214 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 25 Juli 1922. Burgemeester en Wethouders hierop liever niet ingaan voordat het raadsbesluit van indertijd door dezen Raad is vernietigd. Tot dusver voeren Burgemeester en Wet houders enkel uit de splitsing, die vroeger door den Raad is vastgesteld. Als de Raad nu met het prae-advies meegaat, dan lijkt het spreker beter dat de heer De Vos met het verzoek aan den Raad komt, om op grond van dit raadsbesluit ook voor 1922 op het vroeger genomen besluit terug te komen. De heer De Vos: Mag ik dan zoo meteen nog het woord hebben, na de stemming? De Voorzitter: Ja. De heer Collet heeft het idee gekregen dat de Armen raad dit voorstel bij het college aanhangig heeft gemaakt om te trachten daaruit voordeel te halen. Maar in het advies van Burgemeester en Wethouders wordt meege deeld ,dat de wijziging waarschijnlijk wel geen voordeel zal aanbrengen. Spreker kan den zin wel voorlezen: „Tegen inwilliging van het verzoek schijnt geen bezwaar te bestaan, de tijd zal leeren of er een groo- tere dan wel een kleinere som voor de armen zal overblijven." Waar de zaak zoo staat, vindt spreker het bespottelijk dat men ze gaat veranderen. Waar sinds 1893 deze re geling heeft gegolden, vindt spreker 't niet noodig, haar te veranderen, omdat 't misschien een paar rijksdaalders voordeel aan den eenen of anderen kant zal opleveren. Hij zal dan ook niet voor het prae-advies stemmen en misschien meerdere leden van zijn fractie ook niet. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt met 11 tegen 8 stemmen aangenomen. Vóór stemmen: de heeren De Vos, Van der Werff, Tulp, Van Weideren baron Rengers, Berghuis, Westra, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de heeren Ooster- hoff, Cohen, Muller en IJ. de Vries. Tegen stemmen: de heeren Dijkstra, Tiemersma, M. Molenaar, Koopal, O. F. de Vries, Collet, De Boer en B. Molenaar. De heer Berghuis verlaat voor eenige oogenblikken de vergadering. De beraadslagingen worden heropend. De heer De Vos vraagt na aanneming van het prae- advies vergunning nog enkele woorden te spreken. Hij kan zich begrijpen dat verschillende raadsleden zeggen: sedert 1893 is het zoo geweest, waarom moet het nu worden veranderd? De aanleiding, waarom spreker vraagt om ook nog met 1922 rekening te houden, is, omdat de Armenraad vraagt van de revenuen van het bedrag van 5000.door den heer Ypeij aan de ge meente vermaakt, wel de grafsteden te onderhouden, maar niet daarnaast nog eens een bloementuin aan te leggen. Spreker meent dat dit met het onderhoud van de grafsteden niets te maken heeft. Hij meent dat het de bedoeling van den heer Ypeij is geweest dat uit de re venuen de grafsteden werden onderhouden en dat het overige ter beschikking zou komen van de algemeene armen. Maar dat, om die 90.op te krijgen, nog een bloementuin werd aangelegd naast de grafsteden van den heer Ypeij, dat gelooft spreker niet dat de bedoeling van den erflater is geweest. De bedoeling van den Ar menraad is nu om dat te veranderen, n.l. dat er 150. wordt uitgetrokken onder de inkomsten der begrooting, dat er niet meer uitgaven worden gedaan dan voor het onderhoud van de grafsteden noodig is en dat het andere wordt uitgekeerd aan den Armenraad ten be hoeve van de algemeene armen. Spreker heeft dit alleen willen zeggen om misverstand te voorkomen en hij hoopt dat Burgemeester en Wethouders daarmee, wat 1922 betreft, ook rekening zullen houden. Den Voorzitter komt het voor dat het piëteitsgevoel van den Armenraad niet