352 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 31 October 1922.
De heer De Boer heeft opgemerkt spreker weet
niet welke geleerde hij daarbij aanhaalde
De heer De Boer: Macauly.
De heer Westra dat aan de ontwikkeling van het
volk een betere zorg moet worden besteed en dat niet
mag worden bezuinigd op het geld, dat daar aan be
steed wordt. Dat is de theorie. Maar in de practijk komt
het hier op neer, dat in de Openbare Leeszaal een partij
renteniers de krant komen lezen. Dat is de ontwikkeling,
die daar wordt opgedaan. Het is slechts een heel klein
deel van die 15.000.die aan de ontwikkeling van
het volk ten goede komt. Spreker kan dan ook niet
onderschrijven, dat van „deze zijde" niet genoeg voor
de ontwikkeling van de breede lagen der bevoking zou
worden gedaan, als men 5000.op het subsidie ging
beknibbelen.
De heer IJ. de Vries wil niet met den heer De Boer
gaan debatteeren, maar alleen demonstreeren dat vol
gens het verslag van de Openbare Leeszaal de lectuur,
die daar gebruikt wordt, voor meer dan 75 bestaat
uit roman-lectuur. Nu wil spreker niet ontkennen, dat
daar ook wel eenige volksontwikkeling in zit, maar als
het andersom was, als er 75 wetenschappelijke lec
tuur en 25 roman-lectuur gevraagd werd, dan zou
spreker geen bezwaar maken, omdat dan zou blijken
dat de instelling nuttig was voor de volksontwikkeling.
Nu is het meer te doen om de menschen een genoeglijk
uurtje te verschaffen. Daar voelt spreker ook wel voor,
maar dat daarvoor uit de belastinggelden zoo'n groot
subsidie moet worden betaald, kan hij niet goed vinden.
Den Voorzitter heeft het in de woorden van de heeren
IJ. de Vries en Westra getroffen, dat zij het belang van
de Leeszaal niet voldoende kunnen waardeeren in ver
houding tot het subsidie, maar dat zij over 't algemeen
niet tegen een Openbare Leeszaal zijn. Spreker zegt dit
maar omdat het ook is voorgekomen dat de Leeszaal
meer van politieken- of geloofskant werd aangevallen.
Spreker acht zich niet verplicht een lange verdediging
voor het subsidie te houden, maar hij wil er toch iets
van zeggen. Hij wil niet ontkennen dat, als men de
cijfers ziet, die in het verslag van de Leeszaal zijn ge
noemd, de roman-lectuur meer gaat dan de andere lec
tuur. Dat is volkomen waar. Maar spreker kan ook de
verzekering geven dat het doel van het bestuur is om die
cijfers anders te krijgen. Of dat nu op 't oogenblik da
delijk of in de toekomst zal lukken, is een tweede
kwestie. Maar het bestuur tracht in alle mogelijke rich
tingen de cijfers anders te krijgen.
Toen een paar jaar geleden dit subsidie is verleend
spreker geeft het volkomen toe dat het een zeer
groot subsidie is is de Openbare Leeszaal in zee
gegaan op de toezegging dat het subsidie gegeven zou
worden. De zaak zou absoluut anders zijn opgezet, als
men toen had gemeend niet zeker te mogen zijn, dat
de Raad ook in de naaste toekomst dit subsidie weer
zou geven. Als men nu werkelijk 5000.van het
subsidie afhaalt al is het dan, in vergelijking met
andere, zeer groot dan is het bestaan van de Open
bare Leeszaal niet meer mogelijk, althans niet op dezen
voet. Zij drijft voornamelijk op dit subsidie. Het bestuur
heeft gemeend dat het er recht op had gedurende de
eerste jaren en dat men zeer zeker zoo kort na het
verleenen zou volhouden met het te geven. Spreker geeft
de verzekering dat het bestuur van de Leeszaal gaarne
in de richting zal werkzaam zijn, die de heeren IJ. de
Vries en Westra wenschen. En dan zal eindelijk wel uit
volgende verslagen blijken dat er een andere kring van
lezers komt en dat, wat gelezen wordt, een andere ver
houding aanwijst als thans. Spreker zegt niet dat dit
uit het volgend verslag zal blijken, maar het bestuur
zal er wel zijn best toe doen om zooveel mogelijk de
verhouding te verbeteren. Het bestuur zelf erkent het
dat het al het mogelijke daartoe wil doen, maar dat is
moeilijk werk en het kost tijd.
