plaats in deze gemeente. De wet verplicht het Bestuur der bijzondere school bij het verzoek van deze gelden bepaalde stukken over te leggen, n.l.: a. eene verklaring, waaruit blijkt, dat de school, waar het geldt eene gemeente met 100,000 of minder inge zetenen, door ten minste 40 leerlingen zal worden bezocht; b. eene verklaring waarbij de instelling of vereeni ging zich verbindt om, voordat met den bouw wordt aangevangen, als waarborgsom een bedrag, gelijk staande met vijftien ten honderd van de stichtings- kosten, in de gemeentekas te storten;

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1922 | | pagina 6