238 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 Augustus 1922.
graag over moties. Moties zijn ten slotte ook nog maar
moties. Op een interruptie antwoordt spreker dat het
bij het stellen van moties ook niet altijd gaat om de
zaak als zoodanig. Maar men komt er alleen mee om
te laten stemmen en dan later te publiceeren in de krant:
dit of dat hebben wij bereikt. Spreker heeft dat prak
tisch meegemaakt, hij zit zelf reeds een 20 jaar in het
or'ganisatieleven. Dat is dan ook een van de reden
waarom hij niet voor de motie wil stemmen. Hij heeft
het altijd beroerd gevonden over moties te stemmen.
Meestal is de motie zelf de drijfveer. Spreker hecht geen
waarde aan wat met een motie wordt bereikt. Hij kan
ook zijn vertrouwen in het college als zoodanig niet
opzeggen. Als hij zijn persoonlijke meening naar voren
mag brengen, dan zullen de woorden van den heer De
Boer misschien iets overdreven zijn, zal deze de zaak
misschien in te schrille kleuren hebben afgeschilderd,
terwijl misschien de Wethouder van Onderwijs niet den
noodigen spoed heeft betracht. Spreker kan die meening
niet motiveeren omdat hij de school zelf niet heeft be
zocht, maar dit is zijn conclusie, getrokken uit de dis
cussies. Hij zou zeggen: laat de motie rusten, als wij
een pertinente toeezgging van het college krijgen. Als
de toestand zoo schril is als de heer De Boer zegt,
dan is het inderdaad een misdaad, de kinderen daar
heen te zenden. Maar dat zou dan beteekenen dat de
kinderen daar maar worden opgeborgen en dat het 't
college niet kan schelen of ze er goed of niet vandaan
komen, dat het een moordhol is, een pakhuis van kinder-
vleesch. Dat is dan een rechtstreeksche beschuldiging
aan het adres van het college. Dat kan spreker niet
accepteeren. Hij heeft wel zooveel vertrouwen in het
college, dat het niet een dergelijk systeem zal invoeren.
Spreker zou daarom de motie achterwege willen laten
en dan de toezegging van het college willen hebben,
dat het zoo krachtig mogelijk met alle middelen zal
trachten den toestand te wijzigen.
Dan nog even een persoonlijk feit. Spreker is straks
even heftig geweest tegenover den Voorzitter, toen hij
zeide 't Gaat over de school en niet over de onder
wijzers. Hij was toen wat driftig en heftig, omdat hij
gevoelde dat er recht zat in het betoog van den heer
De Boer. Maar als sprekers houding tegenover den
Voorzitter daarbij minder fair is geweest, dan biedt hij
daarvoor thans zijn excuses aan.
De Voorzitter zegt een dergelijke houding van den
heer Visser niet gemerkt te hebben. Maar zooals de
heer Visser de zaak opvat, heeft spreker ze ook opgevat.
Persoonlijk is spreker niet in de school geweest, op
grond van persoonlijke ervaring kan hij dus niet oor-
deelen. Maar hij stelt wel zooveel vertrouwen in den
wethouder en ook in 't schooltoezicht, dat hij niet anders
kan aannemen dan dat de woorden van den heer De
Boer eenigszins overdreven zijn. Daarom wil spreker
niet zeggen dat er niets van waar is. Ataar sprekers
gezegde van straks was zuiver een reactie op de zijns
inziens overdreven woorden van den heer De Boer.
Met het noemen van de onderwijzers heeft hij echter
absoluut niet op het oog gehad die onderwijzers aan
die school. Spreker weet bij ervaring dat men oppassen
moet dat de woorden, die men gebruikt, zuiver worden
begrepen. Hij zegt daarom nogmaals dat zijn gezegde
zuiver een reactie was hoewel hij de school niet
persoonlijk heeft bezichtigd op de zijns inziens al te
overdreven woorden van den heer De Boer, waar waar
schijnlijk wel grond in zit, maar waarmee de zaak waar
schijnlijk toch overdreven wordt voorgesteld. Spreker
heeft dus zijn woorden heelemaal niet persoonlijk be
doeld. Hij wil dat even zeggen, omdat de woorden van
den Burgemeester, „die hier in dezen stoel zit", wel eens
anders zouden kunnen worden uitgelegd.
