336 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 31 October 1922.
zin, dat er van de zijde van het college een voorstel zou
moeten komen ten aanzien van gemeentelijken woning
bouw. Het laatste deel van het antwoord van Burge
meester en Wethouders geeft spreker aanleiding, daar
nader op in te gaan, dat is de laatste zin:
„Mocht die medewerking worden stopgezet, dan
zullen Burgemeester en Wethouders nader onder de
oogen zien wat in den geest der motie door de ge
meente moet worden gedaan".
Wat hier staat uitgedrukt zou, wanneer spreker de
motie naleest, die verleden jaar bij de begrooting is ge
steld en waarvan het einde is:
„noodigt Burgemeester en Wethouders uit den
woningbouw van gemeentewege bij het niet verkrijgen
van rijkssteun ernstig in overweging te nemen",
en wanneer men dat letterlijk opvat, zooals het er staat,
volkomen ad rem zijn. Maar spreker meent dat er een
eenigszins ruimere beteekenis in de motie ligt, dan er
in den laatsten zin van de Memorie van Antwoord aan
wordt gegeven. Als spreker nagaat de verschillende
sprekers bij de vorige begrooting, de heeren Visser,
Rengers, De Vries, Muller en Dijstra, dan hebben allen
zich in dezen zin uitgelaten dat, gezien het niet zeer
ruim vloeien van voorschotten van rijkswege, het met
den woningbouw dien kant uitwijst, dat het vraagstuk
van den gemeentelijken woningbouw zeer ernstig onder
de oogen moet worden gezien. Spreker wenscht de
cijfers^ die verleden jaar zijn gegeven, even te memo-
reeren, opdat de noodige ernst, die bij dit vraagstuk
allicht voorop moet zitten, zeker zal gelden. Men kon
toen constateeren uit de woorden van den wethouder
van Openbare Werken heeft men dat gezien dat het
aantal inwonenden bij anderen toen 300 was. Spreker
meent dat het wel te motiveeren is als men zegt dat
daaruit alleen reeds spreekt de woningnood. Het aantal
personen, die vast werk in deze gemeente hadden, doch
hier geen woning konden krijgen bedroeg 60, terwijl
het gedeelte, dat woonde op verlenging van de huur-
commissie, toen nog een cijfer van 30 beliep. Het voor
malig hotel Weidema en de Philantroop waren altijd
nog flink bezet; het aantal gezinnen daarin bedroeg
ruim 20. Dan had men nog de onbewoonbare krotten
tot een aantal van circa 20. Dan wil spreker opmerken
dat gedurende de laatste 8 jaren geen enkele woning
onbewoonbaar is verkaard, maar dat integendeel de
onbewoonbare krotten weer zijn betrokken. Spreker
kan zich voorstellen dat, als een huisgezin op straat
staat, het voor het college ook zeer moeilijk is om onder
dak te verschaffen, omdat ook voor Burgemeester en
Wethouders het vraagstuk, waar men de menschen zal
bergen, zeer moeilijk is. En als dan zoo'n gezin weg
wordt in een krot, dan kan spreker zich ook voorstellen,
dat het daar hangen blijft.
Bij dezen woningnood blijft altijd, als een toestand,
die ieder jaar terugkeert, het aantal huwelijken, dat hier
jaarlijks wordt gesloten en dat wisselt tusschen 350 en
400. Men mag daarvan aannemen dat 30 of laat
zeggen 40 de gemeente verlaat. Maar dan blijft toch
jaarlijks de behoefte aan een 225 woningen, waarmee
de woningnood wordt vermeerderd. Nog andere cijfers,
die men hierbij onder de oogen moet zien, zijn deze.
Wanneer men nagaat dat sedert 1914 tot en met De
cember 1920, dus in 7 jaar tijds volgens het verslag
dat pas aan de leden is verstrekt een aanwas van
zielen in deze gemeente is geweest van ruim 5100 en
wanneer men dat gaat verdeelen over 7 jaar en rekent
met een gemiddelde gezinssterkte van 4!/2 personen,
dan krijgt men hierdoor een jaarlijksche vermeerdering
van het aantal gezinnen van 169. Zoo komt spreker
met de cijfers van verleden jaar en met zijn nader uit
gewerkte gegevens tot een tekort op dit oogenblik van
ongeveer 1260 woningen.
