246 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 September 1922.
voordeel de gemeente er van ondervindt ten opzichte
van de bevordering van het verkeer. Alleen zou dit ge
mak kunnen bestaan dat moet spreker toestemmen
dat zij, die hun auto's of motorrijtuigen plaatsen in de
Klanderij of in de omgeving daarvan, er onmiddellijk
bij zijn. Anders is hier geen voordeel aan verbonden.
En waar we hier een 7 of 8-tal menschen in de stad
hebben, die, naar spreker wel meent te weten, de con
currentie met de maatschappij juist kunnen volhouden,
maar die ook aan handen en voeten zijn gebonden, om
dat zij de benzine geen cent duurder en geen cent
goedkooper mogen rekenen, waarom zal men dien
menschen nu den verkoop moeten ontnemen en hun
bovendien het gevaar laten loopen dat dit een mono
polie wordt van de maatschappij, die den prijs kan be
palen, zooals zij wil?
De heer Muller wil verklaren dat hij absoluut onder
schrijft dat, wat door de vorige sprekers is naar voren
gebracht. En daarbij wil hij er op wijzen dat hij het
ontzettend zou betreuren, wanneer een van de weinige
plantsoentjes, die we hier hebben, door een dergelijk
gebouwtje zou worden ontsierd.
De Voorzitter zegt dat de gemaakte opmerkingen een
verschillenden ondergrond hebben; er zijn opmerkingen
gemaakt over de plaats waar het gebouwtje komt en
opmerkingen over het feit dat een dergelijk benzine
reservoir zal komen in de gemeente, afgescheiden van
de plaats. Wat het eerste aangaat, is er bij enkele leden
bezwaar, dat een dergelijk gebouw speciaal in dit plant
soen komt. Dat is een kwestie van smaak. Het gaat
hier maar over de vraag: moet men het plantsoen ab
soluut vrij houden van alles wat er wordt gebouwd, of
zal het niet schaden aan het geheel of aan het gezicht
van het geheel, wanneer men een net gebouwtje in 't
midden brengt? Burgemeester en Wethouders hebben
nu gezegd: wij gelooven niet, als men daar midden in
een net gebouwtje plaatst, dat dit aan het plantsoen of
aan het algemeen gezicht nadeel zal doen.
Dan de kwestie of men in het algemeen een dergelijke
inrichting mag toelaten. Spreker neemt aan dat men
niet komt op het gevaar van die inrichting; hij gelooft
dat het gevaar ten slotte met de moderne wijze van
constructie al zeer miniem is. Men komt er dus alleen
op, dat er van dergelijke inrichtingen wel in de stad zijn,
die benzine verkoopen, zoodat men er geen gelegenheid
meer bij behoeft te halen. En verder vraagt men: wat
voor voordeel geeft het? Wat dit laatste betreft, wil
spreker zeggen: of het voordeden geeft of niet, Iaat
dat ten slotte nihil zijn, maar hij vermoedt dat, als het
geen voordeel geeft, men dan dus ook niets geen aftrek
zal vinden en dat wat men toch uit de practijk ook
wel zal weten als er geen aftrek is, men het dan ook
niet zal doen. In andere plaatsen heeft men deze depots
toch ook, waarom spreker vermoedt dat het publiek er
wèl gemak van zal hebben.
Dan zeggen de tegenstanders dat hier de benzine via
cle slang en niet via de bussen geleverd zal worden en
dat den anderen depothouders concurrentie zal worden
aangedaan. Maar dan zou spreker zeggen: beperk dan
het aantal gelegenheden als we dat mochten doen
keer dan terug tot het oude gildewezen en geef licenties
uit. Wanneer dan iemand b.v. op een hoek van een
straat een benzinewinkel wil openen zou men moeten
zeggen: dat mag niet, omdat we er niet meer dan 8 of
10 willen hebben. Dat kan echter thans niet meer. Maar
omdat nu precies het gebruik van een stuk gemeente
grond hiervoor wordt aangevraagd, zou men het in de
hand hebben om de zaak te keeren. Wordt echter het
gebouwtje geplaatst op een stuk particulier terrein, dan
kan men er geen bezwaar tegen maken, niet op grond
van de hinderwet en ook niet op grond van de bouw
verordening, dan doet men er eenvoudig niets aan. Dus
alleen waar het hier speciaal gemeentegrond geldt, zou
men kunnen zeggen: we willen het keeren.
