344 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 31 October 1922.
Ook uit een financiëel oogpunt is er geen bezwaar.
Men moet niet uit 't oog verliezen dat men de zaak ten
slotte toch niet zoo kan inrichten, dat allerlei hulpmid
delen, die men te baat zal moeten nemen, aanwezig zijn.
Burgemeester en Wethouders zullen toch plotseling
moeten optreden en als dat noodig is, dan zijn zij wel
van plan, dat dan toch direct te doen en niet eerst af
te wachten of de Raad het noodige crediet wil geven,
omdat zij dan wel de overtuiging hebben dat dit dan
toch gegeven zal worden door den Raad.
Voor eerste hulp zijn wij dus klaar. En als dan de
toestand werkelijk ernstiger mocht worden, zullen door
Burgemeester en Wethouders alle noodige maatregelen
genomen worden. In de practijk is gebleken dat die
maatregelen binnen zoo betrekkelijk korten tijd kunnen
worden genomen, dat er voldoende hulp wordt verstrekt.
De heer IJ. de Vries: Ik dank den Voorzitter voor
diens antwoord, dat mij gerust stelt.
De beraadslagingen worden gesloten.
Volgnos. 190198 worden onveranderd vastgesteld.
Volgno. 199. Schoolbibliotheken, belooningen en eere
blijken 1700.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Zandstra: Het schijnt dat in de sectie-ver
gadering niet is begrepen, wat ik heb gevraagd en het
is ook in het sectie-verslag verkeerd uitgedrukt, dat het
mijn bedoeling zou zijn om den kinderen, die de school
verlaten, van gemeentewege een boekje mee te geven.
L)at was mijn bedoeling juist niet. Mijn bedoeling was
om de ouders van de kinderen, die op school komen,
het boekje uit te reiken, waarover de schoolarts in zijn
jaarverslag spreekt en ik heb daarom de wijziging
voorgesteld om dezen post met 100.te verhoogen.
Dat is in het antwoord van Burgemeester en Wethouders
niet weergegeven en daarom wil ik nu voorstellen:
„Ondergeteekenden stellen voor post 199 met
100.te verhoogen, teneinde Burgemeester en
Wethouders in de gelegenheid te stellen om aan
ouders, die hun kind ter school zenden, het boekje
uit te reiken getiteld „Als Uw kind op school komt",
wenken omtrent de gezondheidsleer".
Het voorstel is mede onderteekend door den heer De
Boer.
De heer Tulp (wethouder): Van het boekje,dat de
heer Zandstra bedoelt, heb ik een exemplaar hier. Het
kost maar 6i/2 cent en is van Dr- Van Voorthuysen,
inspecteur van de Volksgezondheid te Groningen. Het
behandelt: reinheid, frissche lucht, rust en beweging,
veel op straat spelen, op tijd naar bed gaan en ten
slotte dat de kinderen vooral geen gebak, suikergoed
en alcohol moeten hebben. Allemaal wenken, die ieder
ouder zelf wel weet. We kunnen toch niet heengaan
met alle ouders van die boekjes te voorzien. Dit zijn de
eenvoudigste vraagstukken. Ik zie er absoluut de nood
zakelijkheid niet van in.
De heer Zandstra: Het kan best zijn dat de wethouder
van Onderwijs die noodzakelijkheid niet inziet. Doch
hij die het boekje geschreven heeft, ziet de noodzakelijk
heid wel in en Dr. De Vries heeft ook al een paar jaar
opgemerkt, dat men in de gelegenheid moet worden
gesteld het boekje te verschaffen. En waar de kosten
niet zoo schrikbarend hoog zijn kwam het mij goed voor
om het boekje te doen uitreiken.
De heer Tulp (wethouder) zegt dat de doctor zelf
schrijft dat men in zijn boekje eigenlijk niets nieuws
zal vinden en dat het allemaal reeds bekende dingen
zijn. Spreker doet lecture van de betrekkelijke zinsneden
en concludeert dat het voor deze allereenvoudigste
beginselen heusch niet noodig is, den ouders dit boekje
te verschaffen.
