62 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Maart 1923.
de secretarie het beste kan beoordeelen dat, als het
mogelijk was spreker zegt niet dat het noodzakelijk
is, maar daarom was het toch wel wenschelijk de
commies-redacteur, plaatsvervangend secretaris, een
aparte werkkamer kreeg.
De bodenkamer is te klein, waarbij komt dat, waar er
ook geen wachtkamer is, dit toch eigenlijk geen toestand
is voor het publiek. Het groote publiek denkt er niet
zoo bij en spreker stelt zich voor dat er eerder kans
bestaat om het publiek voor een betrekkelijk mooi wan
delpark, waarvan ieder kan profiteeren, is warm te ma
ken dan voor een zaak als deze, die het niet kan beoor
deelen. De bodenkamer is echter te klein en er is geen
wachtkamer. Spreker heeft het, wanneer hij binnenkwam
of als hij wegging, dikwijls gezien, dat de menschen in
de gang zaten te wachten om te worden toegelaten bij
den wethouder van Onderwijs of den secretaris. Zij kun
nen dan in de gang op een bank gaan zitten, maar een
wachtkamer is er in het geheele stadhuis niet.
De afdeeling C zit op een kamer, die zeer donker is.
Het mag dan op het oogenblik een financieel voordeel
geven de zaak te laten, zooals zij is, maar deze afdeeling
heeft absoluut geen kadasterkamer, waar men de stuk
ken rustig kan uitleggen en nazien. Zooals men weet,
is het kadaster opgeborgen in een groote kast in af
deeling C, maar dat dit de beste manier van opbergen
en voor het raadplegen van de stukken is, moet men
niet zeggen.
De afdeeling B, Algemeene Zaken, is absoluut veel
te vol met papieren en menschen. Spreker kan het niet
anders omschrijven, dat is het heele gebrek van die af
deeling. Overigens is zij voor aan de straat en heel mooi
gelegen met veel lucht en licht, maar de afdeeling is
veel te vol.
Ook bij de afdeeling Burgerlijke Stand is het niet,
zooals het behoort. Spreker weet niet of er door de
heeren van deze afdeeling wel eens gebruik wordt ge
maakt, maar er komen gewoonlijk bij aangifte van ge
boorte of overlijden een of twee getuigen mee en dan
is het bureau te klein. Voornamelijk voldoet echter de
afdeeling Burgerlijke Stand absoluut niet aan de eischen
die daaraan bij kosteloos trouwen gesteld moeten wor
den. Het is hier gewoonte dat bij kostelooze trouwerijen
op het bureau van den Burgerlijken Stand wordt ge-
teekend en wanneer men dan rekent dat er per huwelijk
minstens 8 personen tegenwoordig zijn, dan komen er
bij 5 huwelijken tegenlijk veel te veel menschen op die
afdeeling, terwijl de rest op de trap staat te wachten.
Verder komt daar nog bij dat ten slotte iedereen hier
in de raadszaal trouwt. Er is al gezegd dat men hier
wel op de stoelen mag passen. Een klein trouwzaaltje,
verbonden aan het bureau van den Burgerlijken Stand,
was dan ook wel zoo goed en zeer zeker wenschelijk.
De afdeeling Bevolking is precies als de afdeeling B,
wel luchtig en licht, maar met geen ruimte; het is er
ook veel te vol met menschen en papieren, als er wer
kelijk goed zal worden gewerkt.
In het algemeen gesproken is hier in het stadhuis in
't geheel geen wachtgelegenheid, behalve dan het
blanke ruim", dat tegenwoordig de wachtkamer voor
den Burgemeester wordt genoemd, maar dat toch voor
algemeene wachtkamer ongeschikt is. Het publiek kan
ten slotte overal wel wachten, ook op straat is daarvoor
gelegenheid, maar daar kan men de menschen toch niet
laten wachten. Men zou ook het publiek in den kelder
kunnen laten wachten, maar er mag toch niet worden
verondersteld dat men het publiek van den tegenwoor-
digen tijd daarheen verwijst met de woorden: blijf daar
maar even wachten, neem daar maar even plaats. De
bedoeling was dat de afdeeling C bodenkamer werd
eigenlijk wordt zij dan wat te ruim, maar daarmee zal
men dan toch gelegenheid geven om althans fatsoenlijk
te wachten.
Een voornaam punt dat hier ook bij komt is de ge
meentelijke drukkerij, die, zooals de raadsleden hebben
kunnen lezen, een financieel voordeel oplevert. Het is
daar echter absoluut vol; omdat de vestiging daar slechts
tijdelijk zou zijn, is de drukkerij ondergebracht in de
wachtkamer van het perceel Raadhuisplein 30, wat
echter op zichzelf ook een bureau is, omdat daar thans
geen wachtkamer meer is voor publiek voor de wet
houders en den verificateur. Er staan 2 toestellen, de
multigraph en een perforeer- en hechtmachine. De snij
machine staat echter boven op zolder en daardoor is
het steeds een heen en weer geloop tusschen de ma
chines, wat niet gebeurt door een jongetje van 15 of
16 jaar maar door personeel uit de hoogst bezoldigde
loonklasse. Dat is dus ook niet een economische manier
van werken.