Spreker kan zich begrijpen dat men op het stand
punt staat, dat men niets in dit plantsoen wil hebben.
Dan is men hier tegen. Burgemeester en Wethouders
staan niet op dat standpunt. Maar als men hier gaat
zeggen te willen dwingen, door geen gemeentegrond
beschikbaar te stellen, dan is dat geen goed argument.
Want als men dit niet krijgt zet men het gebouwtje een
voudig op particulieren grond. Daar is al een aanvraag
voor en de gemeente doet daar niets aan. Dan zou men
weer licenties moeten uitgeven, maar zoo is het met
het vrije verkeer niet meer. 't Is waar, wanneer er een
nieuwe winkel wordt opgezet, is dit wel eens minder
prettig voor andere v/inkels, maar het is voor
het publiek ook wel eens prettig.
Nu zeggen de heeren dat het misschien de een of
andere trust zal worden. Maar dat is het al. Als deze
maatschappij aan haar tegenwoordige afnemers niet
meer gaat verkoopen, doen dezen daar niets aan. Zooals
spreker zegt is er al een aanvraag ten minste het
college weet dat die in de lucht hangt om zoo'n
huisje te bouwen op particulier terrein. Burgemeester
en Wethouders kunnen dat niet gemakkelijk weigeren,
niet op grond van de Hinderwet en ook niet op grond
van de bouwverordening.
Als de Naamlooze Vennootschap geen bezwaar heeft
tegen de kosten van installatie, huur, enz. dan zal toch
op de een of nadere manier het publiek voordeel ervan
ondervinden, anders deed men het niet. Daarom hebben
Burgemeester en Wethouders gemeend, waar huns
inziens de plaats er niet door ontsierd zou worden en
de teekening is goedgekeurd, dat er niets geen bezwaar
zou zijn tegen dezen afstand van grond. Men moet zich
daarbij niet op het standpunt stellen dat, wanneer toe
vallig een van de winkels, die er hier al zijn, er bij komt,
daarmee dan de andere zaken niet worden bevoordeeld.
Het lijkt spreker beter dat er een bij komt en meer in
het algemeen belang.
Hoewel niet bepaald een belangrijke vraag, wil spre
ker, waar de heer Lautenbach er misschien op terug zal
komen wat het college bedoelt met de zinsnede:
met de letter B is aangegeven, dan zal het
verkeer daarvan niet anders dan voordeel onder
vinden",
daar toch even op antwoorden. Die zinsnede moet meer
zoo worden opgevat, dat het verkeer er in geen geval
nadeel van zal ondervinden. Spreker vermoedt dat het
een kleine reactie is op de meening van Burgemeester
en Wethouders ten opzichte van een plaats, die eerst
is aangevraagd en waar het verkeer wèl nadeel van zou
ondervinden. Daarom is hier ten slotte mee bedoeld:
als het verkeer iets hiervan ondervindt, dan kan dit
niets anders dan voordeel zijn.
De heer Lautenbach: U hebt bij Uw voorstelling dit
uit het oog verloren, dat op 't oogenblik de aanvrager
dezelfde is als degene, die al die particulieren van ben
zine voorziet, die feitelijk de heele geschiedenis levert.
Er zit voor de maatschappij dit voordeel in dat, als haar
plan gelukt, zij alle particuliere verkoopers kan uit
schakelen, hun korting kan inhouden of het zaakje kan
opdrijven.
Als er al een dergelijke inrichting op particulieren
grond wordt geplaatst, dan hebben wij toch altijd een
poging gedaan om dien ingezetenen, die hier groote
panden bouwen voor hun zaak en een hooge belasting
daarvoor betalen, ter wille te wezen. Het publiek toch
is er absoluut niet bij gebaat. Gebeurt het op particu
lieren grond, dan staan wij er buiten, maar ligt het
binnen ons bereik, dan dienen wij met het belang van
de ingezetenen rekening te houden, als daarmee niemand
schade wordt gedaan. Men moet dit niet in verband
brengen met het oprichten van een nieuwe winkel.