Het is een gelukkig feit dat de studiezaal steeds meer
wordt gebruikt. En nu komt er wel eens een rentenier
in de Leeszaal de krant lezen, maar er komt toch ook
ander publiek om daar nuttige en noodige wetenschap
op te doen. Spreker zou daarom in overweging willen
geven: stel niet het heele leven van de Leeszaal in de
weegschaal door 5000.van het subsidie af te kap
pen. De Leeszaal kam dat niet hebben; zij heeft zich
op dit subsidie gebaseerd en spreker meent ook dat
zij daar recht op heeft.
Den heer Jansen spijt het geweldig dat de heer IJ. de
Vries een amendement indient op een subsidie, dat in
1921 door den Raad is gevoteerd. Hij verbaast zich
daarover, te meer, waar hier een argumentatie wordt
gebruikt, die hij thans voor het eerst hoort n.l. dat de
Openbare Leeszaal iet of wat een oudemannenhuis is,
waar oude renteniers komen om de krant te lezen en
niet alleen menschen, die er ernstig van profiteeren.
Waar hier echter in den Raad meermalen principieel
is uitgemaakt, dat men de Openbare Leeszaal tot de
meer nuttige instellingen in deze gemeente rekent en
daarom deze geweldige som als subsidie heeft verleend,
zal spreker, ofschoon hij ook aan „,deze zijde" in den
Raad zit, niet stemmen voor vermindering van het sub
sidie met 5000.maar wil hij het eenmaal toegekende
subsidie handhaven.
De heer Visser kan heel kort zijn. De kwestie is inder
tijd principieel uitgevochten in een debat van een half
uur of langer. Het heeft geen zin dat thans weer aan
te roeren. De Voorzitter zegt dat het leven van de Open
bare Leeszaal er mee gemoeid is. Maar dat kan voor
ons, aldus spreker die destijds tegen het subsidie heb
ben gestemd, geen reden zijn om nu voor te stemmen.
Wij hebben destijds gewaarschuwd dat een subsidie
van 300.per week te hoog was. Voor ons is er
nu geen reden, al is het leven van de Leeszaal er mee
gemoeid, om onze houding te wijzigen. Het ligt volko
men in de lijn van onze vroegere houding, als wij thans
stemmen vóór het voorstel om het subsidie met 5000.
te verminderen.
De heer Collet: Ik kan mij geheel aansluiten bij het
betoog van den Voorzitter. Een van de leden heeft ge
zegd dat de Leeszaal er is voor de renteniers. Ik heb
eens geïnformeerd hoe het er is toegegaan en hoeveel
menschen dit jaar de Leeszaal hebben bezocht. De
Leeszaal is van 1 Januari tot 31 October bezocht ge
worden door 35.500 menschen en in denzelfden tijd zijn
ongeveer 45.000 boekwerken uitgegeven. Nu is men zoo
bijzonder vreesachtig voor roman-lectuur. Er is momen
teel wel te veel roman-lectuur, maar men moet dat alles
niet veroordeelen. Er zijn boeken onder, die niet goed
zijn, maar er zijn er ook die héél goed zijn. En het is
niet te vreezen dat het aantal romans zoo bijzonder zal
toenemen. Ik geloof dat van het bestuur, dat aan de
Leeszaal verbonden is om toezicht te houden, op het
oogenblik voorzitter is de heer J. J. La Maitre, leeraar
aan de Christelijke H. B. S. En verder zit ook in het
bestuur de heer Bisschop, hoofd van een Katholieke
school in deze gemeente. Ik meen dat hierin wel vol
doende waarborgen zijn gelegen in zooverre, dat die
heeren wel zullen toezien dat er niet te veel verkeerde
lectuur in de Leeszaal zal worden gebracht.
