420 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 27 December 1922.
dachtengang naar voren is gekomen: men heeft vaker
aan de gemeente Leeuwarden geleverd, is wel vaker
door overschrijding van den termijn voor boetebetaling
in aanmerking gekomen, maar is daarvan toen ook
vrijgesteld. Maar ik meen dat het er hier toch ook eigen
lijk om te doen is om te zeggen: dat moet uit wezen.
Als men al een boetebepaling in de verschillende be
stekken omschrijft, evenwel met de vooropgezette mee
ning dat de boete toch niet betaald wordt, dan is het
beter om opneming van die bepaling maar na te laten.
Dan sta ik op het standpunt dat de heer De Boer hier
onlangs heeft verdedigd: dat de aannemer daar dan
maar op moet rekenen en dat hij het wel kan uitrekenen.
Past men de boetebepalingen niet toe dan beteekent
dat: is het op tijd, goed, maar is het niet op tijd, ook
goed. Want daarop komt het neer. Van het college is
geen voorstel te verwachten om terug te komen op het
vorig besluit.
De heer Dijstra: Ik kan mij wel indenken dat het voor
het college niet gemakkelijk gaat om op het besluit
terug te komen. Maar als ik de woorden van den wet
houder, onder wien de zaak berust, weeg, dan zitten
daar elementen in, die mij den moed geven om met een
voorstel te komen. Ik zou dat oorspronkelijk niet hebben
gedaan, zooals ik zoopas ook heb gezegd, omdat ik
vermoedde dat het college misschien geen bezwaar zou
hebben om zelf op het besluit terug te komen. Maar als
het college daar wèl bezwaar tegen heeft, dan zou ik
aan de hand van de nadere gegevens, waarvan ook ik
erken dat ze eerder ter kennis van den Raad hadden
moeten zijn gebracht deze vrind heeft echter wel
verschillende raadsleden bezocht, doch heeft ieder keer
bot gevangen, doordat zij niet thuis waren een voor
stel willen doen. Ik doe dan het voorstel om op het
vorige raadsbesluit terug te komen en wel aan de hand
van de nieuwe gegevens, die de aannemer heeft ver
strekt. Mij dunkt dat die wel van genoegzaam gewicht
zijn om op het besluit terug te komen, d. w. z. om de
boete dus niet toe te passen.
De heer Berghuis (wethouder): Het lijkt mij toch
niet wenschelijk toe dat de heer Dijstra hier dadelijk
het voorstel doet om de boete niet toe te passen. Ik kan
mij begrijpen dat men het voorstel doet om op het be
sluit terug te komen, zoo, als de meerderheid van den
Raad zich daarmee kan vereenigen, dat Burgemeester
en Wethouders de zaak dan nog eens onder de oogen
zien. Maar de raadsleden moeten er zich ook indenken
dat ook de manier van levering in dezen een groot punt
van bespreking moet uitmaken. Bij deze levering waren
ook afgekeurde materialen. Waar wel op tijd werd ge
leverd, was er o. a. materiaal bij, dat niet deugde. De
Raad zal dus goed doen, niet direct op het voorstel-
Dijstra in te gaan maar te besluiten dat, in verband met
de nadere toelichting, Burgemeester en Wethouders de
zaak nog eens nader onder de oogen dienen te zien.
De heer Dijstra: Daar geef ik graag gevolg aan, dat
lijkt mij juister toe.
De Voorzitter: Dan stellen Burgemeester en Wet
houders voor om deze zaak nog eens nader onder de
oogen te zien.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het laatste voorstel van Burgemeester en Wet
houders.
De heer M. Molenaar vraagt nog het woord over punt
1, sub b.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer M. Molenaar Bij de mededeelingen ligt ook
een brief van Gedeputeerde Staten, waarbij het saldo
der rekening over 1920 wordt vastgesteld tot een bedrag
van 641.332.475, terwijl in de kasopname van den
verificateur voorkomt, dat het saldo is ruim 278.000.
