104 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 April 1922.
in de verte met iets anders te maken heeft, wel bij de
zaak kan halen en hij heeft den indruk dat ook de
leeraren dat hier hebben gedaan. Het is hier niet de
kwestie, dat de gemeente meer subsidie wil geven aan
de ambachtsschool, maar het gaat er hier in hoofdzaak
om: zal dat vak eiectrotechniek hier worden onder
wezen? Het gevolg daarvan zal zijn als de Raad het
goed vindt dat daarvoor dan ook weer meer sub
sidie aan de ambachtsschool moet worden gegeven.
De leeraren staan echter op het standpunt: blijkbaar
wil de gemeente meer subsidie geven en nu zal de
ambachtsschool moeten zoeken welke bestemming
daaraan zal worden gegeven en naar aanleiding van dat
meerdere subsidie wordt nu voorgesteld het vak eiectro
techniek te onderwijzen. Burgemeester en Wethouders
beschouwen echter het vak eiectrotechniek hier als
hoofdzaak en, om dat te kunnen onderwijzen, moet de
gemeente er wat meer voor over hebben. De zaak wordt
hier dus door de leeraren van den verkeerden kant be
schouwd. Men kan dit er bij halen, zooals men financi-
eele dingen altijd aan elkaar kan koppelen, maar num
mer een is hier of het vak eiectrotechniek zal worden
onderwezen en het gevolg daarvan zal dan zijn dat de
gemeente daarvoor meer subsidie zal moeten besteden.
Daar moet men nu niet de achterstallige salarissen bij
halen. Spreker kan wel zeggen dat Burgemeester en
Wethouders nog steeds daarover doende zijn die
kwestie van eventueel meerder subsidie speelt nog
altijd bij Burgemeester en Wethouders. Spreker kan zich
nu begrijpen dat de leeraren een beetje ongerust worden
en hij wil dan ook wel toezeggen dat Burgemeester en
Wethouders graag zoo gauw mogelijk met die zaak
zullen voortmaken.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
Ter behandeling van:
11. (Agenda no. 12.) Rapport der commissie voor
de bezwaarschriften tegen aanslagen in de plaatselijke
directe belasting naar het inkomen omtrent reclames
in eersten aanleg, diensten 1918 en 1921.
en
12. (Agenda no. 13.) Het tweede suppletoir kohier
van de plaatselijke directe belasting naar het inkomen,
dienst 1921.
wordt in geheime vergadering overgegaan.
Na heropening der openbare vergadering wordt het
tweede suppletoire kohier van de plaatselijke directe
belasting naar het inkomen, dienst 1921, vastgesteld
met een totaal der cijfers van aanslag van 727,462 en
met een totaal der aanslagen van 72,632.07.
13. Agenda no. 14.) Voorstel van Burgemeester
en Wethouders betreffende de reorganisatie van het
lager onderwijs (bijlage no. 20).
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Oosterhoff zou willen voorstellen deze zaak
nog 14 dagen aan te houden, 't Is volkomen waar: de
leden hebben dit prae-advies wel eerder dan gewoonlijk
gekregen, zoodat zij er iets langer hun aandacht aan
hebben kunnen schenken, maar dat was ook meer dan
noodig, omdat dit een onderwerp is, dat zeer belang
rijk en omvangrijk is. Daar komt nog bij dat eigenlijk
alle leden ten opzichte van deze zaak Ieeken zijn, zoodat
zij bij deskundigen hun licht moesten opsteken. Als nu
de opinie's bij de deskundigen eenstemmig waren, dan
was dat betrekkelijk eenvoudig geweest; men had dan
maar bij den een of ander behoeven aan te kloppen.
