258 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 September 1922. Wethouders voorstellen. De Utrechtsche regeling is al leen een verordening tot regeling van de subsidies aan particuliere vereenigingen, die zich ten doel stellen on derwijs aan volwassenen te doen geven. De gemeente Utrecht stelt zich heelemaal niet ten doel zelf cursussen te geven, maar de Utrechtsche verordening zegt alleen dat de vereenigingen, die cursussen geven, worden ge subsidieerd met subsidies van 35 tot 70 der kosten. Door Utrecht wordt dus slechts een bepaald deel der kosten gedragen, terwijl Burgemeester en Wethouders voorstellen de volledige kosten voor rekening der ge meente te nemen. Dan wordt in de verordening van Utrecht gesproken over het lesgeld, zoodat men daar blijkbaar op het standpunt staat dat er een zeker leer geld moet worden betaald, terwijl hier duidelijk wordt gezegd dat alle kosten op rekening van de gemeente zullen worden gebracht en het onderwijs dus gratis zal zijn. Wat Burgemeester en Wethouders voorstellen is dus absoluut iets anders dan wat in Utrecht gebeurt, zoozeer, dat, waar spreker in een andere florissanter tijd misschien zijn stem zou geven aan een voorstel om maatregelen als in Utrecht te treffen, hij zich absoluut moet verzetten tegen dit voorstel van Burgemeester en Wethouders en wel om twee reden. In de eerste plaats, omdat het geven van dit onderwijs volstrekt niet ligt op den weg der gemeente. Er zijn menschen, die inder tijd te weinig onderwijs hebben genoten en het is een zeer lofwaardig streven om dit gemis aan te vullen. Maar dit moet uitgaan van het particuliere initiatief om dan, zoo noodig, te worden gesteund door de gemeente, omdat spreker vreest dat, als men dien anderen weg opgaat, men niet weet waar het einde is. Er is op boekhoudkundig gebied bij heel veel winkeliers en kleine neringdoenden ook een groote achterstand. Ook voor die menschen is het zeer noodig dat zij wat boekhoudles ontvangen en waar nu de werkman aanvullingsonderwijs kreeg, daar zou ook de winkelier boekhoudles kunnen vragen. In de tweede plaats is spreker vast van meening dat, als men iets om niet geeft, dit dan eenvoudig niet wordt gewaardeerd. Het is veel beter dat men den werk man een klein bedrag laat storten, dan dat men den cursus heelemaal gratis beschikbaar stelt. Dat zijn de gronden waarop spreker zich tegen dit voorstel zal ver klaren. De heer Lautenbach wil iets vragen. Hij leest in het voorstel van Burgemeester en Wethouders: „Bedoeld onderwijs is tot 1916 gegeven. In dat jaar werd de cursus opgeheven vanwege de geringe deelneming in de laatste jaren. Niettegenstaande dit min gunstig resultaat kunnen wij ons er mede vereenigen dat pogingen in het werk worden gesteld om dit onderwijs opnieuw te geven." Bestaat er nu nog eenige kans op sympathie hiervoor en is er al een aanvraag voor ingekomen? Kunnen we eenige zekerheid hebben dat er leerlingen voor zullen zijn of zal de gemeente eerst de inrichting moeten ope nen en dan moeten zien of er leerlingen komen? Dat het nuttig is, is buiten kijf. De heer Tulp (wethouder)Ik geloof het wel. De heer Lautenbach: U gelooft het wel, maar Bur gemeester en Wethouders geven geen enkel uitzicht dat er wel sympathie voor dit onderwijs zal wezen. De heer Dijstra wenscht zijn stem te motiveeren tegen dit voorstel. Als men nagaat de belangstelling, die er in de jaren 1911 tot 1915 bestond voor den vroegeren cursus van Jhr. Engelen, dan ziet men de minimale cijfers van 15, 17, 15, 14 en 21 leerlingen. Spreker zou dan ook volkomen kunnen meegaan met wat de heer Oosterhoff in eerste instantie en sprekers buurman (de heer Lautenbach) in tweede instantie heeft gezegd, dat men eerst eens dient