212 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 25 Juli 1922.
B. te bepalen, dat op de schuld, op het grondbedrijf
rustende ter zake van de uitgenomen eigendommen, zal
worden afgeschreven:
voor de herberg „de Bleek" c.a. 31000.
villa Baens-Ein met erf 21376.
het koetshuis met woning,
schuur en erf aan den Harlinger-
straatweg
het sportterrein aan den Pop-
peweg
voor het sportterrein aan de Fon
teinstraat
1°.
2°.
3°.
11281.
13515.
27757.50
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
8 (Agenda no. 9). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders om met A. en S. J. van der Noord en met
mej. de wed. K. van der Made-Zandstra en T. van der
Made eene overeenkomst aan te gaan betreffende het
eigendomsrecht der gemeente op terreintjes aan de
Oosterkade.
Dit voorstel luidt als volgt:
Na onderhandeling met de eigenaren van de naast
liggende perceelen verkreeg de gemeente de voorloopige
beschikking over de twee bleekjes aan de Oosterkade,
tusschen de Nieuwe Oosterstraat en de Keizersgracht,
welke nog niet bij den openbaren weg zijn getrokken.
Het betreft de bleekjes gelegen vóór de perceelen
kadastraal bekend gemeente Leeuwarden Sectie B nos.
1658 en 2531, van welke perceelen eigenaren zijn onder
scheidenlijk de heeren A. en S. J. van der Noord,
mejuffrouw K. van der MadeLandstra en de heer
T. van der Made.
Het eigendomsrecht van de kadastraal bij den open
baren weg getrokken bleekjes staat niet geheel vast en
daarom is, behoudens Uwe goedkeuring, eene schikking
getroffen, waarbij het eigendomsrecht der gemeente op
de bleekjes wordt erkend en de belanghebbenden onder
bepaalde voorwaarden afzien van alle rechten, die zij
daarop zouden kunnen laten gelden. Die voorwaarden
zijn voor de gemeente geen bezwaar.
Een soortgelijke regeling is kort geleden aangegaan
bij raadsbesluit van 9 Mei 1.1. met mejuffrouw T. de
Groot.
Onder overlegging van de verklaring van belang
hebbenden en omdat, ter wille van de verbetering van
het verkeer, de gemeente aan de Oosterkade de vrije
hand moet hebben, geven wij U in overweging te
besluiten:
I. met A. van der Noord en S. J. van der Noord,
eigenaren van het perceel aan de Oosterkade kadastraal
bekend gemeente Leeuwarden Sectie B no. 1658, een
overeenkomst aan te gaan, waarbij de genoemde per
sonen het eigendomsrecht van de gemeente erkennen
en afstaan alle rechten, die zij mogelijk kunnen doen
gelden op het vóór en ten oosten van hun eigendom
liggende open plaatsje en goedvinden, dat de gemeente
tot opruiming en afgraving van het zich daarop bevin
dend bleekveld alsmede tot wegneming van het hekwerk
daaromheen overgaat, zulks onder de volgende voor
waarden en bedingen:
a. de van het bleekveld afkomende materialen
blijven het eigendom van de heeren van der Noord
voornoemd;
b. de grondpacht ad 1.05 per jaar, die op het ge-
heele perceel rust ten voordeele der gemeente, wordt
geacht te zijn afgekocht met ingang van het tijdstip van
aanvang van het eerstvolgend tijdvak, waarover de pacht
weer is verschuldigd;
c. de gemeente maakt zoo noodig een stoeptrede
voor den buitendorpel van het aan het open plaatsje
liggende huis;
d. in overleg met den timmerman van de heeren
van der Noord wordt de buitengevel aan de Oosterkade
van het voormelde perceel in orde gebracht;
e. alle kosten, op deze overeenkomst en werken
vallende, zijn voor rekening van de gemeente;
II. met mejuffrouw de weduwe K. van der Made
Zandstra en T. van der Made, eigenaren van het perceel
aan de Oosterkade, kadastraal bekend gemeente Leeu
warden Sectie B no. 2531, eene overeenkomst aan te
gaan, waarbij genoemde personen erkennen het eigen
domsrecht van de gemeente en afstand doen van alle
rechten, die zij mogelijk kunnen doen gelden, op het
vóór en ten oosten van hun eigendom liggende open
plaatsje, zulks onder de volgende voorwaarden en be
dingen
a. de eigenaren van het genoemde kadastrale per
ceel verwijderen op eerste aanzegging door of vanwege
Burgemeester en Wethouders het om het plaatsje
staande hekwerk;
b. de gemeente maakt zoo noodig een stoeptrede
vóór den buitendorpel van het aan het open plaatsje
liggende huis;
c. de tegenwoordige eigenaren behouden het recht
om zoolang door hen de zolder op de eerste verdieping
van het vermelde kadastrale perceel wordt verhuurd en
het belang van den huurder zulks medebrengt, op den
meer bedoelden grond voor op- of afbrenging van goe
deren naar dien zolder een ladder te plaatsen gedurende
den tijd, dat dat op- of afbrengen geschiedt;
d. alle kosten op deze overeenkomst, de wegruiming
van het hekwerk en het aanbrengen van de stoeptrede
vallende, zijn voor rekening van de gemeente.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Oosterhoff wou een vraag doen. Als het hem
goed voorstaat, dan loopt de rooilijn voor de bleekjes,
die voor de huizen liggen, gelijk met de rooilijn van de
huizen aan de andere zijde van de Nieuwe Oosterstraat,
dan springen dus die bleekjes niet vooruit. Wordt nu
de kade daar niet breed genoeg, wanneer het gebouw
van de vischmarkt daar heelemaal verdwijnt? Heeft men
dan nog de bleekjes wel noodig? Daar moeten toch
altijd nog eenige kosten voor worden gemaakt. En spre
ker meent dat de breedte van de kade daar gelijk is als
de breedte aan de andere zijde van de Oosterstraat. Dan
zijn toch z. i. de bleekjes niet noodig.
