356 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 31 October 1922. De beraadslagingen worden gesloten. Volgno. 272 wordt onveranderd vastgesteld. Volgnos. 273293 worden onveranderd vastgesteld. Bij volgno. 281 gekomen, verlaat de Burgemeester eenige oogenblikken de vergadering en draagt het voor zitterschap tijdelijk over aan wethouder Tulp. Volgno. 294. Storting in het algemeen burgerlijk pensioenfonds van bijdragen voor pensioen en inkoop sommen voor vertrokken ambtenaren f 202,000.—, wordt onveranderd vastgesteld. De heer IJ. de Vries vraagt geen stemming, doch wenscht aanteekening in de notulen dat hij tegen dezen post is. Volgnos. 295319 worden onveranderd vastgesteld. Ingevolge de Nota van Wijziging (bijlage no. 41 van 1922) wordt hierna een nieuwe post aangebracht: Volgno. 319a. Subsidie aan het Bestuur van het Diaconessenhuis te Leeuwarden 3000. Volgno. 319a wordt onveranderd vastgesteld. Volgnos. 320 en 321 worden onveranderd vastgesteld. De heer Berghuis (wethouder)Ik wilde nu nog een kleinigheid in 't midden brengen, wat ik niet eerder kon doen als wanneer de uitgaven van de verschillende be- drijfsbegrootingen en van de algemeene begrooting waren afgeloopen. Het verwonderde mij vanmiddag dat de heer Oosterhoff, die van morgen en van middag zoo is bezig geweest om voorstellen tot bezuiniging in te voeren, toen het eerste punt zijner motie niet werd aan genomen, zijn geheele motie introk, waarmee ook was vervallen sub 5, n.L: „dat het daardoor ontstane tekort moet worden gedekt op de wijze of in den geest als door den voor steller dezer motie in zijne beschouwingen werd aan gegeven", en ik moet dus aannemen dat de heer Oosterhoff de bezuinigingsvoorstellen alleen had willen doen, wanneer zijn voorstel tot vermindering der ontvangsten was aan genomen, terwijl hij nu die bezuiniging niet meer noodig achtte, zonder te onderzoeken of de Raad met sommige zou kunnen medegaan, zelfs zonder van de zijns inziens mogelijke verminderingen mededeeling te doen. Nu meende ik dat, hoewel het hier wel een gevolg ervan zou zijn geweest, het inkorten van de uitgaven op de begrooting niet afhankelijk was van het onder de ontvangsten beschikbaar stellen van mindere bedragen, maar dat men het eerste evengoed tot stand kon brengen, ondanks het feit dat de posten onder de ontvangsten niet werden verlaagd. Als het werkelijk mogelijk was inkortingen te doen op de uitgaven, dan had dat in beide gevallen moeten worden gedaan. Het heeft mij dus zeer verwonderd dat, nu alle uitgaven zijn afge loopen, de heer Oosterhoff geen enkel voorstel meer heeft gedaan tot vermindering der uitgaven. De Burgemeester is intusschen weer ter vergadering verschenen en neemt het voorzitterschap weer van den heer Tulp over. De heer Oosterhoff: Laat ik beginnen met te zeggen, wat ik al eerder heb gezegd, dat alle voorstellen in mijn motie natuurlijk een samenhangend geheel vormden, zoodat het geheele voorstel verviel, zoodra een punt daarvan was vervallen. Om de overblijvende voorstellen opnieuw te redigeeren, daarvoor ontbrak mij hier de tijd. Maar bovendien bleek mij uit het afstemmen van het eerste punt mijner motie dat de Raad den weg niet op wilde, dien ik op wou. Om nu bij alle artikelen ik had daarvan een lijstje gemaakt, voor geval het toeval had gewild dat mijn voorstel wèl aangenomen was, in welk geval ik voorstellen had moeten doen bezui niging voor te stellen, terwijl ik wist dat daarvan toch zoo goed als niets terecht zou komen ik heb gemeend dat niet te moeten doen. Mijn voorstellen waren in één complex opgezet. Ik achtte het daarom niet noodig die moeite te doen en dat is dan ook de reden geweest, waarom ik mijn verdere voorstellen heb achterwege ge laten. Volgno. 322. Onvoorziene Uitgaven 62,986.15. De vaststelling van dit artikel alsmede die van het totaal der Uitgaven wordt aangehouden tot na de vast stelling der Inkomsten. Aan de orde zijn de Inkomsten. Volgno. 