te informeeren naar de belang stelling. Kan het ook zoo, dat de vakvereenigingen zich hier mee bemoeien en dat de gemeente desnoods een lokaal met vuur en licht beschikbaar stelt? Spreker zou daar geen bezwaar tegen hebben. Het is hier een maatschappelijk werk, laten zich de vakvereenigingen hier eens voor spannen en pogingen doen om de zaak in goede banen te leiden. Als men dit doet van gemeentewege, dan kan spreker zich ook indenken, dat er van de zijde van het bijzonder onderwijs ook een aanvraag zou worden gericht, om ook door de gemeente geholpen te worden. En hoe zou men daar tegenover staan? Bij het betreden van dit terrein doen zich tal van vragen voor, die men vooraf dient te over wegen. Laat men voorzichtig zijn en eerst de belang stelling afwachten en nog veel liever, laten de vak vereenigingen het voor hun rekening nemen. Spreker zal zijn stem niet aan dit voorstel geven. De heer Tulp (wethouder) merkt op dat er van ver schillende zijden op gewezen is dat er geen schoolgeld wordt geheven en dat de gemeente alles betaalt. Dit is volkomen juist. Maar gezien de cijfers van vorige jaren verwacht spreker geen grooten cursus en als men dan voor 400.a 550.een nuttige instelling krijgt, zooals deze inrichting, dan is dat voor de gemeente een klein offer. Men moet ook niet vergeten, dat het een proef is, die genomen wordt. Blijkt, dat er zooveel am bitie is voor een cursus voor volwassenen, dat men er mee kan doorgaan, dan kan de Raad nader zijn houding bepalen. Het is voorloopig maar een proef. De heer Lautenbach zegt dat de bestaande cursus in 1916 is opgeheven, maar spreker wijt dat aan den oorlog en aan de oorlogsomstandigheden. Gedurende de jaren daarvoor heeft men die cursussen toch altijd nog gehad. Als men dan aan een 18-tal menschen voor 500.onderwijs kan laten geven, dan is de cursus spreker dat bedrag wel waard. De heer Dijstra vraagt hoe men er tegenover zal staan, als er een aanvraag mocht inkomen van het bijzonder onderwijs. Spreker kent het gevoelen van het college niet, doch persoonlijk zou hij er niet tegen zijn. Hij meent dat hier wel zooveel gemeenschapsgevoel mag wezen tusschen het openbaar en het bijzonder onderwijs, dat hij daartegen zich niet zou verzetten. De heer Oosterhoff zegt dat door den wethouder van Onderwijs is meegedeeld dat, gezien de cijfers van het aantal personen over de laatste jaren, het bedrag, dat noodig zal zijn, niet zoo groot zal zijn. De wethouder heeft daarbij in sprekers richting gezien, alsof het bij spreker om het bedrag ging. Maar als Burgemeester en Wethouders dat denken, dan hebben zij zijn betoog niet begrepen. Hij heeft het niet gehad over het bedrag van 500.dit is zoo groot niet. Maar het is voor spreker heelemaal een beginselkwestie. En in de tweede plaats kwam hij op het feit, dat men hier doet, alsof men hier een inrichting krijgt, zooals men in Utrecht ook heeft. Spreker heeft er nu maar den nadruk op willen leggen, dat wat Utrecht heeft heel iets anders is dan wat hier wordt voorgesteld. Voorbeelden zijn wel geen argu menten, maar als er andere steden zijn die iets hebben, dan zegt men toch al gauw: wij moeten 't ook hebben. Het is spreker verder niet te doen om het bedrag, maar hij vindt dat dit niet op den weg der gemeente ligt. Hij heeft zoopas al een voorbeeld genoemd van allerlei achterstand, die dan ook op de gemeente ver haald zou kunnen worden. Als hier een vereeniging was, zooals de cursus-Engelen, die vroeg een school lokaal met verwarming en verlichting beschikbaar te stellen dan was het een heel andere kwestie en dan zou spreker er zich waarschijnlijk wel mee kunnen vereenigen. Maar dat hier het initiatief door de ge meente zal worden genomen, daarmee kan hij zich on mogelijk vereenigen. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 September 1922. 259 De heer De Boer wou naar aanleiding van het be toog van den heer Oosterhoff een paar opmerkingen maken. Hij vindt de argumenten van den heer Ooster hoff buitengewoon zwak. De heer Oosterhoff wijst er op dat de Raad als consequentie van dit voorstel zou kunnen krijgen, dat allerhande neringdoenden ter voor ziening in den achterstand inzake hun vakkennis op de gemeente een beroep zouden komen doen, b.v. om boek- houdonderwijs te krijgen. Spreker gelooft echter dat dit beroep nu reeds mogelijk is en hij gelooft ook dat in zake dit voorstel zelf een beroep op den bestaanden toestand kan worden gedaan. Wij hebben in onze ge meente verschillende inrichtingen van middelbaar en gymnasiaal onderwijs, waar aan verschillende leerlingen onderwijs wordt gegeven, terwijl toch te voren dikwijls vaststaat, dat dit onderwijs slechts deel uitmaakt van oe opvoeding en dat de kinderen de bekwaamheden, daar verkregen, nimmer in de maatschappij of in het leven zullen aanwenden. Het betreft dan louter een kwestie van verbetering van de opvoeding. Op grond daarvan zou spreker niet kunnen inzien, waar ook dat onderwijs aan de gemeenschap veel geld kost, dat er een principieel bezwaar in gelegen is, om ook datzelfde onderwijs te doen geven aan menschen, die niet in de gelegenheid zijn geweest om dat te volgen. Men moet met gelijke maten meten. Als blijkt dat er belangstelling is voor dit onderwijs, dat er menschen zijn die hun tekort aan kennis wenschen aan te vullen, dan meent spreker, dat het de gemeente is die daarvoor, net als voor het gymnasiaal en ander onderwijs, heeft te zorgen. De heer Visser wil juist op de woorden van den heer De Boer „als blijkt dat de noodige belangstelling er is" de aandacht vestigen. Spreker gelooft niet, dat die belangstelling groot is, wel van menschen, die er belang bij hebben, maar dat is van tegenovergestelde strekking. Spreker zou eerst willen zien dat de belangstelling naar voren komt. Als dan blijkt dat de menschen zelf de zaak waardeeren en steunen en zij dan, als zij nog behoefte hebben, aan de gemeente vragen om hulp, dan zal spreker daar niet tegen zijn. Maar de zaak staat hem thans op te losse schroeven, omdat de belangstelling niet wordt getoond. De heer Lautenbach zegt ook dat de belangstelling daarvoor vreeselijk dun schijnt te wezen. De Raad heeft deze cijfers voor zich en dat waren de cijfers, zooals de cursussen begonnen. Dit stemt overeen met wat door den Christelijken Besturenbond is gedaan. Men begon daar met eenige leerlingen en de zaak verliep. Spreker wil hier deze algemeene waarheid constateeren, dat de menschen, die eenige ontwikkeling hebben ge had, dorsten naar meer en dat de anderen er maling aan hebben. Zij kiezen liever de keien voor hun avond wandeling. Het is jammer maar het is een feit en daarom ziet spreker hier niets in. De heer De Boer: De heer Visser heeft gezegd dat, als blijkt dat er belangstelling is, hij er dan niet tegen zou zijn dat er cursussen plaats hebben. Maar stel nu het geval, dat die belangstelling op dit oogenblik niet blijkt, acht U het dan geen gemeenschapsbelang dat wij die belangstelling wekken, dat wij het zoo maken dat voor die menschen, die niet voor hun dagelijksch verkeer voldoende kennis hebben, de gemeente daar voor zorgt? Ik zie daar een gemeenschapsbelang in dat wij krijgen een goed onderlegde burgerij. De heer Lautenbach heeft gezegd, dat ook bij de Christelijke Besturenbond de ervaring is opgedaan, dat de menschen in die cursussen zeer weinig belang stellen en dat alleen de menschen, die een ondergrond hebben, dorsten naar meer. Ik zou zeggen dat wij