De heer De Boer: Ik begrijp niet dat er van de zijde
van den wethouder zooveel bezwaar bestaat om dat
boekje aan de kinderen mee te geven. Er wordt in de
Memorie van Antwoord gezegd:
„Het ligt vooralsnog evenmin in de bedoeling om
aan de kinderen, die de school verlaten, van gemeen
tewege anderszins gratis boekjes mede te geven".
Nu heb ik hier een boekje voor mij, dat wèl aan de
kinderen meegegeven is. Ik weet niet of de gemeente
het betaald heeft, of dat het gratis wordt verschaft door
de vereeniging „Onze Vloot" of ik weet niet wat. Het
boekje is getiteld „Volkszang", inhoudende 20 liederen
voor den volkszang. Er staan o. a. een paar heel aardige
versjes in, die waard zijn door de kinderen gezongen
te worden. Maar overigens staan er een paar verschrik
kelijk gemeene versjes in, waarin de Nederlandsche
jeugd wordt opgezweept tot vechterij. Nu ben ik toch
van meening dat het niet past, vooral niet in den tijd
dien wij beleven en beleefd hebben en waarin wij de
slechte gevolgen van het chauvinisme bijna aan den lijve
hebben gevoeld, dat de kinderen in die richting worden
opgezweept. Ik zou dan ook gaarne zien, als de boekjes
niet van gemeentewege worden verstrekt, dat in elk
geval werd belet, dat men zulke gemeene rommel in
de scholen gaat brengen.
De heer Tulp (wethouder)Dat boekje en de inhoud
is mij niet bekend, dat het gemeene rommel is kan ik
dus niet onderschrijven. Maar ik wil er wel graag eens
inzage van hebben.
Ten opzichte van het andere boekje kan ik meedeelen,
dat op-de scholen het vak kennis der natuur wordt on
derwezen en dat daaronder ook valt kennis der gezond
heidsleer.
De heer IJ. de Vries: Ik wil alleen verklaren dat ik
niet kan stemmen voor het voorstel-Zandstra voor ik
kennis heb genomen van den inhoud van het boekje.
Ik weet niet of de heeren de zaak kunnen verschuiven
tot de volgende vergadering. Ik zou eerst de gelegenheid
willen hebben om te onderzoeken of ik bezwaar moet
hebben om dit crediet te geven.
De heer Zandstra: Waar de heer IJ. de Vries dat in
't midden brengt, wil ik zoo vrij zijn het voorstel terug
te nemen tot de volgende vergadering om het dan weer
in te dienen. Dan kan de heer De Vries eerst onder
zoeken.
De heer IJ. de Vries: U stemt ook niet over iets als
U van den inhoud geen kennis draagt.
De Voorzitter: Het voorstel-Zandstra-De Boer is dus
ingetrokken?
De heer Zandstra: Tot de volgende vergadering.
De heer De Boer: Onder dezen post komt ook voor
kosten van eereblijken. Ik heb ook in de sectie ter
sprake gebracht het uitreiken van een getuigschrift aan
hen, die het 8e leerjaar hebben doorloopen. Nu lees ik
hier in de Memorie van Antwoord onder volgno. 199:
„Het uitreiken van een diploma aan hen, die het
8e leerjaar hebben doorloopen, kan worden overwo-
gen."