De heer Dijstra zal niet veel zeggen maar gelooft dat
wordt misverstaan waarom „dezerzijds" wordt gepoogd
tot een verlaging van het subsidie te komen. Er wordt
inderdaad zeer veel roman-lectuur gelezen en uitgegeven.
Spreker plaatst zich op dit standpunt, dat het in het
algemeen aanbeveling verdient het volk op te voeden
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 31 October 1922. 353
door goede lectuur en dan door lectuur die niet alleen is
voor ontspanning na volbrachten dagtaak maar waaruit
ook wetenschap wordt opgebouwd. Nu is het juist
sprekers bezwaar dat dit groote bedrag van 15.100.
voor een groot deel wordt besteed aan roman-lectuur.
Daar zit een groot deel van dit subsidie aan vast en
dat kan men toch zelf wel betalen. Men kan naar een
particuliere bibliotheek gaan en hier of daar een abon
nement nemen. Maar het is hier zoo dat de openbare
kas er goed voor is, om een groot deel van het Leeu
warder publiek, dat er zelf geen cent voor over heeft,
aan lectuur te helpen. Zeker, het bestaan van de Lees
zaal is gebaseerd op dit subsidie. Maar, aldus spreker,
dan onderschrijf ik ook, wat de heer Visser heeft ge
zegd, dat onzerzijds daartegen stelling is genomen, zoo
dat er voor ons geen aanleiding is om daarop terug te
komen.
De heer Van Weideren baron Rengers: Ik heb inder
tijd tegen dit subsidie gestemd, maar op grond van wat
door den Voorzitter is aangevoerd wil ik verklaren dat
ik er thans voor zal stemmen.
De heer De Boer: Ik wil nog een paar woorden zeggen
over de minachtende wijze, waarop de heer IJ. de Vries
over roman-lectuur heeft gesproken. Ik wil er op wijzen
dat de roman niet in de eerste plaats ontspannings
lectuur is, maar in de eerste plaats ontwikkelingslectuur.
Als de heer IJ. de Vries dat niet weet, dan spijt mij dat,
maar dan heeft hij nog nooit een goeden roman gelezen.
Verder kan ik mij aansluiten bij wat door den Voorzitter
is gezegd.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel-IJ. de Vries wordt met 15 tegen 7 stem
men verworpen.
Vóór stemmen: de heeren Visser, Dijstra, Lautenbach,
Fransen, Westra, Van der Werff en IJ. de Vries.
Tegen stemmen: de heeren Oosterhoff, Zandstra,
Tulp, Van Weideren baron Rengers, Cohen, O. F. de
Vries, Dijkstra, Tiemersma, Muller, Berghuis, Collet,
De Boer, B. Molenaar, Koopal en Jansen.
De heer M. Molenaar is bij deze stemming niet tegen
woordig.
Volgno. 245 wordt onveranderd vastgesteld.
Vogno. 246 wordt onveranderd vastgesteld.
Volgno. 247. Subsidie aan de vereeniging het cen
traal bureau voor sociale adviezen te Amsterdam
Memorie.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer De Boer: Mag ik vragen waarom deze post
hier voor Memorie staat? Is het de bedoeling dat de
post niet weer wordt verleend of is de reden dat men
liet bedrag wil uitbreiden?
De heer Berghuis (wethouder): De bedoeling is dat
het lidmaatschap zal worden opgezegd, omdat de Secre
taris heeft meegedeeld dat er niets geen belang meer
bij is. Het is een verouderde instelling, waarvan geen
gebruik meer wordt gemaakt.
De beraadslagingen worden gesloten.
Volgno. 247 wordt onveranderd vastgesteld.