Kunnen Burgemeester en Wethouders daaromtrent ook
meedeelen, waaraan dat verschil in cijfers is toe te
schrijven
De heer Berghuis (wethouder) Ik kan daar op 't
oogenblik wel op antwoorden, dat het kassaldo bij den
ontvanger niet altijd is het kassaldo van de gemeente
L eeuwarden, omdat het geheele kassaldo niet bij den
gemeente-ontvanger berust, maar onder berusting is van
het centraal kasbeheer. Het kassaldo, dat berust bij den
gemeente-ontvanger, is dus niet altijd het kassaldo dat
wordt geverifieerd bij de afsluiting van de rekening.
Ik denk dat U dat bedoelt
De heer M. Molenaar lk geloof dat de wethouder
van Financiën mij verkeerd begrijpt. Onder de opsom
ming van den verificateur, waaruit het saldo bestaat,
staat een zooveel lager saldo over 1920, n.l. een bedrag
van ruim 278.000.Dit maakt een aanmerkelijk ver
schil met het bedrag dat door Gedeputeerde Staten is
genoemd, die een bedrag van ruim 641.000.noemen
als saldo over 1920.
De Voorzitter Vindt de Raad goed, dat we dit punt
nog aanhouden, opdat de wethouder de zaak even kan
nazien, om er dan zoo meteen nog op terug te komen
Dienovereenkomstig wordt besloten.
De beraadslagingen over dit punt worden geschorst.
5. adres van E. A. van der Wees e. a., om de ver
lichting in de buurt van de woningstichting „Patrimo
nium" te verbeteren.
Wordt in handen van Burgemeester en Wethouders
gesteld ter afdoening.
6. adres van de Vereeniging tot stichting en instand
houding van eene of meer kweekscholen ter opleiding
van onderwijzers en -essen aan Christelijke scholen om
voor uitbreiding van de bijzondere lagere school in de
Margaretha de Heerstraat de voor deze uitbreiding
overeenkomstig artikel 74 der Lager Onderwijswet 1920
benoodigde gelden uit de gemeentekas te verstrekken.
Wordt in handen van Burgemeester en Wethouders
gesteld om prae-advies.
7. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders op
het adres van het bestuur der Leeuwarder Schoolveree-
niging om gelden beschikbaar te stellen voor den bouw
van twee neutrale bijzondere lagere scholen en haar
onmiddellijk een twaalftal hulplokalen te willen ver
schaffen c.q. in bruikleen of in eigendom af te staan
de gemeentescholen nos. 2 en 3 of wel laatstgenoemde
school met een viertal hulplokalen, in afwachting van
nader in te dienen plannen.
Dit prae-advies luidt als volgt
Den 22en Augustus j.l. werd door Uwe Vergadering
aan ons toegezonden, teneinde daaromtrent prae-advies
uit te brengen, het bij haar ingekomen adres d.d. 3 Au
gustus j.l. van de Leeuwarder Schoolvereeniging, hou
dende verzoek, gelden beschikbaar te stellen voor den
bouw van twee neutrale bijzondere lagere scholen en
haar met het oog hierop, dat bij inwilliging van haar
verzoek nog geruime tijd zal verloopen vóór tot de
opening van de scholen kan worden overgegaan on
middellijk een twaalftal hulplokalen te willen verschaf
fen, c.q. in bruikleen of in eigendom af te staan de
gemeentescholen nos. 2 en 3 of wel laatstgenoemde
school met een viertal hulplokalen.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 27 December 1922. 421
Er worden dus in het kort gelden gevraagd voor
nieuwbouw of een schoolgebouw of eenige lokalen.
Het adres met de bijlagen is ontvangen den 5en Au
gustus 1922. De stukken voldoen aan artikel 73 der
Lager Onderwijswet; daaronder toch is aanwezig
o. de verklaring omtrent het aantal kinderen
b. de verklaring omtrent de storting van de waar
borgsom
c. de opgave van het getal leerlingen voor wie het
gebouw ruimte moet bieden en het maximum getal leer
lingen, dat per klasse zal worden toegelaten.
