248 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 September 1922. over het afstaan van gemeentegrond voor dergelijke doeleinden. De Voorzitter: Juist, voor dergelijke inrichtingen. De heer Oosterhoff: Inrichtingen! Dan ben ik het volkomen met U eens. De Voorzitter: Als de Raad dat niet wil, dan behoeven we hierover niet verder te gaan. Maar als de Raad alleen zegt hier niet, dan is er altijd nog over een andere plaats te spreken. De heer Cohen vraagt of het wel noodig is over deze kwestie te stemmen. Als hij zich niet vergist heeft deze zelfde maatschappij hier reeds een benzine-bergplaats, waaruit zij ook verkoopt, aan Camstraburen. Daar heeft zij reeds een opslagplaats, waaruit zij ook verkoopt en detail. De Voorzitter zegt dat, hoe goed de opmerking van den heer Cohen overigens ook is, deze niet moet meenen, dat deze aanvraag betreft een benzine-bergplaats met het doel de benzine te hergen, maar dat doel is: benzine te verkoopen aan den gaanden en komenden man. Daarvoor moet men natuurlijk benzine in voorraad heb ben. maar het in voorraad hebben in deze gelegenheid is slechts een bijkomende omstandigheid, niet doel. De „Luko" zegt niet: we willen 2000 liter in Leeuwarden bergen en vragen daarom een bergplaats op het Zui derplein. Dat is de bedoeling niet, maar wel, dat deze plaats gemakkelijk ligt en gunstig ten opzichte van het groote verkeer. De oorspronkelijke aanvraag was het gebouwtje te plaatsen op het Waagsplein aan de Nieuwestad. Maar omdat daar 2 of 3 groote wegen bij eikaar komen, de Nieuwestad, de Wirdumerdijk en de St. Jacobstraat, hebben Burgemeester en Wethouders gezegd: daar be ginnen we heelemaal niet mee. Maar zij hadden geen bezwaar tegen het plaatsen van het gebouwtje in dit plantsoen. Zooals gezegd, is het niet de bedoeling een „bergplaats" te maken. Maar ómdat men benzine wil verkoopen, moet men daarvoor ruimte hebben. De „bergplaats" staat dus niet op den voorgrond. Men moet echter voorraad hebben. Spreker vraagt of de Raad tegen de door hem voor gestelde stemming bezwaar heeft. De Raad heeft hiertegen geen bezwaar. De beraadslagingen worden gesloten. De Voorzitter merkt op dat de eerste stemming dus gaat over het principe: het voor een dergelijke inrich ting, als waarvoor hier is aangevraagd, afstaan van gemeentegrond, afgescheiden van de plaats waar het stuk gemeentegrond ligt. Dit principe wordt met 21 stemmen tegen 1 stem aangenomen. Tegen stemt alleen de heer De Vos. Thans komt in stemming de conclusie van het voor stel van Burgemeester en Wethouders het aan de maatschappij in gebruik afstaan van het door Burge meester en Wethouders aangegeven plekje grond, voor het bouwen van een benzinereservoir en tegen een huur van 300.'s jaars. Dit voorstel wordt met 19 tegen 3 stemmen ver worpen. Vóór stemmen: de heeren Berghuis, Tulp en Westra. Tegen stemmen: de heeren Visser, Oosterhoff, O. F. de Vries, Van der Werff, Cohen, Koopal, Lautenbach, Dijkstra, Tiemersma, De Vos, Dijstra, Jansen, IJ. de Vries, Collet, B. Molenaar, De Boer, Zandstra, Fransen en Muller. 10 (Agenda no. 11). Voorstel van Burgemeester en Wethouders om te aanvaarden een hypothecair crediet uit 's Rijks kas ten behoeve van woningbouw door H. Hettema, alhier. Dit voorstel luidt als volgt: Bij beschikking van de Ministers van Arbeid en van Financiën, d.d. 28/29 Juli 1922, no. XXVa, afdeeling Volksgezondheid, is aan deze gemeente, ten behoeve van den bouw door H. Hettema van één woning aan de Koestraat, op de gebruikelijke voorwaarden, die wij nader omschreven in bijlage no. 47 van 's Raads han delingen 1921 en waarnaar wij in deze voor zooveel noodig verwijzen, een voorschot toegezegd ten bedrage van ten hoogste 2700.te vermeerderen met de ge schatte waarde van den grond, waarvan tijdens den bouw der woning als bouwcrediet kan worden opge nomen ten hoogste 2400.vermeerderd met een be drag van ten hoogste 650.wegens de waarde van den grond. Ten aanzien van het toegezegde voorschot in de waarde van den grond, wijzen wij er op dat deze laatste in erfpacht zal worden bezeten, zoodat deswege geen voorschot noodig is. Overigens meenen wij op dezelfde gronden als wij aanvoerden in de bovenaangehaalde bijlage, den toegezegden rijkssteun voor den bouw der woning te moeten aanvaarden en eventueel aan den belanghebbende te verstrekken in den vorm van een voorschot onder hypothecair verband van de te bouwen woning. Wij