dan dien dorst moeten lesschen. De heer Lautenbach: Die menschen komen daar niet De heer De Boer: Dan moeten er andere cursussen komen, ook van gemeentewege. Dien kant moeten we uit. De heer Van der Werff is er werkelijk sterk voor om die cursussen in den winter te houden, maar de practijk heeft hem wel anders geleerd. Gedurende 3 jaar zijn vanwege den Besturenbond van die cursussen gehouden, de menschen droegen zelf de kosten. Het eerste jaar begon met 40 leerlingen, het tweede jaar met 30 en het derde jaar ook met 30. Maar na verloop van 2 maanden waren er nog 6. De cursussen werden door de leer lingen zelf bekostigd, de onderwijzers en ook de lokalen. Eerst, bij den oproep was er wel animo, maar de prac tijk leerde dat er steeds maar enkelen overbleven. En dan gelooft spreker dat, als daar 500.voor wordt besteed, dit niet is te verantwoorden. De heer Collet kan volkomen met het voorstel van Burgemeester en Wethouders meegaan. De heeren van den overkant hebben gezegd dat, als de belangstelling voldoende blijkt, zij er dan ook niet tegen zijn. Maar Burgemeester en Wethouders loopen in hun schrijven daarop ook niet vooruit. Burgemeester en Wethouders zeggen dit: „Wij achten het dan ook beter dat, alvorens ter zake iets definitiefs wordt vastgelegd, bij wijze van proef wordt begonnen met het gelegenheid geven voor het ontvangen van dit onderwijs". Wanneer dus blijkt dat er geen belangstelling is, dan gaat het over. Burgemeester en Wethouders willen enkel de gelegenheid openstellen om de menschen, wat lezen, schrijven en rekenen betreft, op hun ouden dag nog iets tt leeren. De heer Dijstra merkt op dat thans weer het woord „overzijde" is gebruikt. Dat woord wordt hier dezen middag vrij geregeld gebruikt. Misschien dat spreker zich dat in den verderen loop van dit jaar beter kan voorstellen, maar hier is geen reden om bij deze kwestie te spreken van „overzijde". Spreker steit zich hierbij geen partij. Inderdaad zijn er hier aan de „overzijde" leden, die er wel voor willen stemmen, maar spreker is niet in die mate ervoor, dat hij het totaal bedrag wil brengen voor rekening van de gemeente. Spreker heeft sterk op den voorgrond gesteld, laat de vakvereeniging beginnen en blijkt dat niet toereikend te zijn, laat 'men dan, als het noodig is, bij de gemeente komen om een gebouw met vuur en licht. Maar hij ziet het nut er niet van in om voor alle mogelijke dingen, zonder een poging te doen om zichzelf te helpen, een beroep op de ge meenschap te doen. Dat is wel een gemakkelijk adres, maar het is niet een systeem dat gemakkelijk verdedig baar is. Blijkt, dat men zelf de zaak niet kan bedruipen, dan heeft spreker geen bezwaar, dat door de gemeente helpend wordt opgetreden. Maar om zoo zonder meer hiervoor geld te voteeren, daarin gaat spreker niet mee. De heer Jansen is juist wel een voorstander van het prae-advies, alleen acht hij het te zeer beperkt. In zijn toelichting heeft de heer Oosterhoff gezegd dat met onderwijs in boekhouden ook zeer veel kleine nering doenden gebaat zouden zijn en wel in die mate gebaat, omdat zij geen privaatlessen kunnen nemen. Is het nu niet mogelijk dat de cursus wordt uitgebreid met boek- houd-onderwijs, al was het maar aanvang-onderwijs en desnoods tegen een geldelijke vergoeding door die menschen? Spreker gelooft dat dit juist in onze dagen van groot belang zou zijn. Meer dan eens komen er reclames voor de belasting in met de opmerking dat de betrokkenen geen verstand van boekhouden en admini stratie hebben. Spreker gelooft dat hier voor deze men schen een weg zou kunnen worden geopend. De heer Visser merkt op dat hier het punt naar voren

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1922 | | pagina 10