1. Batig slot der door Gedeputeerde Staten gesloten rekening over het dienstjaar 1921, zoover de gemeenteraad daaraan niet reeds een bepaalde be stemming heeft gegeven585,831.52. De beraadslagingen worden geopend. De heer Collet: Ik wou nog iets vragen, 't Hoort nergens bij, maar wij spreken nu toch over geld en waar er vanmorgen is gesproken, dat wij nog al vrij wat kasgeld hebben, zou ik willen vragen: Is dat kas geld misschien bij verschillende banken belegd en is daar voldoende dekking voor? De heer Berghuis (wethouder)Ik zal niet heengaan met in openbare raadszitting de dekking mede te deelen, waartoe ik de bevoegdheid niet heb, maar ik ben ten allen tijde bereid om daarover te spreken in de Finan- cieele Commissie. Ik was toch van plan daarover te ver gaderen met de Financieele Commissie. En de leden kunnen ten allen tijde bij mij daarover informeeren. De beraadslagingen worden gesloten. Volgno. 1 wordt onveranderd vastgesteld. Volgnos. 2 en 3 worden onveranderd vastgesteld. Volgno. 4. 50—75 opcenten op de hoofdsom der personeele belasting127,000.. De beraadslagingen worden geopend. De heer Dijstra: Hier is een voorstel van mij bij. Ik heb voorgesteld om de verordening, opgenomen in ge meenteblad no. 5 van 1920 te wijzigen, zooals ik heb aangegeven in de vergadering, waarin ik dat voorstel deed. Ik heb daarbij een toelichting gegeven en gezegd, dat, nu de wet toelaat de grenzen te verruimen, die gelegenheid zou kunnen worden benut, totdat het eind cijfer van 800.was bereikt en dat er voor mij aan leiding bestond om van die vrijheid gebruik te maken. Ik geloof dat het niet noodig is, hierover meer woorden te verspillen. De kwestie als zoodanig is duidelijk, het is niet de eerste keer dat ik ze naar voren breng. De heer Collet: Ik wil den heer Dijstra iets vragen. Wij hebben het voorstel niet voor ons, maar ik meen dat zijn bedoeling is voortaan te lezen De heer Dijstra: Er is nu 60.tusschen elke grens en bij mijn voorstel 120. De heer Collet: Ik geloof dat U fout begint, dat de wet het niet toelaat De Voorzitter gelooft dat de loop van zaken iets Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 31 October 1922. 357 anders is geweest. De heer Dijstra heeft zijn voorstel dat spreker thans voor zich heeft den lOen Oc tober 1922 ingeleverd. Toen was het aan de orde. Maar in zijn eigen schrift staat er op dat het toen is inge trokken en dat het in behandeling zou worden gebracht bij de begrooting voor 1923. Spreker vraagt of de heer Dijstra zijn voorstel nu op dit oogenblik indient. De heer Dijstra wil niet op die vergadering terug komen, maar gelooft dat er toen is geadviseerd het voorstel niet te behandelen, maar bij de begrooting voor 1923. De Voorzitter: Dat komt op hetzelfde neer. Toen is Uw voorstel vervallen. Dient U het nu weer in? De heer Collet: Ik wil wijzen op wat de heer Dijstra voorstelt. Hij wil de eerste groep brengen van 200. tot 320.Dat kan niet; de wet geeft zeer duidelijk aan dat de opcenten op de personeele belasting bij alle aanslagen tot een gelijk getal moeten worden geheven: „Indien echter het getal hooger dan 50 is, blijft het tot 50 beperkt voor de aanslagen van hen, voor wie de belastbare huurwaarde niet te boven gaat het dub bele van de som, in artikel 12 der wet van 16 April 1896 (Staatsblad no. 72) bepaald, enz." De heer Dijstra kan de eerste groep niet verhoogen. We moeten 50 opcenten heffen tot en met 200.huur waarde en daarna kan men de bedragen naar boven brengen. De heer Dijstra: Als de heer Collet de wet voor zich heeft en er verstand van heeft de wet te lezen hoewel ik geloof dat mijne zienswijze juist is dan voel ik mij niet bijzonder sterk. Maar ik weet wel dat ik infor maties heb ingewonnen bij iemand, die de overtuiging had dat het inderdaad zoo juist is. Mocht het zijn dat de wethouder van Financiën ook van een ander gevoelen is en aan de zijde van den heer Collet staat, dan ben ik genoodzaakt mijn voorstel terug te trekken. Maar ik ben nog niet overtuigd dat het onjuist is. De heer Berghuis (wethouder): Wat de heer Collet heeft gezegd, is in zooverre waar, dat het laagste bedrag voor Leeuwarden 50 opcenten moet wezen bij een huur waarde tot 200.Maar ik geloof dat de heer Collet in zooverre het voorstel van den heer Dijstra niet be grijpt, dat dit niet bedoelt een vermeerdering van het minimum van 50 maar een verhooging van de pro gressie in de huurwaarde, die in de bestaande veror dening 60.is. De heer Dijstra brengt die 60. eenvoudig op 120.dat is de eenigste ver andering die hij in de progressie aanbrengt. Hij laat de aanslagen aanvangen op 2 X 