Verder is er nog dit. Bij de concierge-woning in het
stadhuis zou moeten worden aangetrokken de kamer
van den wethouder van Onderwijs. Dat is een kamer
het is voor sprekers tijd veranderd die oorspron
kelijk bij de woning van den concierge heeft gehoord.
Afgescheiden van de vraag of de woning dan ideaal
was, was het eerst de bedoeling van Burgemeester en
Wethouders, wat zij ook ernstig hebben overdacht, of
er niet in het stadhuis een betere woning aan den con
cierge kon worden gegeven. Maar daaraan is een be
zwaar verbonden, dat spreker hier niet in het openbaar
kan zeggen. Den leden die het willen weten, wil spreker
het straks wel vertellen, het is niets bijzonders
De heer Collet: U moet alles zeggen.
De Voorzitter kan dit juist in het openbaar niet zeg
gen, maar wil het straks- gerust meedeelen. Spreker
vervolgt dat dan misschien de inrichting hier beneden
ware te vervangen door een fietsbergplaats.
Spreker komt vervolgens tot een punt, waaromtrent
men het misschien eigenaardig zal vinden dat hij het
ter sprake brengt in elk gebouw als dit, waar veel
menschen werken, moeten de sanitaire inrichtingen in
orde zijn, maar die inrichting deugt in dit gebouw ab
soluut niet. In het stadhuis is daarvan niets te be
kennen, alleen vindt men, als per abuis vergeten, iets
in een hoekje in den kelder, welke gelegenheid alleen
maar via een luchtbuis, die door de kamer van den wet
houder van Onderwijs loopt en die ook niet altijd lucht
dicht is gesloten, kan ventileeren en verder nog alleen
een gelegenheid boven in 't stadhuis. Voor het mannelijk
personeel is hier echter geen enkel urinoir aanwezig.
We hebben hier twee soorten van ambtenaren, manne
lijke en vrouwelijke; het gaat, zooals het gaat, maar in
den haak is het niet.
Er is geen jassenkamer voor het personeel. Zeker,
men kan zijn jas ook op de trap leggen en wanneer zij
niet wordt gestolen, dan ligt ze er met eenig geluk na
afloop van den dienst nog. Nu er geen jassenkamer is,
hangt ieder ambtenaar zijn jas maar aan een spijker,
die er misschien eens door zijn voorganger is geslagen.
De rijwielen worden maar in de vestibule geborgen.
Spreker ontkent heelemaal niet dat zij daar niet kunnen
staan, maar hij weet wel dat het een smeerboel is met
ze daar te bergen. Ze komen nat binnen er gaan er
droog weer uit, zoodat men den concierge heusch geen
standje kan maken, wanneer de vloer vuil is. Wanneer
men hier in de stad aan een steentje in een oud geveltje
eens een andere kleur wil geven, blaast half Leeuwarden
daar tegen aan, maar de mooie 18e eeuwsche vestibule
van het stadhuis gebruiken voor rijwielbergplaats, dat
mag wel.
Dan zou spreker verder willen verwijzen naar wat
hier vroeger over gesproken is. Hij heeft hier eigenlijk
iets verdedigd, wat hij althans voor verschillende aan
wezigen niet meer had behoeven te verdedigen. Als
spreker ziet wat hier vroeger over deze zaak besproken
is en als hij leest, op bladz. 233 van de Handelingen van
1921, wat daar o. a. door den heer Van der Werff is
gezegd, dan kan hij zich niet begrijpen, dat zoo iemand
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Maart 1923. 63
op 't oogenblik tegen deze zaak kan stemmen. De heer
Van der Werff zegt daar
„Spreker is er van overtuigd dat er op het gemeentehuis,
op den Burgerlijken Stand enz. geen voldoende ruimte is.
Dat is er beslist niet".
Dus dat zijn menschen, die eigenlijk voldoende over
tuigd zijn dat er geen ruimte is, maar die toch ten slotte
zeggen wij geven geen geld hiervoor uit. Als men
echter zoo redeneert, dan komt er nooit verbetering.
De heer De Vos zegt op bladz. 231
„Hij herhaalt dat hij er van overtuigd is dat er hier veel
ruimte te kort is hij is daarvan overtuigd, omdat hij er
dagelijks mee in aanraking komt en hij heeft daarbij maar
te denken aan de hokken, waar de kantoren van den Bur
gerlijken Stand en de Bevolking moeten worden gehouden".