Maar waar er bij de deskundigen een zeer groot verschil
van gevoelen bestaat over deze zaak, was het noodig,
zijn licht te ontsteken aan verschillende zijden. Dit nam
zeer veel tijd en spreker moet dan ook eerlijk zeggen
dat hij niet voldoenden tijd heeft gehad zich een zooda
nige overtuiging eigen te maken, dat hij met beslistheid
zijn stem kan uitbrengen. Hij vraagt daarom dan ook
de behandeling van dit voorstel nog 14 dagen uit te
stellen.
De Voorzitter: Wordt het voorstel-Oosterhoff onder
steund?
Dit blijkt wel het geval te zijn.
De Voorzitter: Verlangt een van de leden het woord
daarover?
De beraadslagingen over het voorstel-Oosterhoff
worden geopend.
De heer Tulp (wethouder) zou toch den leden
in ernstige overweging willen geven deze zaak niet uit
te stellen. Want op 1 Mei moet alles marcheeren; dan
vangt de nieuwe cursus aan. En als de Raad nu over
14 dagen dit plan aanneemt, dan ziet spreker geen kans
meer om de zaak voor mekaar te krijgen. Er zijn, zooals
de heer Oosterhoff terecht heeft gezegd, verschillende
stroomingen, maar juist op grond van het feit dat die
stroomingen bestaan en omdat bij deze zaak betrek
kelijk veel haast is, zou spreker in overweging willen
geven de behandeling niet uit te stellen.
De heer Oosterhoff verbaast zich over dat antwoord
niet, eigenlijk had hij dat wel verwacht. Hij begrijpt dat
met 1 Mei de zaak loopen moet. Maar hij zou er toch
wel op willen wijzen dat de oorzaak of de sohuld van
sprekers verzoek bij Burgemeester en Wethouders zelf
ligt. Als de Raad door Burgemeester en Wethouders was
voorzien van de noodige gegevens waardoor men zich
een oordeel zou kunnen vormen, dan had spreker zijn
voorstel misschien niet gedaan. Maar hij vindt in het
prae-advies geen enkel argument, dat voor de zaak
pleit. Burgemeester en Wethouders hebben alleen maar
een reorganisatie-plan opgezet zonder één enkel motief
daarvoor aan te voeren. Misschien dat er één ding in
het prae-advies is dat vóór het plan kan pleiten, maar
voor de rest hebben de leden zelf de argumenten maar
moeten zoeken en het voor of tegen trachten te vinden.
Zelfs het advies van den schoolopziener is niet over
gelegd. Spreker weet niet of dit volgens de wet noodig
is, maar hij acht het toch wel wenschelijk dat de Raad
daarvan inzage krijgt. Toen spreker Zaterdagmiddag de
stukken inzag was dat advies er niet bij. Hij moet dan
ook werkelijk bij zijn voorstel blijven.
De heer Tulp (wethouder)Het advies van den in
specteur is er wél bij.
De heer Oosterhoff: Dat was er Zaterdagmiddag niet
bij.
De heer Tulp (wethouder)Dat getypte stuk is het
advies van den inspecteur.
De heer Oosterhoff: Dat was niet onderteekend. Ik
heb dat beschouwd als een bijlage van het rapport der
schoolcommissie.
De heer Tulp (wethouder): U hebt gelijk, er staat
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 April 1922. 105
geen naam bij. Maar het is 't advies van den inspecteur.
De heer Zandstra is van meening, hoe graag hij ook
in het algemeen den zin wil doen van raadsleden, die
voorstellen doen om een zaak uit te stellen, om deze
beter te kunnen bestudeeren, dat hij zich op dit oogen-
blik tegen uitstel moet verzetten. Hij meent nu deze ge
schiedenis in dit stadium is gekomen, dat uitstel niet
gerechtvaardigd zou zijn en niet in het belang van het
onderwijs en de reorganisatie. Alles wacht er op. Het
zou onverantwoordelijk zijn als men nu ging uitstellen;
er is alles voor te zeggen om het nu te behandelen.
De beraadslagingen over het voorstel-Oosterhoff
worden gesloten.
