252 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 September 1922. Dit voorstel luidt als volgt: Bij akte van 8 Februari 1861 werden aan het Rijk kosteloos tot militair gebruik afgestaan o. a. „de kava- leriestal en bijgebouwen" aan den Arendstuin, met be paling dat de stal niet anders dan als zoodanig zou mogen worden gebruikt. Thans, na opheffing van het infanterie-garnizoen, wordt van Rijkswege de beschikking over dit complex gevraagd voor de vestiging daarin van een kazerne voor de Brigade Koninklijke Marechaussee. Daartoe zou de opstal moeten worden afgebroken, waarvoor zullen wor den gebouwd een 6-tal woningen, enkele dienstvertrek ken, een hoefsmidse en een stal voor 22 paarden, de bouw volgens de Bouwverordening en, voorzoover be treft de eischen van welstand, in overleg met de ge meente uit te voeren. Wij hebben, het gemeentebelang bij deze vestiging betrokken achtende, behoudens Uwe goedkeuring hiertoe gereedelijk onze medewerking toegezegd. Als voorwaarde werd door ons gesteld de teruggave aan de gemeente van de Infirmerie, die ook bij evengenoemd contract van 1861 in militair gebruik werd afgestaan. Aan deze voorwaarde is voldaan en voorstellen tot het geven van een bestemming aan dit gemeentegebouw zullen U eerlang bereiken. Wij hebben de eer U voor te stellen te besluiten ons te machtigen tot het aangaan met het Rijk van eene overeenkomst tot wijziging van die van 8 Februari 1861, laatstelijk gewijzigd bij die van 24 Mei 1909, waarbij wordt vergund het afbreken van de in die overeenkomst bedoelde kavaleriestal en bijgebouwen en het op het aldus vrijkomende terrein, thans kadastraal bekend ge meente Leeuwarden, Sectie A no. 1576 voorzooveel daartoe aanleiding bestaat met gebruikmaking van ma terialen, voortkomende van de bovenbedoelde afbraak bouwen van een marechausseekazernement met bij- behooren, zulks onder voorwaarde, dat bij de stichting van dit gebouwencomplex zal worden voldaan aan de bepalingen, voorgeschreven door de gemeentelijke Bouwverordening en aan, op grond van die verordening, te stellen eischen van welstand en met dien verstande, dat teruggave aan de gemeente, als bedoeld in artikel 3 van bovenvermelde overeenkomst van 8 Februari 1861, van genoemd terrein met de daarop te plaatsen nieuwe gebouwen met bijbehooren eerst zal behoeven te ge schieden, wanneer die gebouwen met bijbehooren door de Rijksregeering niet meer voor onderbrenging van eene afdeeling van het wapen der Koninklijke Marechaussee, noch voor eenigen anderen tak van 's Rijks dienst noodig zullen worden geoordeeld. De beraadslagingen worden geopend. De heer De Vos zal zich niet tegen dit voorstel ver zetten; het zal wel noodzakelijk zijn, alhoewel hij er geen voorstander van is om in den tegenwoordigen tijd marechausseeskazernes te bouwen, 't Was beter dat men het had gehouden, zooals het was. Maar spreker zal niet komen met verzet. Hij wil alleen de vraag doen of hierdoor ook de manege vervalt en doet die vraag in verband met de huur, die de heer Wiebinga daaraan heeft. Spreker meende dat deze de manege huurt tegen een vergoeding van ongeveer 10.per maand en dat hij ze gebruikt voor onderricht in het paardrijden en het africhten van paarden. Als de manege zou vervallen door dit voorstel, zou dat jammer zijn, omdat zij op deze wijze in een bepaalde behoefte voorziet. Het africhten van paarden en het onderricht in het paardrijden schijnt hier vooruitgaande te zijn, waardoor van de manege veelvuldig gebruik wordt gemaakt. Als die gelegenheid hier voor 't vervolg ontbrak, zou dat, naar sprekers meening, zeer jammer zijn, waarojn hij graag zou vernemen of Burgemeester en Wethouders ook tevens in dit voorstel hebben begrepen dat het recht van Wiebinga op de manege vervalt. De heer Cohen zegt dat bij hem ongeveer dezelfde vraag is opgekomen. Hij heeft in de stukken gezocht en is daaruit tot de conclusie gekomen, dat de manege als zoodanig zal blijven bestaan, omdat zij in 't geheel niet is genoemd. Wel zijn de kavalleriestallen in onderdeelen in de stukken apart genoemd, doch spreker dacht dat de manege er niet onder wordt begrepen. Hij kwam te meer tot die conclusie, omdat men al sedert geruimen tijd spreker meent meer dan een half jaar aan het dak van de manege bezig is. Hieraan worden heele groote kosten ten koste gelegd en dat zou z. i. niet mogelijk zijn, als men de bedoeling had ook dat gebouw naar den grond te halen. De Voorzitter wil, om verder debat hierover te voor komen, meedeelen dat de manege absoluut buiten deze kwestie staat. In de overeenkomst van 1861 zijn ge noemd „de kavalleriestal en bijgebouwen" en daarna is over de manege gesproken. Deze heeft hier dus niets mee te maken. De manege blijft waar zij is. In de plaats van de kavalleriestallen zal volgens het plan, een kazerne komen, maar de manege heeft met de heel zaak niets te maken. De toestand blijft, zooals hij is; de heer Wiebinga blijft de manege behouden en of daarnaast nu kavalleriestallen staan of dat daar een kazerne staat, dat zal den heer Wiebinga wel niets kunnen schelen. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 13 Agenda no. 14). Voorstel van Burgemeester en Wethouders om hun voor het uitbaggeren van grachten een crediet te verleenen. Dit voorstel luidt als volgt: Bij Uw besluit d.d. 22 November 1921 no. 520R/294 werd o. m. goedgevonden bij wijze van werkverschaffing over te gaan tot het uitbaggeren van grachten en hier voor een crediet te verleenen van 10,000. Dit bedrag, bestemd voor den dienst 1921, is geheel in 1922 verbruikt. Teneinde met deze werkzaamheden op den bestaan- den voet te kunnen doorgaan, is het noodig dat daarvoor opnieuw een crediet wordt toegestaan. Het eerst komen voor het uitbaggeren in aanmerking de grachten aan de Weaze, het Naauw, de Voorstreek, de Tuinen, de Nieuwestad en de Keizersgracht. Blijkens eene berekening van den Directeur der ge meentewerken, welke hierbij wordt overgelegd, zullen de kosten daaraan verbonden bedragen pl.m. 16,000. Wij geven U alzoo in overweging te besluiten voor het uitbaggeren van grachten voor den dienst 1922 in totaal beschikbaar te stellen een bedrag van 26,000. De beraadslagingen worden geopend. De heer IJ. de Vries wil niet zoozeer spreken over dit punt, maar over een brief van den Directeur der ge meentewerken, die bij de stukken lag en waarin stond dat, als dit crediet werd toegestaan, dan nader een terrein voor berging van de baggerspecie moest worden aangewezen. Het had eigenlijk andersom moeten worden gezet: dat de specie kon worden geborgen op het ter terrein van Bergsma en dat nu machtiging wordt ver zocht. Om nu echter nog meer land van den heer Bergsma te gebruiken, daar heeft spreker bezwaar te gen, al zou het op ditzelfde terrein moeten, omdat dit nu juist zoo'n vruchtbaar stukje grasland is. Het betreft hier bijna een pondemaat land, dat zeer veel gras geeft. Spreker komt zeer dikwijls langs dat land. Als men hier nog meer terrein zou gebruiken voor berging van de specie, zou spreker dat zeer jammer vinden. Het komt Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 September 1922. 253 hem voor dat, als het toch te doen is om werkverschaf fing de baggerspecie schijnt vrij goede aarde te zijn het dan beter is ze direct naar Wartena te vervoeren. Het zou in elk geval jammer zijn dat dit goede weiland weer voor jaren werd vernietigd door berging van de specie. De heer Fransen zegt dat, toen in de vergadering van 22 November 1921 een voorstel van Burgemeester en Wethouders aan de orde kwam om een aantal werk zaamheden voor werkverschaffing te laten uitvoeren, daar ook onder viel een bedrag voor uitbaggering van de grachten. Dit werd omschreven als volgt: „In de tweede plaats wenschen wij ter bestrijding van de werkloosheid de grachten te laten baggeren. Wijl de waterstand nog laag is, is het van belang dit werk zoo spoedig mogelijk ter hand te nemen. Blijkens een rapport van den Directeur der gemeentewerken is met dit baggeren ongeveer een bedrag gemoeid van 10,000.ongeacht de op de begrooting van gemeentewerken voor 1921 voor dit doel beschikbaar gestelde 4200. Nu vermoedt spreker dat die 10,000.en 4200. verwerkt zijn en nu komt het voorstel om die begrooting van 10,000.met 16,000.te verhoogen, omdat men dit bedrag tekort komt. Nu zullen de grachten aan de Weaze, het Naauw, de Voorstreek, de Tuinen, de Nieuwestad en de Keizersgracht worden gebaggerd. Maar dat is de geheele stad! Spreker zou dan wel eens willen weten wat met die andere 14,000.gebeurd is. Is dat bedrag verwerkt en klopte datgene, wat er voor uitgevoerd is, niet met de begrooting van toen van den directeur van gemeentewerken? Wat toen is verwerkt spreker laat die 4200.er nu maar bui ten wat toen op 10,000.