hebben derhalve de eer U voor te stellen te be sluiten: I. ten laste van de gemeente Leeuwarden te aan vaarden een hypothecair crediet uit 's Rijks kas, ten behoeve van den bouw door H. Hettema te Leeuwarden van één woning aan de Koestraat, tot een bedrag van ten hoogste 2700.of zooveel minder als aan de hand van de uitkomst der na voltooiing van den bouw te verrichten schatting, met inachtneming der van re- geeringswege gestelde bepalingen, zal blijken gegeven te kunnen worden; II. Burgemeester en Wethouders te machtigen tot het verleenen van het onder I genoemde crediet en de daarop te verstrekken voorschotten (bouwcredieten), overeenkomstig de regelen, door de Ministers van Arbeid en van Financiën gesteld ingevolge het Koninklijk besluit van 8 November 1920, no. 29. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 11 (Agenda no. 12). Voorstel van Burgemeester en Wethouders om hen te machtigen tot openbare ver pachting van de ruimte tusschen de kozijnen der ramen van de eerste en tweede verdieping van het perceel Wirdumerdijk no. 1 voor reclame-doeleinden. Dit voorstel luidt als volgt: Van den heer R. J. Kahrel, theehandelaar te Gronin gen, ontvingen wij het verzoek gebruik te mogen maken van de ruimte tusschen de kozijnen der ramen van de eerste en tweede verdieping van het perceel Wirdumer dijk no. 1 aan de zijde van die straat voor reclame doeleinden, waarvoor hij een bedrag van 150.per jaar wenschte te betalen. De Directeur der gemeentewerken heeft tegen het aanbrengen van een reclame aldaar geen bezwaar, in dien zij aan matige eischen van schoonheid voldoet; de Schoonheidscommissie ontraadde echter op gronden Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 September 1922. 249 van welstand voor het gebouw en de omgeving, niet ten aanzien van het bord op zich zelf, de plaatsing van het reclamebord, waarvan de teekening hierbij wordt overgelegd, ook omdat het te ontvangen bedrag slechts betrekkelijk klein zou zijn. Hoewel in het algemeen vijanden van overdadige re clame, die het stadsbeeld schaadt, meenen wij dat een goed uitgevoerde reclame daar niet ontsierend zou be hoeven te werken, in aanmerking genomen dat de ge meente een aanmerkelijk hooger bedrag dan de heer Kahrel biedt, zou kunnen ontvangen. Bij een openbare verpachting zou allicht een hoogere pachtsom zijn te bedingen. Het is daarom dat wij U in overweging geven te besluiten: Burgemeester en Wethouders te machtigen tot open bare verpachting van de ruimte tusschen de kozijnen der ramen van de eerste en de tweede verdieping van het perceel Wirdumerdijk no. 1 aan de zijde van die straat om te dienen voor reclame-doeleinden, mits deze re clame voldoet aan door hen in overleg met de Schoon heidscommissie te stellen eischen van welstand. De beraadslagingen worden geopend. De heer De Boer heeft in het algemeen bezwaar tegen het aanbrengen van dit soort reclames. Hij vindt dat de stad daarmee op een verschrikkelijke manier wordt ontsierd en had het beter gevonden dat het college was gekomen met een verordening, die het plaatsen van reclames aan huizen van particulieren ook regelde. Maar als spreker het voorstel zelf inziet, dan vindt hij, dat de gemeente hier een buitengewoon klein be drag ontvangt voor een buitengewoon belangrijke re clame De heer Collet: Daar ben je mis mee. De heer De Boer: Ben ik daar mis mee? Dan houd ik op, als ik mis ben. De heer Fransen vindt ook het voorstel van Burge meester en Wethouders, om een dergelijke reclame aan dien gevel aan te brengen, eigenaardig. De Schoonheids commissie heeft als haar meening gezegd, dat zij een dergelijke reclame niet kan goedkeuren in verband met den welstand in de omgeving. Toch zeggen Burge meester en Wethouders ten slotte in hun voorstel dat zij, voor zij tot verhuring zullen overgaan, aan de Schoonheidscommissie zullen vragen of de reclame vol doet aan de door haar te stellen eischen van welstand, terwijl bij voorbaat reeds door de commissie is gezegd, dat zij daar heelemaal geen reclame wil. Het zou bovendien niet onmogelijk zijn dat de te plaatsen reclame heelemaal in concurrentie zou zijn met het bedrijf van den nieuwen huurder van het beneden- pand, zoodat deze boven zijn eigen deur de reclame zou krijgen van een concurrent. En waar de gemeente dit pand verhuurt, zou zij hiermee ook het recht aan particulieren geven om in korten tijd de geheele stad te ontsieren