Eén ding moet spreker nog van 't hart, n.l. de vraag
of deze toestand den heer De Boer pas in de laatste
dagen bekend is geworden, of dat hij hem reeds bekend
was bij het stellen der vragen. Spreker zou er prijs op
stellen daarop een antwoord te krijgen, hij is daar zeer
nieuwsgierig naar. Was de toestand den heer De Boer
reeds bij het stellen dezer vragen bekend, dan had
spreker het toch beter gevonden dat de heer De Boer
eens bij spreker of bij den wethouder was gekomen
met de mededeeling: hoor eens, de toestand deugt daar
niet, daar is een fout in, wij kunnen .daar niet langer
verantwoordelijk voor blijven. Men had er dan eens heen
kunnen gaan en desnoods den duimstok mee kunnen
nemen om de trap na te meten. De vragen zijn den 27en
Juli al ingediend en komen pas vandaag in behandeling.
Dan was het toch beter geweest dat de heer De Boer
eerst eens bij spreker of bij den wethouder was ge
komen, al was dan later desnoods in openbare verga
dering nog een en ander gememoreerd. Als werkelijk
de toestand is, zooals de heer De Boer dien schildert,
dan geeft spreker volkomen toe, dat hij geen dag langer
mag worden gehandhaafd. Persoonlijk kan spreker er
echter niet over oordeelen, waarom hij ook uitstel van
behandeling der motie wel gewenscht acht, omdat hij
zelf eerst ook wel eens wil kijken.
De heer De Boer: Er is natuurlijk van mijn kant ab
soluut geen bezwaar tegen dat deze motie in de vol
gende vergadering wordt behandeld, omdat die verga
dering nog valt in de vacantie van de scholen. De kin
deren behoeven dus voor dien tijd niet naar die school
toe.
De Voorzitter wil even opmerken dat de eerstkomende
vergadering op 12 September is.
De heer De Boer zou dan willen dat Burgemeester
en Wethouders den Raad toezegging deden dat die
school niet weer gebruikt zal worden voordat de Raad
uitspraak heeft gedaan. Hij zou het zeer op prijs stellen
wanneer èn Burgemeester en Wethouders èn ook de
raadsleden zich persoonlijk van den toestand gingen
overtuigen.
In antwoord op de door den Voorzitter gestelde vraag
kan spreker meedeelen, dat hij de school heeft bekeken,
voordat hij de vragen heeft gesteld. De opmetingen
heeft hij echter pas gisteravond gedaan, zoodat de
maten hem sinds gisteravond bekend zijn.
Spreker geeft toe dat hij de manier had kunnen kiezen,
die door den Voorzitter is genoemd, maar hij heeft ge
meend dat langs dezen weg het beste resultaat was te
bereiken.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi meent toch dat
niet alle schuld ligt bij Burgemeester en Wethouders
of bij den Wethouder van onderwijs. Haar dunkt dat de
Raad, ook al was het nog zoo goed bedoeld, eenigszins
een fout heeft begaan, door het aantal leerlingen per
klas definitief te verkleinen. Daardoor is dit gebrek aan
schoolruimte ontstaan. Spreekster zelf was een van de
voorstanders, maar zij gelooft toch dat het beter was
geweest dat, tegelijk met het aannemen van dat voorstel
aan den Wethouder van Onderwijs eenige ruimte was
gegeven. De heer De Boer zegt dat de kinderen niet
daarheen mogen worden gestuurd. Maar er is geen
andere schoolruimte. De toestand ligt nu zoo dat er
onderdak voor de kinderen moet worden gezocht. Maar
waar de heer De Boer zegt dat de kinderen niet weer
daarheen mogen worden gezonden en spreekster is
het er mee eens, dat mag niet meer, als de toestand is,
zooals de heer De Boer zegt daar zou als tijdelijke
maatregel het maximum aantal leerlingen per klas
kunnen worden veranderd. Dat lijkt spreekster de eenige
oplossing, dat het aantal kinderen per klas tijdelijk
wordt verhoogd. Zij heeft liever dat er 36 kinderen in
een klas zitten, dan dat er 32 per klas zitten en dan in
een dergelijke school als de heer De Boer schildert.
Zij zou daarom den wethouder willen vragen of dit niet
een oplossing is.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 Augustus 1922.
239
De heer IJ. de Vries had wat mevrouw Buisman naar
voren brengt, ook naar voren willen brengen. Hij meent
dat dit ook een van de zaken is, waarover de nieuwe
lager-onderwijswet loopt, die het misschien mogelijk
zal maken dat het aantal leerlingen per klas hier wordt
verhoogd. Spreker heeft hier indertijd tegen het voor
gestelde maximum gestemd op grond van inlichtingen,
hem verstrekt door onderwijzers, dat het niet zoo moei
lijk was 36 inplaats van 32 leerlingen onderwijs te geven
en dat het onderwijs daardoor ook niet minderwaardig
zou worden. Het komt spreker dan ook voor dat het
voorstel van mevrouw Buisman de beste oplossing is.