100- maar Iaat dan niet met 60.opklimmen. In plaats van van 200.tot 260.laat hij de huurwaarde doorloopen van 200.tot 320. en zoo verder telkens met 120.De progressie in de opcenten blijft opklimmen met 5. Het voorstel heeft echter op het bedrag van den binnenkomenden post bijna geen invloed, het levert voor Leeuwarden bijna geen verschil op. Hoeveel het verschil precies zal zijn, is niet uit te maken voor het belastingcijfer bekend is. Daarom moet ik den Raad deze wijziging der verordening ont raden, ook omdat juist na het onderzoek, dat de heer Collet heeft ingesteld, is gebleken, dat de tegenwoordige progressie en opklimming bij de opcenten der personeele belasting, vooral voor de minder gesitueerden, beter is te dragen dan de progressie bij den hoofdelijken omslag, terwijl ook bij het voorstel-Dijstra de cijfers geheel uit hun verband worden gerukt. De heer Dijstra kan bij zijn voorstel ook niet boekstaven, met een even groote lijst als die van den heer Collet, hoe het dan wordt. Dit voorstel zou dus worden aangenomen zonder dat de gevolgen kunnen worden overzien, omdat dit een zeer ingewikkelde en lange studie vereischt. Daarom wil ik in overweging geven niet in te gaan op het voorstel- Dijstra. De heer Dijstra: Aan de hand van de toelichting van den wethouder van Financiën, die daarvoor zeer zeker wel zijn motieven zal hebben ofschoon ik niet onder schrijf dat zijn cijfermateriaal absoluut juist is, maar wel geloof dat er gronden van waarheid zijn, waarop moet worden erkend dat aanvaarding van mijn voorstel voor velen van gewicht is en ook omdat het toch een minimaal bedrag betreft, ben ik wel bereid mijn voorstel voorloopig terug te nemen. Doch ik neem mij voor om te gelegener tijd, als ik daartoe het oogenblik geschikt acht, er mee terug te komen. De beraadslagingen worden gesloten. De heer Dijstra had wederom ingediend het volgende voorstel. „Ondergeteekende stelt voor onder le te lezen 200.tot 320.50 2e 320.— 440.— 55 3e 440.— n 560.— 60 4e 560.— 680.— 65 5e 680.— 800.— 70 6e 800.— hooger 75 (Dit voorstel slaat op het voorstel van Burgemeester en Wethouders in bijlage no. 34 van 1922). Het voorstel-Dijstra is ingetrokken. Volgno. 4 wordt onveranderd vastgesteld. Volgnos. 5 en 6 worden onveranderd vastgesteld. Volgno. 7Plaatselijke directe belasting naar het inkomen1,100.000.— wordt aangehouden tot na de vaststelling van de overige artikelen onder de Inkomsten. Volgnos. 826 worden onveranderd vastgesteld. Volgno. 27. Schoolgelden voor bewaarschoolonder- wijs 4009.—. De beraadslagingen worden geopend. De heer Muller: Het vorig jaar is bij de begrooting een voorstel van mij aangenomen om te komen tot op heffing van de bewaarscholen als standenscholen, waar van de uitvoering zou berusten op een progressieve schoolgeldheffing. Toen wij, na die begrootingsverga- dering de allereerste vergadering hadden van de be waarschoolcommissie, was de wethouder van Onder wijs eenigszins geestig, en vroeg mij om met een plan te komen en uiteen te zetten hoe ik mij de vervulling dacht, nu mijn voorstel, om tot opheffing van de stan denscholen te komen, was aangenomen. Ik heb toen den wethouder van Onderwijs ten antwoord gegeven dat ik meende dat, wanneer een dergelijk voorstel in den Raad was aangenomen, dan de uitvoering daarvan tot de taak van Burgemeester en Wethouders behoorde. Er is toen echter in de commissievergadering tamelijk lang en breed over gesproken er. eenigszins een schema ont worpen hoe de toestand in de toekomst zou zijn. Na die vergadering is er echter niet weer over gesproken. Ik heb er steeds op gewacht dat door den wethouder, althans door het college van Burgemeester en Wethou ders, voorstellen tot wijziging der verordeningen in den Raad zouden worden gebracht. Totdat ik in de sectie weer een vraag daaromtrent deed en nu het laconieke antwoord van den wethouder van Onderwijs krijg, dat het bewuste lid wel zou weten dat de zaak nog niet in den Raad was aangebracht en dat hij op het oogenblik nog niet met een dergelijk plan in het college van Bur gemeester en Wethouders is gekomen. Ik kan er mij indenken dat, door de reorganisatie van het lager onderwijs, de wethouder het in het afgeloopen

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1922 | | pagina 33