Nu mag men aannemen dat in bewoning zijn gekomen
68 woningen van „Ons Belang" en een 50-tal woningen
door particulieren bouw. Verder mag men aannemen
dat op dit oogenblik nog in bouw zijn een aantal wo
ningen, die binnen korteren of langeren tijd waar
schijnlijk niet alle dit jaar maar ook voor een deel het
volgend voorjaar voor bewoning beschikbaar zijn,
te weten: van „Sint Joseph" 19, van „Beter Wonen" 70,
van „Volkshuisvesting" 20 en van de gemeente 60,
totaal 169 woningen. Dat aantal genomen bij wat reeds
in bewoning is geeft 287 woningen, zoodat als werkelijk
tekort nog overblijft het respectabel aantal van ruim
900 woningen.
Spreker zou den wethouder van Openbare Werken
willen vragen of deze cijfers nog nadere aanvulling be
hoeven of dat zij, zooals spreker ze heeft gegeven,
dit jaar nog gelden. Hij meent echter dat uit zijn cijfers
wel spreekt dat men onder het stopzetten van rijks
voorschot den woningbouw niet tot nul moet laten af-
loopen en dat men ook niet moet zeggen: zoolang er
nog 20 woningen met rijksvoorschot worden gebouwd,
bouwen wij van gemeentewege niet. Spreker weet wel
dat men het met een letterlijken uitleg van de motie in
die richting zou kunnen drijven. Maar gezien den wo
ningnood moet de bedoeling óók zijn, dat, wanneer het
rijksvoorschot tot een bepaald minimum is gedaald,
ook datgene, wat in de motie, die verleden jaar door
het college tot zich is genomen en door den Raad met
algemeene stemmen is aangenomen, tot uitdrukking
komt, reeds vroeger dan na afloop van de rijksvoor
schotten onder de oogen moet worden gezien.
De heer O. F. de Vries (wethouder) wil op de cijfers
van den heer Tiemersma wel ingaan. De heer Tiemersma
sprak echter in de eerste plaats over den uitleg van zijn
motie, die het vorig jaar bij de begrooting is ingediend
en waarin vooral onder den invloed van de bekende
Juni-circulaire van den Minister stond, dat, wanneer
de voorschotten voor woningbouw door het Rijk werden
stopgezet, dan tot gemeentelijken woningbouw zou
worden overgegaan.
Nu zit de zaak zoo. Voor 1922 is werkelijk van het
Rijk aan voorschotten meer afgekomen, dan gedacht
was. Over de verschillende kwartalen zijn voorschotten
afgekomen voor 169 woningen, de woningproductie is
dan ook nooit zoo groot geweest als het laatste jaar.
Nu wordt gevraagd hoe het zit met den woningbouw
van gemeentewege. Spreker zal straks de cijfers omtrent
den woningnood toelichten, maar wil beginnen met
mede te deelen dat inderdaad de woningbouw, recht
streeks van gemeentewege, in studie is genomen. Naast
de voorschotten volgens de woningwet bestond echter
nog een andere toelage van het Rijk, n.l. bij den premie-
bouw. Nu is indertijd door spreker een plan laten op
zetten voor den bouw van 105 woningen en dit plan is
naar Den Haag gezonden met de bedoeling, daar premie
op te krijgen. Men moet niet vergeten dat, indien het
Rijk premie wilde verleenen op dit plan, dat voor de
gemeente ten slotte een verschil zou beteekenen van
40.000.Dat kon de gemeente niet laten loopen.
Het plan is na 14 Juni bij de regeering ingekomen; toen
later werd geïnformeerd hoe het er mee zat, heeft het
college bericht gekregen, dat de premieaanvragen, die
na 14 Juni waren ingekomen, voorloopig niet in behan
deling konden komen. Daarmee is nu wel niet gezegd
dat de zaak heelemaal van de baan is, maar het zal
toch wel eenigen tijd duren, voordat de premie op deze
woningen zal afkomen.
Nu wil spreker de cijfers even nagaan. Gedurende
de laatste 4 jaren is het aantal woningen toegenomen,
door vereenigingen met 560 en door particulieren met
bijna 200, in totaal met ongeveer 800 woningen. Als men
dat cijfer zoo oppervlakkig beschouwt, dan zou men
zeggen: hoe is het mogelijk dat er hier in Leeuwarden
nog woningnood bestaat. Als men echter ook in aan
merking neemt de cijfers uit het jaarverslag, dan blijkt,
dat er niet genoeg woningen zijn gebouwd om de ge
zinnen, die zich na dien tijd in Leeuwarden hebben ge
vestigd, onder dak te brengen. De heer Tiemersma
komt tot een tekort van ongeveer 900 woningen, spreker
heeft hier een staatje, opgemaakt door de Woningbeurs
op 1 Juli 1922 latere gegevens stonden nog niet
vastMet die positieve gegevens van 1 Juli 1922 komt
men tot een woningtekort van 463 op dit oogenblik.