erg groot is, vooral wanneer men bedenkt dat de gemeente Leeuwarden zoo ontzet tend veel aan den heer Ypeij verplicht is. Het graf be staat uit 5 steenen en een perkje bloemen, vermoedelijk zal dus met het onderhoud daarvan van die 90.niet veel overblijven. En als de gemeente dan nog uit piëteit voor den heer Ypeij daarnaast nog een bloementuintje aanlegt, dan zal dit zeer zeker de gemeente eerder geld kosten, dan dat zij er van overhoudt. En dan gelooft spreker niet dat het goed is, daarop aanmerkingen te maken. Maar Burgemeester en Wethouders zullen den zin van den heer De Vos doen en een nauwkeurige be rekening maken. De heer De Vos wil nog de opmerking maken dat het de wensch is van den Armenraad, dien hij hier ver dedigt. De Voorzitter zal dan dat verzoek bij Burgemeester en Wethouders overbrengen. De heer Collet wil alleen nog meedeelen dat hij het roerend met den Voorzitter eens is. De beraadslagingen worden gesloten. 11 (Agenda no. 12). Prae-advies van Burgemeester en Wethouders op het adres van den hond voor Friesche stoom- en motorvaartbelangen betreffende het uitbrei den van de los- en laadplaatsen voor in beurtdienst varende stoom- en motorbooten langs een gedeelte van den Harlingertrekweg. Dit prae-advies luidt als volgt: De Bond voor Friesche Stoom- en Motorvaartbelan gen heeft zich bij adres van 1 Augustus 1921 tot Uwe Vergadering gewend met het verzoek de noord- (lees west-) zijde van de Sneekerkade van een walmuur te voorzien, zoodat daar een goede gelegenheid voor lossen en laden van in beurtdienst varende schepen wordt ge vormd. Bedoeld wordt het gedeelte van den Harlinger trekweg, loopende van de Verlaatsbrug in zuidelijke richting tot den hoek. Dit adres is door U den 23 Augustus d.a.v. in onze handen gesteld om prae-advies. De Directeur der gemeentewerken wijst er in zijn mede overgelegd schrijven van 16 Juni LI. op, dat de vrij aanzienlijke kosten van het bouwen van een dergelijken muur en het afgraven van den weg langs het gedeelte van de Harlingertrekvaart, waar die weg te hoog ligt, benevens het uitbreiden der bestrating, niet geëvenre- digd zijn aan het betrekkelijk geringe voordeel voor de gemeente, aan de uitbreiding verbonden. Ook wij zijn van oordeel dat op het verzoek niet moet worden inge gaan, omdat de schipperij voldoende ruimte voor los- en laadplaats vindt aan den walmuur langs den Wester singel en die aan de Sneekerkade. Moge al op markt dagen de ruimte meer beperkt zijn, zoodat de schepen naast elkander komen te liggen, dit kan geen reden zijn om tot een tamelijk aanzienlijke uitgaaf te besluiten als hier het geval zou zijn. Ook op vele andere plaatsen in de gemeente moet dan met de ruimte worden ge woekerd. Wij zijn van oordeel dat de uitvoering van deze werken, hoezeer misschien wenschelijk, niet drin gend noodig is en meenen U dus in overweging te moeten geven op het adres een afwijzende beschikking te nemen. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 25 Juli 1922. 215 12 (Agenda no. 13). Prae-advies van Burgemeester en Wethouders op het adres van de afdeeling Leeuwar den van den Nederlandschen Bond van leeraren bij het Nijverheidsonderwijs om de vereeniging voor middel baar technisch- en ambachtsonderwijs in staat te stellen een gedeelte salaris over 1920 aan het onderwijzend personeel te kunnen uitkeeren. Dit prae-advies is opgenomen in het verslag der ver gadering van 23 Mei 1922 (Handelingen 1922, pag. 156 e.v.). De beraadslagingen worden geopend. De heer De Boer: Ik kan met dit prae-advies niet