Ik zou zeggen, dat kan, maar ik geloof niet dat wij
daarmee tevreden kunnen en mogen zijn. In de sectie
vergadering heb ik vrij wat positiever antwoord van den
wethouder van Onderwijs gehad. Het schijnt dat er
oorzaken zijn, waarom hij nu terug krabbelt en een ant
woord geeft, waarmee hij alle kanten uit kan. Ik vind
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 31 October 1922. 345
het van groote beteekenis dat de kinderen, die het 8e
leerjaar met goed gevolg hebben doorloopen een spe
ciaal getuigschrift daarvoor krijgen. Dit zal het bezoeken
van dat leerjaar aanwakkeren, omdat men het op prijs
stelt, een bewijs te hebben dat men een bepaalde school
heeft doorloopen. En ook mag men veronderstellen dat
er aanstonds menschen worden gevraagd, die een ge
tuigschrift kunnen overleggen dat zij het 8e leerjaar
hebben doorloopen. In dat verband lijkt het mij van uit
nemende beteekenis dat de kinderen zoo'n getuigschrift
in hun bezit hebben. Ik zou dan ook graag van den
wethouder van Onderwijs vernemen dat er een diploma
cp die wijze zal worden verschaft.
De heer Tulp (wethouder): Wat de heer De Boer
vraagt, komt reeds voor, dat de kinderen, die met vrucht
het onderwijs hebben gevolgd, een eereblijk krijgen, net
als bij het 6e en 7e leerjaar. Het spreekt vanzelf dat
zij er dus ook bij het 8e leerjaar aanspraak op hebben.
De heer De Boer zegt ook dat ik een ander antwoord
heb gegeven in de sectie-vergadering. Maar persoonlijk
is mij het idee zeer sympathiek en ik wil dan ook wel
in die richting werken bij Burgemeester en Wethouders.
De heer De Boer: Om alle misverstand met den wet
houder van Onderwijs te voorkomen, wil ik er op wijzen,
dat ik niet hetzelfde soort getuigschrift bedoel als aan
het 7e leerjaar moet worden uitgereikt. De kinderen van
het 8e leerjaar moeten een speciaal getuigschrift hebben
dat zij het 8e leerjaar met goed gevolg hebben door
loopen. Dat moet anders zijn, het moet meteen een
aanmoediging zijn om dat leerjaar te bezoeken.
De heer Tulp (wethouder): Ik zal graag een model
van den heer De Boer hebben.
De heer De Boer: Komt voor mekaar.
De beraadslagingen worden gesloten.
Volgno. 199 wordt onveranderd vastgesteld.
Volgnos. 200 en 201 worden onveranderd vastgesteld.
Volgno. 202. Kosten van rechtstreeks ex art. 35
der Leerplichtwet van gemeentewege verstrekte voe
dingen kleeding aan behoeftige schoolkinderen f 5000.—.
De Voorzitter: Er zijn eenige requesten naar de be
grooting gerenvoyeerd. Hierbij is een verzoek van de
afdeeling Leeuwarden van den Bond van Nederlandsche
Onderwijzers, waarin wordt gezegd dat de laatste jaren
een proef is genomen met het van gemeentewege ver
strekken van schoolvoeding, dat dit ook gedurende dezen
winter noodzakelijk zal zijn, dat van gemeentewege tot
nog toe geen schoolkleeding werd verschaft, waar dit
door een particuliere vereeniging werd gedaan, maar
dat het wenschelijk is ook de schoolkleeding zooveel
mogelijk van gemeentewege te verstrekken.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer De Boer: Kan daarop geen prae-advies wor
den uitgebracht door Burgemeester en Wethouders?
De Voorzitter: Ik wil er opmerkzaam op maken dat
de post al zoo is geredigeerd, dat het verstrekken van
voeding en kleeding mogelijk is. Er behoeft dus geen
andere omschrijving te komen. Het is een kwestie van
uitvoering; de post zelf omschrijft het al. Men ziet dat
de post verhoogd is. Ik wil geen toezegging doen, maar
ik wil wel de verzekering geven dat Burgemeester en
Wethouders de zaak ernstig zullen overwegen.
De heer Tulp (wethouder)Ik wil den heer De Boer
een kleine toelichting geven. De particuliere commissie
verstrekte vroeger alleen kleeding in den winter, doch
doet het tegenwoordig gedurende het geheele jaar.