Dat is het directe tekort, in de eerste plaats ten opzichte
van de gezinnen, die bij anderen inwonen en van men
schen die in Leeuwarden in betrekking zijn, doch wier
gezinnen buiten de gemeente wonen. Verder is er nog
een tekort van enkele woningen, zooals voor de men
schen die in de Philantroop en in het gebouw aan het
Schavernek wonen, evenwel niet een belangrijk getal.
Bij dat tekort van 463 woningen zijn evenwel buiten
beschouwing gelaten 300 woningen, die feitelijk in den
laatsten tijd al onbewoonbaar moesten zijn verklaard,
de z.g. krotten. Telt men die er bij dan krijgt men een
tekort van 763 woningen. Beschouwt men evenwel alleen
het direct tekort, n.l. voor hen die bij anderen inwonen
en voor menschen, die hier hun betrekking doch hun
gezin buiten de stad hebben, dan komt men tot een
tekort van 463 woningen. Daar zijn dan al afgetrokken
de woningen, die op 't oogenblik in aanbouw zijn.
Nu weten we geen van allen hoe het met de rijks
voorschotten dit jaar nog en ook het volgend jaar zal
loopen. Maar als het zoo langzaam blijft gaan als het
den laatsten tijd gaat, dan zal men in deze richting
moeten gaan, dat de gemeente op de eene of andere
manier ingrijpt. En dat is niet een gemakkelijk vraag
stuk. Waarom niet? Omdat alle kosten dan op de ge
meente worden afgewenteld, doordat de woningwet ei
genlijk buiten werking wordt gesteld. Spreker heeft al
meer dan eens met particuliere bouwers over den bouw
van arbeiderswoningen gesproken, maar niemand ziet
er eenig licht in om er iets aan te verdienen. En ook
bij het door spreker opgezette plan van 105 woningen,
een plan, dat heel sober was opgezet met beneden
woning en verdieping, waarbij men dus voor 2 woningen
maar één grondprijs had, omdat anders de exploitatie
nog nooit sluitende was te maken, bleek, dat de bouw
kosten met alle bijkomende onkosten nog kwamen op
2900.per woning. Daarvoor zou, als de exploitatie
dekkend zou worden gemaakt, nog een huur moeten
worden gevraagd van ruim 5.En het zouden dan
heel, heel primitieve woningen zijn, met kamer, keuken
en 2 slaapkamers.
Spreker zou zoo zeggen dat door het college de motie-
Tiemersma ernstig onder de oogen is gezien, doch dat
voorloopig nog niet tot uitvoering behoefde te worden
overgegaan, omdat het laatste jaar de voorschotten van
het Rijk nogal zijn meegevallen. Blijft de toestand echter
zooals hij is spreker heeft gehoord dat voor het
laatste kwartaal niets meer voor Leeuwarden zal afko
men en voor 1923 weet men nog niets, omdat de be
grooting in de Kamer nog niet is behandeld dan zal
het noodig blijken een andere oplossing te vinden. En
die oplossing zal wel zijn, waar de bouw van arbeiders
woningen door particulieren niet rendabel is te maken,
dat de gemeente zelf overgaat tot bouw.
De heer Tiemersma wil beginnen met dank te brengen
aan den wethouder van Openbare Werken voor de door
hem verstrekte gegevens. Daaruit blijkt, als men den
woningnood nagaat spreker weet niet of de wet
houder ook in aanmerking heeft genomen de cijfers in
verband met den bouw van een nieuwe bewaarschool,
verbetering van de verkeerswegen als Nieuweweg, enz.,
cijfers, die er ten slotte ook bij in aanmerking moeten
komen - ook gezien de vergrooting van het aantal zielen
gedurende de laatste 7 jaren, dat sprekers cijfers vrijwel
met die van den wethouder overeen stemmen. Ook wil
spreker het college dank zeggen, dat het zijn uiterste
best heeft gedaan en nog heeft getracht voorschotten
te krijgen, waar verleden jaar niet vast stond, dat van
het aantal woningen, waarvan toen het bouwplan gereed
v/as nu 169 in aanbonw of bijna voltooid zouden zijn.