meegaan. Wanneer men de zaak zoo stelt, of de leeraren, die aan deze scholen zijn verbonden, met de wet en verordening in de hand hun salaris kunnen eischen, dan moet die vraag met „neen" worden beantwoord. Maar als dat het geval was, clan was het ook niet noodig er hier over te spreken, want dan kregen ze het vanzelf. De zaak is dus een beetje anders en zal dus ook uit een ander gezichtspunt moeten worden bekeken. Voorop wil ik stellen dat, als wij dit prae-advies niet goedkeuren en de Raad mocht besluiten dat door de gemeente Leeuwarden de niet uitgekeerde salarissen aan de leeraren dezer school wel zullen worden bijgepast, Leeuwarden dan niet de eerste en eenige gemeente is, die dat doet. De gemeente Amsterdam heeft dat verleden jaar al gedaan en Utrecht heeft het onlangs nog gedaan. In Utrecht is dat besluit genomen met een zeer groote meerderheid, n.l. met slechts 2 stemmen tegen. Als in het prae-advies wordt gezegd: Wanneer wij deze salarisuitkeering aan de leeraren der scholen mo gelijk maken, dan zal daaruit volgen voor de gemeente, dat ook andere corporaties, die op andere wijze zijn ge dupeerd, zich ook tot de gemeente wenden om hun te kort door de gemeente gedekt te krijgen, dan is dat een vergelijking, die in dit geval zeer zeker niet opgaat. Want het betreft hier een nijverheidsschool, die voor een zeer groot deel werkzaam is in het belang der gemeente Leeuwarden, het is een instituut dat, naar mijn meening, door de gemeente Leeuwarden niet op een te lagen prijs moet worden gesteld. En wanneer wij over dit instituut niet veel zeggenschap hebben en niet kunnen zeggen dat het is van de gemeente Leeuwarden, dan meen ik dat dit ook niet als argument gebezigd kan en mag wor den, omdat onzerzijds 2 of 3 jaar geleden de vraag is gesteld en het voorstel is ingediend, op welke wijze van deze school een gemeentelijke instelling kon worden gemaakt. Wel een bewijs dat toen reeds in breeden kring in dezen Raad werd gevoeld, dat dit een zeer be langrijk instituut is dat voor een groot deel in het belang der gemeente Leeuwarden werkzaam is. Deze geschiedenis heeft een treurig verloop gehad door de buitengewoon slechte wijze, waarop door de regeering met deze scholen is gehandeld. Door de re geering zijn de leeraren teleurgesteld en dat is ook het geval ten opzichte van Gedeputeerde Staten, die zich aan hun moreele verplichting, om de school te subsidieeren, hebben onttrokken. Waar de zaak zoo staat, wil ik nu de vraag stellen: Door wie moet het tekort, dat staat op rekening van de Nijverheidsscholen, worden betaald? Moet dat worden betaald door de leeraren of moet dat worden betaald door de gemeente? Wanneer wij de vraag zoo stellen, dan moeten wij daarbij ook onder de oogen zien, wat voor onderwijs instituut in de gegeven omstandigheden van het meeste belang zal zijn. En dan geloof ik dat het in het belang der gemeente is, omdat het in het belang van de school is, dat de gemeente besluit de achterstallige salarissen uit te betalen, dat de Raad dus besluit dit prae-advies niet aan te nemen, maar het tekort aan te vullen. Ik hoop dat, als het voorstel straks in stemming wordt gebracht, de Voorzitter de zaak zoo wil regelen dat, wie tégen het prae-advies is, er voor is dat het tekort door de gemeente wordt betaald. Dan behoeft er geen afzon derlijk voorstel te worden ingediend. De Voorzitter hoort den heer De Boer zeggen dat deze inrichtingen voor de gemeente van zeer veel belang zijn, waarom zij de gemeente wel wat waard mogen zijn. Spreker gelooft dat er onder het college van Bur gemeester en Wethouders niemand is, die het daarmee niet eens is. En dat de gemeente het heeft getoond dat deze inrichtingen haar wel wat waard zijn, blijkt uit de cijfers: in 1882 werd door de gemeente 4000.