De heer O. F. de Vries (wethouder) weet niet precies
of de rooilijn langs den voorkant van de bleekjes gelijk
loopt met de rooilijn van de huizen aan den anderen
kant. Maar hij zou juist zeggen dat men hier op den
hoek die bleekjes moet hebben. Daarom hebben Bur
gemeester en Wethouders er ook over gesproken om die
over te nemen. Als men daar eenig verkeer verwacht
en wanneer de Oosterbrug wordt verbreed, wordt
dat zeer zeker verwacht dan zal dit precies een punt
wezen, dat van het grootste belang is. Men moet daar
dan zooveel mogelijk ruimte hebben en men heeft dan
niet gauw te veel. De kade is daar wel niet zoo smal,
maar spreker zou zeggen dat men toch in geen geval
ruimte over heeft. Bij eenig verkeer is het van het
grootste belang deze bleekjes in handen te hebben.
De heer IJ. de Vries heeft er dezer dagen bij gestaan,
er zijn nog maar 2 bleekjes over en de rest is al in han
den van de gemeente. Die 2 bleekjes steken nog wat uit.
Spreker zou zeggen dat, waar men op het oogenblik de
gelegenheid heeft die bleekjes in handen te krijgen, men
die gelegenheid absoluut niet voorbij moet laten gaan.
Misschien doet de gelegenheid zich nooit weer voor.
Vooral omdat de bleekjes zoo na op den hoek liggen en
men daar ook den weg langs de Keizersgracht heeft,
zou het onverstandig zijn, ze te laten schieten.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 25 Juli 1922. 213
De heer Berghuis (wethouder) zou zelfs den heer
Oosterhoff willen vragen of deze wel zeker weet dat de
huizen aan den eenen kant en de bleekjes aan den an
deren kant in één lijn liggen. Spreker moet dat zeer zeker
betwijfelen; het is niet zoo, tenminste hij meent dat zeer
zeker te weten. Spreker wil den heer Oosterhoff als
oud-Leeuwarder niet tegenspreken, maar toch meent hij
zeker te weten dat de heer Oosterhoff mis is. Onder
deze bleekjes is er een begrepen dat ongeveer op den
hoek ligt: de wagens die langs de gevangenis komen
hebben aan den rechterkant een vaart en rijden op een
vaart aan, zoodat het dus juist om den hoek van belang
is om die bleekjes in handen te krijgen en de straat er
mee te verbreeden. En dan moet men ook de andere
bleekjes hebben, omdat de straat anders inspringt.
Verder zegt spreker nogmaals te betwijfelen dat de
huizen aan den eenen kant gelijk staan met de bleekjes
aan den anderen kant.
De heer Oosterhoff wil alleen deze opmerking maken
dat men in zijn oordeel over een noodzakelijkheid van
deze dingen van inzicht kan verschillen. Dat het groote
verkeer daarheen zal worden geleid gelooft spreker niet
en dat heeft hij nooit geloofd, van den beginne af al
niet. Hij gelooft dat men in de toekomst andere maat
regelen zal moeten nemen en dan is voor hem iedere
maatregel, die hieraan wordt besteed, weggegooid geld.
Hij is daar een beetje bang voor, doch staat in dit op-
zich waarschijnlijk weer alleen, waarom hij er niet ver
der op wil aandringen.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
9 (Agenda no. 10). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot verhuring van een bleek, liggende bij
het perceel Oldegalileën no. 197, aan A. J. Ponjée.
Dit voorstel luidt als volgt:
Het bleekveldje toebehoorende aan de gemeente en
liggende vóór de woning Oldegalileën no. 199, ka
dastraal bekend gemeente Leeuwarden Sectie F no.
2049, is laatstelijk bij raadsbesluit van den 26 Augustus
1913 no. 292R/175 van jaar tot jaar verhuurd aan Ruurd
Span, alhier, voor den prijs van 2.50 per jaar.
Span heeft genoemde woning verlaten en de huur
opgezegd. De nieuwe bewoner heeft blijk gegeven op
het gebruik van het bleekveldje geen prijs te stellen,
zoodat aan deze de huur niet kan overgaan.