Het voorstel-Oosterhoff wordt met 11 tegen 12 stem
men verworpen.
Vóór stemmen: "de heeren Fransen, Visser, mevrouw
BuismanBlok Wijbrandi, de heeren Oosterhoff, Van
der Werff, De Vos, Lautenbach, Jansen, Van Weideren
baron Rengers, Cohen en IJ. de Vries.
Tegen stemmen: de heeren Tiemersma, Muller,
Koopal, M. Molenaar, O. F. de Vries, Dijkstra, De Boer,
Zandstra, Tulp, Westra, B. Molenaar en Berghuis.
Aan de orde is thans wederom het voorstel van Bur
gemeester en Wethouders.
De beraadslagingen worden heropend.
De heer Oosterhoff zegt dat, nu de Raad heeft be
sloten om deze zaak heden te behandelen, hij al wil
hij zich geen oogenblik uitgeven voor specialiteit op
onderwijsgebied toch enkele opmerkingen naar aan
leiding van dit voorstel wenscht te maken. Burgemees
ter en Wethouders beginnen in hun prae-advies te zeg
gen dat zij sinds de totstandkoming van de Lager On
derwijswet voortdurend in overweging hebben gehad
datgene, wat gedaan moest worden in verband met de
reorganisatie van het lager onderwijs. Zij voegen daar
aan toe een soort verontschuldiging, dat dit zoo lang
heeft geduurd. Spreker zou zeggen, dat was absoluut
niet noodig. Hij kan zich heel goed voorstellen dat, waar
het hier betreft een uiterst belangrijke zaak, waarvan
in de toekomst ten aanzien van het lager onderwijs en
van de vruchten van dat onderwijs zooveel afhangt, een
belangrijke tijd van voorbereiding noodig is geweest.
Maar waar spreker Burgemeester en Wethouders wel
een verwijt van moet maken, dat is, dat zij, waar er
blijkbaar gezien den langen tijd die daarvoor noodig
was zeer veel viel te overwegen, met een zoo bij
uitstek poover prae-advies zijn gekomen. Over zulk een
belangrijke zaak als de geheele reorganisatie van het
lager onderwijs kreeg de Raad een prae-advies van
slechts 2i/2 pagina's folio. Burgemeester en Wethouders
hebben zich niet de minste moeite gegeven om uiteen
te zetten welke motieven hen hebben geleid om dit
voorstel aan den Raad over te leggen. Zij hebben, om
een heel sterk voorbeeld te noemen, aan de quintessens
van de kwestie, het uniforme leerplan en de eenheids-
school, gewijd 3 regels, zegge precies 3 regels en geen
letter meer. En nu mogen de raadsleden raden en gissen
naar de motieven, welke Burgemeester en Wethouders
hebben geleid. Zij hebben slechts één motief aange
voerd dat zou pleiten ten gunste van deze wijziging en
dat is, dat men de keuze van de richting van het onder
wijs, dat men voor zijn kinderen wenscht, een beetje
kan uitstellen. Dit argument lijkt spreker van niet veel
beteekenis; hij komt daar straks nog op terug.
Nu rijst onwillekeurig de vraag: wat heeft Burge
meester en Wethouders toch bewogen om zonder aan
voering van eenig motief in deze zoo bij uitstek ge
wichtige zaak met dit voorstel te komen? Was men het
in deskundige kringen vrijwel over deze zaak eens, dan
zou men kunnen denken of dan mocht men aannemen
dat er ten opzichte van deze zaak vrijwel een communis
opinio bestond, zoodat men geen bezwaren behoefde te
weerleggen. Doch dat is in het minst niet het geval.