Daarmee is nu wel eenigszins in den woningnood voor
zien, ofschoon het geen afkorting daarvan is, omdat
op het oogenblik, door den verderen uitbouw der ge
meente, n.l. door toename van het zielental, de woning
nood nog op precies dezelfde hoogte staat.
Dan is spreker het met den wethouder volkomen eens
dat de woningvoorziening een zeer moeilijk vraagstuk
is. Hij kan zeer goed begrijpen dat gemeentelijke bouw
onder omstandigheden als thans beslist hier op neer
komt, dat van de menschen geen zoodanige huur kan
worden gevraagd, dat de exploitatierekening sluitend
kan worden gemaakt en dat het dus de gemeente geld
zal kosten. Maar hier staat nog een vraagstuk naast,
dat de zaak nog ernstiger maakt en dat is de algemeene
toestand. Door de pers wordt zoo af en toe bekend ge
maakt, dat wij er niet zeker van zijn vrij te blijven van
eventueel overwaaien van besmettelijke ziekten van
andere nationaliteiten naar hier. Waar de algemeene
toestand is, zooals hij is, kan men niet gerust zijn de
verzekering te krijgen dat een dergelijke vrees niet zou
behoeven te bestaan. Spreker gelooft dat de toestand
zoo is, dat daardoor de gevolgen ernstiger zullen worden
en dat ook in deze richting moet worden gedacht: is
het wel juist gezien spreker weet wel dat het zware
lasten zijn dat wij heengaan ons te storen aan de
gemeente-financiën niet alleen, maar ook te wachten
tot de rijksvoorschotten ophouden, of moeten wij ook
niet direct het andere vraagstuk onder de oogen zien?
En als dan blijkt dat er geen onderscheid is gekomen
in de cijfers van verleden jaar en van thans, wat betreft
het aantal inwonende gezinnen bij anderen wat een
respectabel aantal van 300 beloopt dan wil spreker
vragen of de Raad wel verantwoord is, wanneer het
mocht gebeuren wat niet te wenschen is dat hier
de eene of andere epidemie uitbrak, die werkelijk groote
verwoestingen zou aanrichten, als er hier zulke groote
opeenhoopingen van menschen zijn.
Ofschoon dus sprekers motie niet zoover strekt, meent
spreker toch dat de algemeene bedoeling bij de aanne
ming der motie was, dat het vraagstuk zoo ernstig was,
dat men niet moest afwachten tot de rijksvoorschotten
tot nul waren afgeloopen. Spreker gelooft dat men reeds
nu, nog mét het verstrekken der rijksvoorschotten, die
wel in mindere mate zullen toevloeien, ook gezien den
financieelen toestand van het Rijk ofschoon de volks
huisvesting vooral een punt is voor het Rijk, maar dat
voor den Raad ook moet zijn die motie, die door het
college is overgenomen en door den Raad is aange
nomen, onder de oogen moet zien, opdat men later kan
zeggen dat alles is gedaan, wat kon worden gedaan. Ten
slotte kan dan het schip door den wal worden gekeerd,
zal het met het oog op de gemeente-financiën misschien
niet verder zijn toegestaan, maar dan is toch alles ge
daan, wat gedaan moest worden.
De heer Dijstra: Bij de behandeling der vorige be
grooting heb ik ook mijn stem verleend aan de motie-
Tiemersma. Ik sta ook op het standpunt, dat de woning
nood inderdaad een vraagstuk is, waarin moet worden
voorzien, als het eenigszins mogelijk is. Nu wordt door
den heer Tiemersma hierbij vooral een element van
groot gevaar betrokken dat mij tot op zekere hoogte
niet heelemaal duidelijk is door hierbij een mogelijke
epidemie aan te halen, die, wanneer de toestand blijft,
zooals hij op 't oogenblik is, ook daar, volgens den heer
Tiemersma, zeer verwoestend zou kunnen optreden. Ik
geloof wel dat, indien de woningnood niet in die mate
bestond en elk gezin op zichzelf woonde, de gevarenkans
persoonlijker zou worden. Maar ik geloof niet dat,
omdat er een mogelijke epidemie zou kunnen komen,
dit vraagstuk daardoor urgenter wordt. Dan zou daarin
op een andere wijze moeten worden voorzien, n.l. in
den vorm van barakken. Dat is meer steekhoudend dan
de door den heer Tiemersma voorgedragen stelling, die