- sub sidie gegeven en in 1922 is dit subsidie 33,831.dat is dus bijna 30,000.meer dan in 1882. Hier spreekt wel uit de waardeering van het belang en dan gelooft spreker zeker dat de Raad van Leeuwarden niet is tekort geschoten in zijn belangstelling in dit onderwijs. De heer De Boer spreekt: moet het tekort worden betaald door Leeuwarden of door de leeraren? Die stel ling is echter absoluut onjuist. De gemeente heeft be wezen dat zij wel wil betalen. Het Rijk schrijft voor om die en die salarissen te betalen, maar de eerste, die te kort schiet om dit mogelijk te maken, is het Rijk. In de tweede plaats was het de provincie waar niet alleen leerlingen uit Leeuwarden maar minstens zooveel leer lingen buiten Leeuwarden de scholen bezoeken die zeker zedelijk verplicht was te subsidieeren en die dit niet heeft gedaan. En in de derde plaats zijn het de buitengemeenten zelf, die nooit hebben willen betalen. Nu kan men wel gemakkelijk zeggen dat de leeraren de dupe worden en dat op de gemeente Leeuwarden de plicht rust om te betalen, maar de gemeente Leeuwarden heeft genoeg gedaan. Bij een verschil van 30,000. in subsidie sinds 1882, met welk bedrag het gemeentelijk subsidie is vermeerderd, is de gemeente absoluut niet zedelijk verplicht nu het tekort ook nog te betalen. Spreker zou het ten zeerste betreuren, wanneer de leeraren hun achterstallig salaris niet uitbetaald kregen, maar waar deze salarisregeling zoo maar klakkeloos door de regeering is ingesteld, moet die ook maar be talen. De gemeente heeft ook al de subsidies verhoogd over 1919 en 1920. Deze aanvraag komt nu hier op neer dat er 16,000.extra subsidie wordt gevraagd door het bestuur van de Ambachtsschool en de Middelbaar Technische school. Waar echter én Rijk èn provincie én buitengemeenten hebben geweigerd, waar het steeds op deze gemeente neerkomt en waar den laatsten keer, dat extra subsidie is toegestaan, is gezegd dat dit de laatste keer zou zijn, daar hoopt spreker dat de Raad zich daaraan zal houden. De Raad heeft zich absoluut niet te verwijten dat hij zijn waardeering van deze zeer nut tige instellingen niet genoeg heeft getoond. De heer Berghuis is intusschen weer ter vergadering verschenen. De heer Oosterhoff kan zich voor het grootste deel ge heel vereenigen met wat door den Voorzitter is gezegd. Alleen is het niet heelemaal juist te zeggen dat de ver plichtingen van het Rijk ook zoo zijn voor de provincie. Spreker dunkt dat provincie en gemeente niet in precies dezelfde mate behoeven te helpen als het Rijk. Het Rijk heeft de onhandigheid begaan een handleiding voor de salarissen wereldkundig te maken, welke niet bepaald was bedoeld om de scholen als een verplichting op te leggen. Als men echter zoo'n handleiding wereldkundig gaat maken, worden er bij de leeraren verwachtingen opgewekt. Niemand ter wereld dan het Rijk heeft die verwachtingen opgewekt. Maar dan vervalt ook voor de provincie de verplichting en kan zij zich daaraan op precies dezelfde wijze onttrekken als de gemeente. Het belang dat deze gemeente bij de scholen heeft, wordt door haar subsidie uitgedrukt. De provincie is nu bij het geven van subsidie uitgeschakeld, omdat de buitengemeenten het doen. En de belangen der gemeente

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1922 | | pagina 6