Volgno. 248. Subsidie ten behoeve van het stedelijk
muziekkorps en de daaraan verbonden muziekschool
f 19,500.—.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Cohen: Uit de Memorie van Antwoord van
Burgemeester en Wethouders hebben wij de bevredi
gende toezegging gekregen dat Burgemeester en Wet
houders in overweging zullen nemen om de Zaterdag
avondconcerten in den Prinsentuin weer als openbare
concerten op de Lange Pijp in eere te herstellen. Ik
hoop dat dit niet alleen een overweging zal blijven,
maar dat zij er ook toe zullen besluiten.
Dan is ook bij het college de gedachte opgekomen
of de uitgaven voor het stedelijk orkest niet buiten ver
houding stonden tot het daarmee bereikte doel. Ik heb
in de sectie ook in dien geest gesproken, echter niet met
een bedoeling die betrekking heeft op het symphonie-
orkest. Ik geloof te kunnen constateeren dat, wat het
stedelijk orkest debiteert als symphonie-orkest, bevre
digende resultaten heeft opgeleverd. Ook de muziek
school heeft een goeden tijd, omdat daaraan een flink
aantal leerlingen deelnemen. Maar bij mij gaat het
hoofdzakelijk om het harmonie-orkest. Ik meen te
kunnen constateeren ofschoon ik er door familie
omstandigheden het laatste jaar geen gebruik van maak,
maar het is mij van verschillende zijden ter oore ge
komen dat het harmonie-orkest veel te lijden heeft,
misschien door het symphonie-orkest. Waar nu het
gemeentelijk subsidie het belangrijke bedrag van bijna
j 20.000.beloopt, hoop ik, dat het stedelijk muziek
korps zal voldoen aan de eischen, opdat wij ons een
zoo groote uitgave kunnen getroosten.
De heer Van der WerffIk zou willen voorstellen
dezen post met 5000.te verminderen.
De heer De Boer: Is dat een soort ziekte?
De heer Lautenbach: Neen, dat is een soort van ge
zondheid, een bewijs van niet altijd te willen leunen op
de krukken der gemeente.
De heer Tiemersma zou willen vragen of de bezwaren,
die vroeger hebben gegolden om de Zaterdagavond
concerten te doen verhuizen naar den Prinsentuin, thans
zijn veranderd. Voor een groot deel waarschijnlijk niet.
Als spreker zich goed herinnert dan was een van de
bezwaren het geweldige lawaai in den omtrek van de
Lange Pijp, zoodat men het concert niet kon volgen.
F.en ander bezwaar betrof de neringdoenden. Het opont
houd, dat de menschen hadden bij de Lange Pijp, was
zeer nadeelig voor de winkeliers, doordat de menschen
dan zeer laat kwamen en men zoodoende laat in den
avond een opstopping van menschen in de winkels
kreeg. Moet men nu toch maar weer naar de Lange
Pijp toe, gelden die bezwaren nu niet meer? Als er ge-
reede aanleiding bestaat dat de concerten in den Prin
sentuin niet meer tot hun recht komen, zou het dan,
gezien genoemde bezwaren, geen aanbeveling ver
dienen een andere plaats te zoeken? Spreker gelooft
wel dat er een andere plaats zou zijn te vinden. Laat
men eens denken aan het een of ander plantsoen, b.v.
achter de nieuwe fontein tegenover Amicitia. Misschien
zou men daar een muziektent moeten bouwen. Maar
zoolang de bezwaren, welke spreker memoreerde, niet
zijn weersproken of opgeheven, zou hij er niet voor zijn
om de concerten weer op de Lange Pijp te doen geven.
De heer Jansen hoort al weer met verbazing dat ook
hier 5000.moet worden afgehaald. Hij zou den
voorsteller willen vragen of deze het mogelijk acht om
op wat wij hebben in dit opzicht 5000.te bezuinigen
zonder daaraan schade te doen. Spreker kan niet over
zien hij is niet muzikaal aangelegd of er hier wel
ernstig door den Raad bezuinigd kan worden.
De heer Oosterhoff kan zich aansluiten bij wat de
heer Jansen heeft gezegd. Het voorstel-Van der Werff
is eigenlijk een hinken op twee gedachten: óf geen