A. J. Ponjée, woonachtig in het perceel Oldegalileën
no. 197, heeft evenwel te kennen gegeven het bedoelde
bleekje gaarne bij zijn perceel te willen gebruiken. Naar
onze meening bestaat daartegen geen bezwaar, vooral
niet nu tevens wordt bereikt, dat op het perceeltje grond
toezicht zal worden gehouden. Het verdient aanbeve
ling om te rekenen, dat de huur is ingegaan den 1 Juli
1922, de datum waarop Ponjée het perceeltje in af
wachting van Uwe beslissing in gebruik heeft genomen.
Onder overlegging van de betrekkelijke stukken
hebben wij de eer U voor te stellen te besluiten:
aan A. J. Ponjée, timmerman, wonende Oldegalileën
no. 197 alhier, het bleekveldje gelegen bij zijn woning
en kadastraal bekend gemeente Leeuwarden, Sectie F
no. 2049, te verhuren onder de volgende voorwaarden:
1de huur wordt aangegaan voor den tijd van 1 jaar,
gerekend van 1 Juli 1922 af, met stilzwijgende verlen
ging van jaar tot jaar, tenzij de huur tenminste 3 maan
den voor het einde van het loopende huurjaar door den
huurder of ten minste 2 weken door de verhuurster
schriftelijk wordt opgezegd;
2. de huurprijs bedraagt 2.50 per jaar;
3. de huurder moet om het gehuurde een nieuwe
omheining maken en deze gedurende den huurtijd te
zijnen koste onderhouden, een en ander ten genoegen
van den Directeur der gemeentewerken;
4. de huurder mag het gehuurde alleen als bleekje
gebruiken, hij mag daarop geen hokken of andere ge
timmerten oprichten en het niet gebruiken voor het
plaatsen van karren en dergelijke voorwerpen;
5. bij tusschentijdsche huureindiging kan de huurder
geen aanspraak maken op eenige vergoeding deswege,
noch op teruggaaf der huursom;
6. de betaling van den huurprijs moet geschieden
in één termijn bij vooruitbetaling, voor het eerst binnen
een week na het teekenen van de betrekkelijke akte van
huur en verhuur en vervolgens telken jare vóór of op
1 Juli ten kantore van het gemeentelijk grondbedrijf,
uitsluitend op de uren waarop voormeld kantoor voor
het publiek is opengesteld.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
10 (Agenda no. 11). Prae-advies van Burgemeester
en Wethouders op het schrijven van den Armenraad
betreffende wijziging van het raadsbesluit van 5 Sep
tember 1893, inzake de besteding van het legaat- Ypey.
Dit prae-advies luidt als volgt:
De Armenraad heeft zich bij brief van 28 Juni 1.1. no.
2312 tot U gewend met den wensch het legaat Ypey
ad 5000.aan de gemeente in het jaar 1893 ver
maakt, „met het verzoek om uit de inkomsten te voor
zien in het onderhoud der aan mij toebehoorende graf
steden op de Algemeene Begraafplaats te Leeuwarden
en het overschot der inkomsten jaarlijks te besteden tot
giften aan de armen van Leeuwarden", in het vervolg
anders te verdeelen dan tot heden geschiedt. Dit verzoek
is in onze handen gesteld om prae-advies. De verdeeling
geschiedt sinds 1893 in dier voege dat de som van
5000.op de begrooting is gesplitst in een van
3000.en een van 2000.beide belegd in 3
Nederlandsche Werkelijke Schuld, waarvan de rente der
eerste som besteed wordt voor het onderhoud der graf
steden en die van de laatste aan de armen wordt uit
gekeerd. Het verzoek van den Armenraad strekt nu de
uitkeering aan de armen eerst te doen geschieden nadat
de onderhoudskosten van de graven vaststaan; hij meent
dat deze verdeeling meer overeenkomstig den wil des
erflaters is. Tegen de inwilliging van het verzoek schijnt
geen bezwaar te bestaan, de tijd zal leeren of er een
grootere dan wel een kleinere som voor de armen zal
overblijven.
Op grond hiervan hebben wij de eer U voor te stellen
Burgemeester en Wethouders uit te noodigen bij de in
diening der begrooting voor het jaar 1923 met het
bovenstaande rekening te houden.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer De Vos vindt het uitstekend dat Burgemeester
en Wethouders, wat betreft het jaar 1923, met de wen-
schen van den erflater rekening zullen houden. Hij zou
enkel deze vraag willen stellen, of naar aanleiding van
het beginsel, dat de Armenraad heeft geleid, om met
Burgemeester en Wethouders over het legaat-IJpeij te
spreken, Burgemeester en Wethouders ook rekening
willen houden, wat het onderhoud der graven betreft,
met het jaar 1922.
De Voorzitter: U vraagt rekening te houden met de
kosten in 1922?
De heer De Vos: Jawel.
De heer Berghuis (wethouder) kan antwoorden dat