Weigering van de medewerking is dus niet mogelijk
(vergelijk artikel 75, 2e lid, der wet). Dit artikel bepaalt
voorts, dat op eene aanvrage, als het hier geldt, binnen
drie maanden door den gemeenteraad wordt beslist. Het
vragende bestuur heeft echter bij brief van 18 October
j.l. te kennen gegeven dat het zich er mee vereenigt dat
geacht wordt dat gemeld adres den 1 October j.l. is
ingekomen. Uwe beslissing dient alzoo vóór 1 Januari
e.k. genomen te worden. Artikel 76 der wet regelt de
gevolgen, indien die termijn niet in het oog wordt ge
houden, in dien zin dat de Raad geacht wordt alsdan
tot medewerking te hebben besloten.
Bij Koninklijke boodschap van 3 Juli 1922 is een ont
werp bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal inge
diend tot wijziging van de aangehaalde wet. Volgens
de Memorie van Toelichting is het doel van de voor
gedragen wijziging in de eerste plaats om te bezuinigen
op de kosten van het onderwijs en de Regeering denkt
de uitgaven te verminderen door het aantal leerlingen per
klasse op te voeren, waardoor het getal leerkrachten zal
verminderen. Wel is bij een latere wijziging in dezen
aan de gemeenten de vrije hand gelaten, doch niemand
weet in welken zin zich deze aangelegenheid zal oplos
sen en of later misschien schoolruimte vrij komt.
Houdt men met deze mogelijkheid rekening, dan is
het niet uitgesloten, dat de gemeente in de toekomst
over voldoende schoolruimte beschikt, niet alleen voor
zich zelf maar ook om de vragende vereeniging geheel
of ten deele te helpen. Het is echter niet mogelijk om
daaromtrent op dit oogenblik uitspraak te doen en
daarom is het ook niet mogelijk reeds nu op het boven
bedoelde adres eene beschikking te nemen, hetzij tot
afwijzing, wat dan met het oog op artikel 75 willens en
wetens een foutieve beslissing zou zijn, hetzij tot het
verleenen van medewerking in den een of anderen vorm
als waarin deze is gevraagd.
Wordt alzoo besloten op het adres geen beslissing
te nemen, noch in positieven noch in negatieven zin, dan
besluit de Raad feitelijk volgens artikel 76 tot mede
werking. In de gegeven omstandigheden lijkt ons ook
met het oog op het beroep, dat de wet tegen het nalaten
der beslissing, met het evengenoemde gevolg van ver
onderstelde medewerking, mogelijk maakt het achter
wege houden eencr beslissing dus geraden.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer De Boer Het lijkt mij toe, dat het op het
oogenblik beter is, dat de Raad besluit op dit moment,
om aan het verzoek der vereeniging niet te voldoen, en
wel op dezen grond. We hebben hier reeds meer aan
vragen gehad van verschillende schoolverenigingen en
dezen leggen bij hun aanvraag steeds over een staat
van leerlingen, waarop vermeld zijn de leeftijden en de
adressen dier leerlingen en waaruit dus inderdaad blijkt
welke kinderen de school zullen bezoeken. Deze veree
niging nu heeft die staat niet overgelegd en ik zou
daarom willen voorstellen, het verzoek te weigeren op
grond van het niet voldoen aan artikel 73, le lid, van
de wet.
De Voorzitter: lk kan hierop antwoorden dat het nu
misschien maar beter is dat ik in 't openbaar vertel hoe
het met de stukken zit. Ik kan dan kort dit zeggen, dat
I
de stukken zoek zijn; het adres met bijlagen is weg, het
is nergens te vinden, hoewel overal is gezocht, alles is
weg. De loop van zaken is deze. Er was een adres in
gekomen en, naar wij meenen en ook de secretarie
meent, waren alle vereischte stukken daarbij. De stuk
ken zijn door wethouder Dijkstra een oogenblik ter in
zage gevraagd en van de secretarie meegenomen. Sinds
dien zijn ze op de secretarie terug bezorgd of niet terug
bezorgd, dat zijn wij niet gewaar kunnen worden, maar
ze zijn weg.