Want hier betreft het een maatschappij, die hare afne
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 September 1922.
247
mers van benzine voorziet. Zij schakelt hiermee den
geheelen tusschenhandel uit en dat acht ik een gevaar
en een bezwaar.
De heer O. F. de Vries (wethouder) vraagt het woord,
omdat hij zich niet kan vereenigen met de plaats, die
door de meerderheid van Burgemeester en Wethouders
is aangewezen, niet alleen, omdat dit gebouwtje het
plantsoen ontsiert, maar ook omdat daarvoor geregeld
auto's en vrachtauto's zullen staan wachten, wat niet
tot verfraaiing van dat stadsgedeelte zal bijdragen.
Wat het principe aangaat, dat men aan een particu
liere maatschappij als deze niet een stuk gemeente
grond meent te moeten verhuren, dat vindt spreker vrij
gevaarlijk. Als men op dat standpunt doorgaat, moet
men consequent wezen en dan zou men ook nimmer
aan een Amerikaansche petroleum-maatschappij die
nu toevallig van een particulier een stuk grond als
bouwterrein heeft aangevraagd, doordat dit stuk in
handen is van een particulier, maar die toch eerst met
een aanvraag bij de gemeente is geweest een stuk
gemeentegrond mogen verhuren. Als men het standpunt
van de heeren Muller en Lautenbach consequent door
trok, dan zou men aan een dergelijke maatschappij nooit
grond als bouwterrein mogen verkoopen. Dat is het
zelfde wat hierin zit.
Verder kan spreker meedeelen dat de vertegenwoor
diger van ,,de Automaat" hem heeft gezegd, dat hun
afnemers van dit station geen nadeel zouden onder
vinden, omdat zij bij het plaatsen van benzine bij hun
klanten, ook als deze worden bediend over het station,
evengoed hun provisie daarvan zouden ontvangen.
Voor de particuliere verkoopers kan dit dus geen be
zwaar zijn.
De heer Fransen zegt dat wat de heer De Vries mee
deelt, dat de consequentie zou zijn dat men ook aan
dergelijke menschen geen bouwterrein zou mogen ver
koopen, hier niet opgaat. Het betreft hier een stuk plant
soen, dat absoluut niet is aangewezen om te dienen voor
bouwterrein, het is een mooi terrein in de stad waarop
geen gebouwen mogen komen te staan. Maar als dit
voorstel wordt aangenomen, komt straks de een of
andere fietswinkelier om daar een werkplaats voor het
repareeren van auto's en fietsen te plaatsen. Waarom
zou men dat dan weigeren?
Een plantsoen is absoluut niet aangewezen om daarin
gebouwen en kiosken te zetten. Spreker kan daarom
in het voorstel niet meegaan.
De Voorzitter zou, waar hier 2 stroomingen zijn, het
voorstel gesplitst in stemming willen brengen. Hij zou
eerst deze principieele uitspraak willen hebben, of de
Raad voor een dergelijk gebouwtje, afgescheiden van
de plaats waar het komt, gemeentegrond wil afstaan.
Wordt dat verworpen, dan is de heele kwestie daarmee
uit. Maar wordt het aangenomen dan kan ten slotte
worden gestemd over het voorstel om het gebouwtje
daar te zetten.
De heer Visser zou ieder geval op zichzelf willen
behandelen. De Voorzitter maakt er een principieele
of een technische kwestie van. Maar is dat wel noodig?
Hier is een voorstel om in een plantsoen een kiosk of
een barak te bouwen. Nu denkt spreker dat het niet
noodig is daarvan een principieele kwestie te maken.
Hij wil liever ieder geval op zichzelf beoordeelen.