— is begroot, moet dat nu 26,000.kosten? Spreker zou graag nadere in lichtingen hebben over het besteden van het geld. Is het werk zoo tegengevallen, of is het bedrag zoo mis geweest, dat het kant noch wal raakte, of is het geld besteed voor werkzaamheden, die niet direct onder baggeren vielen? De heer O. F. de Vries (wethouder) zal in de eerste plaats den heer IJ. de Vries antwoorden. Die plaats, waar de baggerspecie zal worden opgeslagen, is uitge zocht door den opzichter, in overleg met den deskundige van de gemeentc-landerijen. Deze laatste achtte dit juist de aangewezen plaats, omdat het land erdoor in waarde zal vermeerderen. Als het wordt opgehoogd, zal het land over een paar jaar vermoedelijk veel duurder zijn, omdat het nu erg laag ligt. De opmerking van den heer Fransen is in zooverre waar, dat die 10,000.van de begrooting van den Directeur niet voor alle grachten was bedoeld. Maar het bleek in het voorjaar en vooral in het najaar, toen men met baggeren begon, dat dit bedrag te laag was. Het werk is geweldig tegengevallen. Er zijn plaatsen geweest, waar meer dan 1.30 M. modder moest worden gebaggerd, om eenigszins op de vroegere diepte te komen. Zoodoende is het geld eerder besteed geworden dan men gerekend had. Maar de bedragen, die nu worden aangevraagd, moesten dienen voor de verschil lende deelen, die nog nooit gebaggerd zijn, omdat het beschikbare geld was opgebruikt. Het geld is dus niet besteed voor andere kosten. Als de heer Fransen vraagt, wat de voornaamste oorzaak is geweest, dan kan spre ker antwoorden: de kolossale tegenvallers achter de Kazerne en aan het Schavernek. De heer Fransen hoort thans van den wethouder van Openbare Werken, dat toen niet is bedoeld alle grachten te baggeren. Spreker hoort dat nu voor 't eerst. In het voorstel van 22 November 1921 staat: „de grachten te laten baggeren". Spreker meent dat dit alk grachten zijn, als ze niet bij name worden genoemd. Daarom be vreemdt het spreker dat, nu men weer komt met een begrooting voor het baggeren van de Leeuwarder grach ten, dit nu bij den opzet zooveel meer kost. Spreker hoort nu dat er op enkele plaatsen 1.30 M. modder moest worden gebaggerd. Maar voor men de begrooting van 22 November 1921 opzette, had men toch even moeten peilen wat er uit moest. Anders kan men toch voor eigenaardige uitgaven komen te staan. Als men zegt dat de zaak voor 10,000.in orde komt en men ziet later dat daarvoor nog geen -'/5 deel heeft kunnen gebeuren, dan is zoo'n begrooting er toch wel wat naast. Spreker hoopt dat in 't vervolg bij dergelijke voorstellen een behoorlijke begrooting wordt gemaakt en vermeld wordt wat er om en bij voor zal worden gedaan. De heer O. F. de Vries (wethouder) vindt dat het wel wat een eigenaardigen indruk geeft, als de heer Fransen zoo redeneert, dat met de grachten zou zijn bedoeld alle grachten. Misschien heeft het niet in het voorstel gestaan, maar in het oorspronkelijke voorstel was het de bedoeling alleen de buitengrachten te bag geren, voorzoover deze in onderhoud zijn bij de ge meente. De heer Fransen: Dat was de bedoeling, maar het is niet gezegd. De heer O. F. de Vries (wethouder)Dan had U dat toen moeten vragen. De heer Fransen: Als ik een voorstel krijg om „de grachtente laten baggeren en Burgemeester en Wet houders zeggen er niets bij, dan veronderstel ik en ieder die behoorlijk kan lezen zal dat eveneens doen, dat dit de grachten zijn, die Leeuwarden heeft. De heer O. F. de Vries (wethouder): Wat U veron derstelt, kan ik ten slotte niet weten. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 14 (Agenda no. 15). Voorstel van Burgemeester en Wethouders om hun voor de aanschaffing van een basculebrug voor de kaas- en boterwaag in het Beurs gebouw en het maken van een kelder van gewapend beton daarvoor een crediet te verkenen. Dit voorstel luidt als volgt: Zooals Uwe Vergadering uit de hierbij overgelegde stukken blijkt voldoen de schalen en de evenaar in de kaas- en boterwaag in het beursgebouw niet meer en zal eene grondige herstelling daarvan noodig zijn. In plaats van daartoe te laten overgaan hebben wij het oor geleend aan de deskundige voorlichting, welke aanstuurt op de aanschaffing van een basculebrug met kloksy- steem. Het gebruik daarvan geeft veel gemak en boven dien eene belangrijke besparing aan arbeidsloon. Ook daarover treden de bijgevoegde stukken in bijzonder heden. Wij meenen dat het bedrijf alzoo met aanschaffing van een dergelijke bascule zeer zal zijn gebaat. Het is noodig voor de plaatsing daarvan een kelder te maken van gewapend beton. De Directeur der ge meentewerken begroot de kosten daarvan op 500. De basculebrug kost 2568. Wij verzoeken U daarom voor het aanschaffen van een basculebrug voor de kaas- en boterwaag in het beursgebouw en het maken van een kelder van gewa pend beton aan ons college een crediet te verleenen van 3068. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1922 | | pagina 7