Spreker heeft in de dagen, die voorafgingen aan deze
vergadering, meer dan eens bezoek gehad van deskun
digen op het gebied van onderwijs, die hun grooten
angst te kennen gaven over de gevolgen die dit plan
voor het onderwijs zal hebben. Deze bezwaren moeten
het college van Burgemeester en Wethouders ook wel
bekend zijn en zij waren dus de moeite wel waard ge
weest om onder de oogen te worden gezien. Spreker
kan niet aannemen dat het een miskenning van de
waarde der bezwaren van de tegenstanders is geweest,
die Burgemeester en Wethouders tot dit povere prae-
advies heeft gebracht. Maar wat is dan wél het geval?
Achten Burgemeester en Wethouders het misschien
verstandiger om van deze zaak maar niet te veel te
zeggen, vinden zij dat verstandiger nu dit voorstel er
onder den drang van zekere zijde toch door zal moeten
komen? Hebben Burgemeester en Wethouders daarom
de bezwaren maar niet onder de oogen gezien? Spreker
moet haast aannemen dat dit laatste het geval is.
Toch meent spreker dat het van belang is de bezwa
ren van de tegenstanders hier te doen hooren, omdat
hier werkelijk van het al of niet aannemen van dit voor
stel te veel afhangt voor het lager onderwijs en de resul
taten, die men daarmede zal bereiken. Hij heeft een
5-tal punten waaromtrent hij enkele woorden wenscht
te zeggen en hij wil dan beginnen met het minst be
langrijke om ten slotte te 'komen aan het belangrijkste.
Spreker zou er op willen wijzen dat het toch wel een
eigenaardigen indruk maakt, waar deze zaak toch fei
telijk geheel alleen moest worden beschouwd uit een
ondcrwijs-oogpunt, dat men door de argumentaties hier
en daar den indruk krijgt, dat de onderwijskwestie in
dezen wat ter zijde is geschoven en dat deze zaak meer
wordt beheerscht door de politiek dan door de paedago-
giek. Op den voorgrond staat dat de eenheidsschool er
moet komen. Over de bezwaren daartegen zijn Burge
meester en Wethouders licht heengeloopen en zij zijn
buitengewoon eigenaardige argumenten gaan gebruiken
om die bezwaren te bestrijden en te weerleggen. Als
men ziet het punt: toelating in voor- en najaar en men
overweegt het gevolg bij één datum van toelating, dan
staat men voor een zeer lastig dilemma. Er zijn twee
groepen van kinderen bij het lager onderwijs: de kin
deren, die eindonderwijs ontvangen en de kinderen, die
voorbereidend onderwijs ontvangen om later naar gym
nasium of H. B. S. over te gaan. De belangen van die
beide groepen loopen niet geheel samen; voor kin
deren, die eindonderwijs ontvangen, zou het beter
wezen dat het onderwijs in Mei aanving en in Mei
eindigde, omdat, zooals ook duidelijk in het prae-
advies staat, het dan voor hen gemakkelijker is een
plaats in de maatschappij te vinden. Maar daar staat
tegenover, dat het voor de kinderen, die voorbereidend
onderwijs ontvangen, veel beter is dat de school in
September begint en eindigt, omdat de inrichtingen
voor middelbaar en hooger onderwijs ook op dien tijd
aanvangen. Nu maakt het college zich van die kwes
tie eigenlijk met een Jantje-van-Leiden af en meent een
uitweg te vinden door te beredeneeren, dat het 't beste
is den datum van toelating voor alle scholen te zetten
op 1 September, omdat de meeste kinderen toch in de
richting gaan van het uitgebreid lager-, het gymnasiaal-
en het burgerschoolonderwijs. Spreker kan zich dat niet
recht voorstellen; hij zou zeggen dat de meerderheid van
de kinderen dat niet doet, tenzij men alleen het oog heeft
op het 7e leerjaar. De meeste kinderen zullen 7 leerjaren
moeten volgen. Maar wanneer de eerste 6 leerjaren aan
vangen in September, dan zal het 7e leerjaar ook aan
vangen en eindigen in September en dan kunnen die
kinderen uit het 7e leerjaar dus toch ook in Mei niet