De Voorzitter merkt op dat wethouder De Vries dui
delijk heeft te kennen gegeven dat hij er in 't algemeen
niet tegen is dat een hoekje gemeentegrond voor een
dergelijke installatie wordt beschikbaar gesteld, maar
dat de plaats zelf hem ongelukkig gekozen lijkt. Er zijn
hier ook leden die beide dingen voorstaan, er zijn er
ook die op beide tegen zijn. Maar de heer De Vries zou
tegen het voorstel stemmen, niet omdat hij in 't alge
meen is tegen het afstaan van gemeentegrond aan an
deren daar is hij wel vóór maar omdat hij het
niet daar wil. Het is dus veel beter eerst te stemmen
over het principe, zonder de plaats van een dergelijk
gebouwtje te noemen en daarna eventueel te praten over
de plaats.
De heer Visser: Wilt U daarmee te kennen geven dat,
als in principe is uitgemaakt dat de gemeente geen
stukje grond beschikbaar stelt, dit dan ook in de toe
komst nooit zal kunnen gebeuren, dat de gemeente als
zoodanig een stuk grond voor zooiets beschikbaar stelt?
De Voorzitter zou zeggen dat dit ten minste in de
naaste toekomst zou moeten gelden, of de raadsleden
zouden van de z. i. verkeerde meening moeten terug
komen. Anders zou dit van dezen Raad als een prin
cipieele uitspraak worden beschouwd. Maar als er over
2 of 3 jaar een andere Raad was, misschien dat die
dan wel weer wat vrijgeviger was.
De heele kwestie, waarom spreker het voorstel ge
splitst in stemming wil brengen, is, dat hij een onzui
vere stemming wil voorkomen, waar de eene daarom
en de andere daarom tegen het voorstel is.
Is de Raad voor het principe om gemeentegrond
hiervoor af te staan, dan kunnen Burgemeester en Wet
houders een volgenden keer verklaren in nader overleg
met den Raad een stuk gemeentegrond te kunnen af
staan. Er is buiten deze maatschappij nog een maat
schappij, die ook wil bouwen. Als dit nu wordt gewei
gerd en die andere maatschappij komt aanvragen voor
een andere plaats, weet het college niet hoe het moet.
Spreker begrijpt niet wat er tegen is dit voorstel te
splitsen. Hij moet toch niet veronderstellen dat de heer
Visser zoo redeneert om de heele zaak van de baan
te krijgen?
De heer Visser meent toch dat het voorstel van den
Voorzitter ver strekkende gevolgen kan hebben. De
Voorzitter wil niet alleen dit voorstel, maar ook de prin
cipieele kwestie omtrent eenig voorstel in de toekomst
in stemming brengen. Het gevolg daarvan kan wezen
dat de Raad gebonden is, ook ten opzichte van een
zaak, die in wezen wel dezelfde is, maar waar men zich
toch wel voor zou kunnen verklaren. Als hier eenmaal
met meerderheid van stemmen de beslissing is genomen
dat men geen gemeentegrond disponibel zal stellen, dan
is daarmee absoluut uitgemaakt, dat men ook in de
toekomst nooit gemeentegrond disponibel zal stellen.
Spreker ziet niet in waarom nu pertinent een dergelijke
ingrijpende kwestie in stemming moet worden gebracht.
De heer Oosterhofï heeft tegen het denkbeeld van
den Voorzitter dit bezwaar, dat bij de stemming over
het principe niet nader wordt aangeduid of dit zal gel
den voor soortgelijke gevallen alleen. Als hier eerst eens
een beslissing viel dat de benzine-bergplaats wel op
gemeentegrond zou mogen komen en dan in stemming
kwam de vraag of men dit verzoek zou toestaan, dan
kreeg men een zuivere stemming. Spreker zou er niet
voor zijn om in 't algemeen gemeentegrond af te staan,
maar wanneer men b.v. kwam om op een sportterrein
een tent voor ververschingen te plaatsen, zou hij daar
niet tegen zijn. De Voorzitter heeft niet de doeleinden
opgenoemd. Een algemeen principe bepaalt meer. Spre
ker zou willen dat de Raad zich niet verder uitsprak
dan ten aanzien van dergelijke doeleinden, als waarom
het hier gaat. Hij weet dus niet hoever de draagkracht
van het voorstel van den Voorzitter gaat.
De Voorzitter: Kunt U een zuivere redactie geven van
Uw bedoeling?
De heer Oosterhofï: U wilde dat de Raad zou stemmen