Wij hebben echter aangenomen dat alles volledig aan
wezig was. En ik wil er dit aan toevoegen dat Burge
meester en Wethouders toch zelf ook niet met de zaak
zouden zijn doorgegaan, als zij meenden dat de zaak
niet volledig was. Naar onze vaste meening waren bij
het adres, dat is ingekomen, alle vereischte stukken
overgelegd. Anders hadden wij toch zelf ook gezegd dat
de zaak niet volledig was en dat er dus op grond van
artikel 73 geen beslissing kon worden genomen. Burge
meester en Wethouders hebben de overtuiging zij
zijn daarvan ook altijd uitgegaan en het is ook steeds
zoo besproken dat formeel de zaak in orde was.
De heer Jansen: De heer De Boer zei dat de lijst,
vereischt volgens artikel 73 lager onderwijswet niet aan
wezig was. Ik heb die lijst echter indertijd persoonlijk
bij de stukken gezien. Ik heb nog rustig na zitten zien,
wie indertijd op die lijst stonden. De heer Stheeman
had een polemiek gehad met den heer De Boer en toen
heb ik nog gedacht: „laat ik eens zien, wie daar alle
maal achter zitten". Dat die lijst er was, is dus wel het
geval geweest.
De heer De Boer: Ik heb die stukken ook gezien en
bezien en daar was een lijst bij van de ouders en achter
die namen der ouders stond het aantal kinderen, dat zij
naar de scholen willen zenden. Maar wij weten allen
wel dat wij hier laatst een aanvraag hebben gehad voor
een Nederlandsch Hervormde school en dat daarbij niet
was overgelegd een lijst van de ouders, maar een lijst
van de kinderen, met hun adressen en leeftijden er bij,
waaruit dus kon blijken of de kinderen leerplichtig
waren of dat zij dat op een bepaalden datum zouden
worden. Dat is de lijst, die hier ook had moeten worden
overgelegd, dat is het gebruik in de meeste gemeenten
van ons land. In Amsterdam en Den Haag moet ook bij
aanvragen tot het stichten van een school een lijst
worden overgelegd van de adressen en leeftijden der
kinderen, waaruit blijkt of de kinderen al of niet leer
plichtig zijn. Hierbij was alleen een lijst met de ouders
en het aantal kinderen.
De heer Dijstra: Ik weet mij ook wel te herinneren
dat, toen ik indertijd kennis van de stukken heb geno
men, ik een lijst heb gezien, waarop namen stonden.
Maar ik weet het mij niet zoo goed te herinneren als
de heer De Boer, die zegt dat dit een andere lijst was,
waarbij een andere wijze was gevolgd, dan bij die van
de Vereeniging voor Hervormd Onderwijs. Maar het
lijkt mij onjuist toe om, waar wij allemaal het er wel
over eens zullen zijn dat de zaak op een gegeven oogen
blik in elk geval formeel in orde is geweest, haar nu
op een ongewilde onvolledigheid in de portefeuille te
laten stranden. Als de heer De Boer bezwaar heeft tegen
de Leeuwarder Schoolvereeniging, laat hij haar dan za
kelijk bestrijden op zijn principieele gronden, die hij
daartegen meent te kunnen aanvoeren. Maar laat hij niet
trachten de zaak op een dergelijke ongewilde onfor
meelheid te laten stranden. Dat is geen manier van zaken
doen. Ik kan mij vereenigen met het voorstel van het
college om deze zaak thans niet te behandelen en zoo
doende wèl te behandelen.
Den heer Oosterhoff schijnt het toe, dat er eenige
strijd is tusschen wat de heer De Boer in eerste en in