Zoodra er aanvragen komen en ik heb die meermalen
gehad van Dr. De Vries zend ik ze onmiddellijk door
naar de commissie. En deze heeft altijd nog in de be
hoefte kunnen voorzien.
De beraadslagingen worden gesloten.
Volgno. 202 wordt onveranderd vastgesteld.
Volgnos. 203 en 204 worden onveranderd vastgesteld.
Volgno. 205. Bijdrage in de kosten van school
reisjes, van gemeentewege georganiseerd ÏOOO.—.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Tiemersma merkt op dat de post subsidie
voor schoolreisjes, zooals die hier staat uitgetrokken,
voordat hij was verhoogd met een bedrag voor het
bijzonder onderwijs waar spreker niet het minste
bezwaar tegen heeft hetzelfde bedrag aanwijst als
bij de vorige en de voor-vorige begrooting. Sedert dien
tijd is er echter eenige verandering gekomen tengevolge
van de reorganisatie, in het schoolgaan en in de school-
wijken, zoodat na het tot stand komen van de Ouder
commissie, waarvan spreker de eer heeft, deel uit te
maken, deze zaak daar een punt van bespreking werd.
Dit subsidie werd en wordt van te voren begrensd door
het aantal kinderen van de kostelooze scholen, die voor
een reisje in aanmerking kwamen. Nu zijn evenwel de
kostelooze scholen of de scholen waarop geen school
geld werd betaald als zoodanig opgedoekt en de kin
deren van die scholen zijn gedistribueerd over de ver
schillende scholen. De Oudercommissie meende nu dat
het eenigszins moeite zal geven het uitgetrokken sub
sidie voor die kinderen te besteden en dat dit in de
klassen, waarin die kinderen nu zitten, ook tot groote
moeilijkheden aanleiding kan geven. Wanneer er b.v.
4 kinderen van een voormalige armenschool, die thans
in een bepaalde klas zitten, voor een schoolreisje in aan
merking komen en er verder geen kinderen in de klas
zitten, die daaraan kunnen deelnemen, dan zal de be
trokken leerkracht het niet in zijn hoofd krijgen om met
die 4 kinderen een schoolreisje te maken en de andere
kinderen te laten zitten, of dat hij de verschillende kin
deren uit de verschillende klassen tot een tamelijk aantal
samen brengt, terwijl voor de andere kinderen niets is
gedaan en deze niet aan het reisje kunnen deelnemen.
Dat was een vraagstuk dat eenigszins in 't gedrang
kwam en nu moet spreker een oogenblik stilstaan, niet
alleen bij wat er van gemaakt kan worden, maar wat er
ook noodzakelijk van gemaakt moet worden.
Men kan het standpunt innemen dat het schoolreisje
behoort bij het onderwijs, men kan zeggen dat het is
aanschouwelijk onderwijs in dien zin, dat het de kennis
van aardrijkskunde en natuurkunde ten goede komt.
Spreker zou zeggen: als men dat accepteert als juist,
dan zal het geld voor de schoolreisjes betaald moeten
worden uit de bus, waaruit ook de verdere onkosten
van de school betaald worden.
Men kan echter ook een ander standpunt innemen en
wel dit, dat er van de zijde der ouders, die er toe in
staat zijn, mede betaald wordt, om te trachten daarmee
een tegemoetkoming te doen en bovendien het aange
name schoolreisje voor de kinderen aanmerkelijk te ver
beteren, dat die ouders door een soort spaarsysteem
tegemoetkomen aan het subsidie. Spreker gelooft wel
dat dit laatste wel het beste zal zijn. Hij zou, ook in
aanmerking genomen den toestand van misère waarin
men op 't oogenblik over 't algemeen verkeert, niet een
verhooging van het subsidie kunnen vragen, waarbij
de gemeente alle kosten voor de schoolreisjes heeft te
doen.