door reclame's. Spreker is van oordeel dat de gemeente zich op dit terrein niet moet begeven. De heer Jansen deelt het standpunt van den heer Fransen niet. Hij gelooft dat de handel zooveel mogelijk gebaat dient te worden met een doelmatige reclame. Maar tegen het voorstel als zoodanig heeft hij bezwaar. Hij gelooft dat Burgemeester en Wethouders hiermee een terrein betreden, dat tegenover de betrokkenen niet is te noemen een royale handelsopvatting. Als spreker even naslaat, hoe Burgemeester en Wethouders indertijd hebben gestaan tegenover het gebouw van de Friesche Bank op de Veemarkt, waarbij het initiatief van de Friesche Bank zoo hoog is geprezen door de heeren Berghuis en Dijkstra en door den Voorzitter spreker wil het wel even citeeren dan begrijpt hij niet, dat de firma, die hier met het initiatief is gekomen, hier zoo maar aan den kant wordt gezet. Het is nu de heer Kahrel, die een aanvraag heeft in gediend. Het genoemde bedrag dat spreker overigens buiten rekening wil laten is in het openbaar bekend gemaakt, en nu ligt het voor de hand dat er van de zijde van concurrenten wel enkele honderden guldens meer zal worden geboden. Spreker had een dergelijke handelwijze van Burgemeester en Wethouders niet ver wacht. Spreker zal daarom, parallel gaande met de kwestie van de Friesche Bank, een amendement indienen tot schrapping uit het voorstel van de woorden „tot openbare verpachting" en bedoelende Burgemeester en Wethouders te machtigen de ruimte tusschen de kozij nen der ramen van de eerste en tweede verdieping van het perceel Wirdumerdijk no. 1 „te verhuren voor een nader overeen te komen vergoeding voor den tijd van 5 jaren aan de firma Kahrel te Groningen en daarna openbaar te verpachten", opdat ook voor de firma Kahrel het initiatief niet „doodend" zal zijn zooals de wet houder indertijd heeft gezegd opdat dit op prijs zal worden gesteld. De heer Dijstra: lk geloof dat de heer Jansen wel wat veel waarde hecht aan het recht van initiatief. Dan zou den eersten den besten man, die zoo handig is, iets op touw te zetten, ook steeds de voordeelen worden bewezen. Als de betrokken firma nog eens een kleine voorsprong werd gegeven door b.v. te zeggen: die firma zal het zijn als De Voorzitter: Als de aanbiedingen gelijk zijn. De heer Dijstra: Ja, mijnheer de Voorzitter. Ik ben uitgesproken. De Voorzitter doet lecture van het amendement, dat van den heer Jansen is ingekomen. Spreker wil eerst het principe van Burgemeester en Wethouders even toelichten. De firma Kahrel wil reclame maken en de heer Jansen is ook reeds persoonlijk bij spreker geweest, omdat toevallig een broer van hem reiziger bij die firma was. De firma bood 150.maar spreker heeft direct gezegd dat men daar nog wel een nul achter mocht zetten. Burgemeester en Wethouders hebben gezegd Als dit ooit gebeurt, dan is 150.veel te min, maar als het iets is voor reclame dan dient het voor de gemeente productief te worden gemaakt als bron van inkomsten. F/en particulier valt er nu over, hij wil geld geven, maar dit is veel te min. Burgemeester en Wethouders hebben echter gezegd dat, waar dit een bron van inkomsten zou kunnen zijn, zij de zaak bij den Raad zullen aan brengen, ofschoon zij zelf er over 't algemeen vrij koud tegenover hebben gestaan. En zij hebben dit tegenover de firma Kahrel ook te kennen gegeven. De heer Jansen zegt: ik vind het niet aardig van het college; de firma Kahrel biedt zelf 150.en Bur gemeester en Wethouders gaan haar heelemaal voorbij. Maar spreker gelooft dat met deze raadsbrieven, die rond zijn gezonden, ook wel reclame voor de firma Kahrel is gemaakt. Dat was misschien bij openbare aanbesteding niet gebeurd. En dat er reclame wordt gemaakt zal toch wel nommer één zijn. Burgemeester en Wethouders hebben ook gezegd dat, mocht de aanbie ding van de firma Kahrel gelijk zijn met een van de anderen, de firma Kahrel dan zeer zeker een voorsprong zal hebben. Dat is de oorsprong van de zaak. Burgemeester en Wethouders staren zich hier nu niet blind op, maar nu blijkt van de zijde van particulieren, dat hier een bron van inkomsten voor de gemeente gelegen kan zijn, meenden Burgemeester en Wethouders den Raad dit voorstel niet te mogen onthouden. Overigens kan spre ker echter meedeelen dat Burgemeester en Wethouders vrij koud tegenover de geheele zaak staan.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1922 | | pagina 5