Als men hier 4 klassen heeft van 32 leerligen, dan kan
men door het maximum op 36 te brengen die 128 leer
lingen onderbrengen door in 32 klassen 4 leerlingen
meer te brengen. En laat men dan dien toestand hand
haven tot de nieuwe onderwijswet er is. Zooals de
Wethouder van Onderwijs straks al heeft gezegd, zal
er, als het maximum b.v. wordt bepaald op 40, ruimte
over zijn. En onder die omstandigheden is het op 't
oogenblik niet de tijd om tot nieuwbouw van scholen
over te gaan.
De heer De Boer: Pats!
De heer Ij. de Vries vervolgt dat de toestand, zooals
de heer De Boer dien schildert, verschrikkelijk is, als
het waar is. Maar de heer De Boer heeft de ouders op
gewekt tot revolutie; hij heeft in een openbare raads
zitting gezegd: mijn kinderen kwamen er niet weer en
ik zou tot de ouders willen zeggen: houdt Uw kinderen
thuis. Maar de bestaande toestand is ontstaan door
eigen schuld van den heer De Boer, doordat hij heeft
doorgedreven een theoretische kwestie van 32 leer
lingen per klas, welke hij op zijn studeerkamer heeft
uitgedacht. De heer De Boer had echter niet alleen
moeten zeggen: dat is wenschelijk, maar hij had ook
de vraag moeten stellen: is het mogelijk? Nu heeft U
aldus spreker tot den heer De Boer de gevolgen
van Uw eigen doordrijverij. Het is Uw schuld, dat die
kinderen zóó zijn ondergebracht, doordat U hebt door
gedreven een maximum van 32 leerlingen per klas.
De heer De Boer: Spreekt daar nu de slang uit of
de duif?
De heer IJ. de Vries: Neen, oprechtheid!
De heer Tulp (wethouder) kan wel weer in herhaling
treden, maar dat geeft niets. De heer Visser heeft ge
vraagd om spoedige wijziging van den toestand, spre
ker zal trachten daaraan te voldoen. Wat het brand
gevaar betreft, kan de heer De Boer geen bezwaar heb
ben dat de school met September weer begint, omdat
er dan nog niet gestookt wordt.
Ten opzichte van wat gezegd is omtrent den slechten
toestand op de verdieping, kan spreker meedeelen dat
hij met wethouder De Vries indertijd de school heeft
bezocht en dat de heer De Vries toen heeft gezegd: dat
is wel goed in orde te maken. En spreker gelooft dat
hij het ook wel goed in orde heeft gemaakt.
Spreker wil nu niet in herhaling treden, doch zegt toe,
dat hij zoo spoedig mogelijk ruimte zal trachten te
krijgen.
De Voorzitter: Wenscht de heer De Boer aanhouding
van zijn motie?
De heer De Boer maakt tegen aanhouding geen be
zwaar.
De heer Tulp (wethouder) vervolgt dat mevrouw
Buisman vraagt of het maximum aantal leerlingen per
klas niet kan worden verhoogd. Dat idee is natuurlijk
wel uitvoerbaar, maar als er andere schoolruimte te
krijgen is, dan is dat niet noodig. Als men de kinderen
nu bij andere klassen onderbrengt, zou het personeel
van deze school zoolang vacantie krijgen. Dat komt er
ook nog bij. Maar spreker herhaalt dat hij zoo spoedig
mogelijk ruimte zal trachten te krijgen.
De beraadslagingen worden gesloten.
De motie-De Boer wordt tot de volgende vergadering
aangehouden.
28 Agenda no. 28). Het derde suppletoir kohier
van de plaatselijke directe belasting naar het inkomen,
dienst 1921.
Dit punt is reeds in geheime vergadering behandeld.
Het derde suppletoir kohier van de plaatselijke directe
belasting naar het inkomen wordt vastgesteld met een
totaal der cijfers van aanslag van 1,358,016 en met een
totaal van aanslagen ten bedrage van 79,698.02.
Niets meer te behandelen zijnde, wordt de verga
dering door den Voorzitter gesloten.
VERBETERING.
In het gesprokene door den heer Oosterhoff onder
V op pag. 203, 2e kolom, van het raadsverslag van 11
Juli 1922 moet de 7e regel vervallen en daarvoor worden
gelezen:
„legd op eene mededeeling, die spreker in besloten ver-"