Dus als dergelijke menschen er wel van overtuigd zijn
daar gelooft spreker dat er wel reden is voor wat hij
heeft gezegd, dat het stadhuis te klein is. Zeker, in 1912
is er ook een plan geweest, dat toen beter had kunnen
worden uitgevoerd, maar daarom mag men, als men
van de noodzakelijkheid overtuigd is, op 't oogenblik
niet zeggen we geven er geen geld voor uit. Spreker
heeft er van morgen nog met enkele leden over ge
sproken en toen trof hem in hun redeneering dit, dat zij
zeiden als de tijden maar niet zoo slecht waren, als
het maar een goede tijd was, dan was ik er wel voor
geweest. Het eigenaardige van die redeneering is echter
dat men niet gaat veronderstellen dat na zoo'n bijzonder
floreerenden tijd, als wij gehad hebben er weer een
slechtere tijd komt, al zal het dan misschien niet zoo'n
groote malaise worden. Het zal ook altijd niet zoo'n
crisistijd blijven als thans. Hoe doet men toch met
dergelijke groote uitgaven? De heeren hadden volkomen
ïecht van spreken, wanneer zij in een dergelijken kolos
saal floreerenden tijd ook direct zulke groote uitgaven
contant betaalden en als ook nu het geld, dat hiervoor
moet worden besteed, direct moest worden betaald.
Dan hadden zij recht van spreken. Maar wat is hier
de gewoonte om te doen en wat ook altijd is gedaan?
Eenvoudig dit, dat er een leening wordt gesloten voor
het doen van een dergelijke uitgaaf en dat de lasten
van die leening over minstens 40 jaren worden verdeeld.
Dan zou men toch met het systeem van de heeren moe
ten aannemen dat het na uitvoering van het plan min
stens 40 jaren een floreerende tijd moet zijn. Of de uit
gaaf nu wordt gedaan of dat zij indertijd was gedaan,
de druk van deze uitgaaf wordt toch verdeeld over 40
jaren. Willen de heeren dus recht van spreken hebben,
dan moeten zij aannemen, dat werkelijk zoo'n financieel
hoogstaande tijd, waarin een groote uitgaaf wordt ge
daan, 40 jaren gehandhaafd blijft, anders zullen mis
schien voor het nageslacht de bezwaren van een minder
goeden tijd, die de heeren op 't oogenblik naar voren
brengen, gelden.
Ik geloof, aldus spreker, dat, als wij den geheelen
loop van de geschiedenis nagaan, wij niet zoo huiverig
behoeven te zijn. Wij hebben hier op 't oogenblik een
keurig nette raadszaal, doordat onze voorouders om
streeks 1760 niet hebben geschroomd aan het stadhuis
deze zaal bij te bouwen. Deze zaal zal toen zeker ook
nog al wat hebben gekost. Er komt bij dat zij niet is
gebouwd als raadszaal, maar eenvoudig als zaal voor
officieele ontvangsten van het gemeentebestuur. Mijn
kamer in dit gebouw was de magistraatskamer van het
oorspronkelijke stadhuis. Er kan ook wel worden ge
sproken over de gobelins, die daar toen zijn in gekomen
en die de som van 1500.hebben gekost, voor dien
tijd toch zeker ook een knappe som gelds. Later is pas
deze zaal als raadszaal in gebruik genomen. Hadden dus
onze voorouders niet zoo'n ruimen blik gehad, dan had
de Raad hier thans niet kunnen zitten. Van ochtend zei
nog een van de leden tegen mij: ,,over een paar jaar
lijkt het mij beter toe", maar als onze voorouders ook
zoo hadden gesproken, dan hadden wij hier op t oogen
blik ook niet kunnen vergaderen.
Het betreft hier niet een uitgaaf, die te veel is, maar
om voor de meer en meer toegenomen administratie
ruimte te maken, waardoor, ook in dezen tijd van be
zuiniging, deze uitgaaf te rechtvaardigen is, omdat de
administratie van de gemeente het eischt. De Secretaris
heeft ook gezegd: „Eigenlijk kunnen wij de verantwoor
ding, als het zoo doorloopt, niet meer volledig op ons
nemen en zeker niet als er nog personeel bij moet".
En ik kan U deze verzekering wel geven dat het stad
huis absoluut vol is en dat er geen muis meer bij kan,
ten minste om 't zoo maar uit te drukken geen
muis, die daarbij goed werk zal leveren. Zoo is de stand
van zaken. Het blijft toch eenvoudig uitstel van executie
en wanneer de plannen nu niet worden aangenomen,
dan kunnen Burgemeester en Wethouders zich daar niet
bij neerleggen, maar dan zullen zij toch over eenigen
tijd met hun voorstél terug komen.
De heer Oosterhoff: Het had niet in mijn plan gelegen
om over deze zaak nog een enkel woord te zeggen, niet
tegenstaande in het prae-advies wel een poging is ge
daan om mij uit mijn tent te lokken, speciaal door aan
roering van wat gebeurd is bij de Algemeene Friesche
Levensverzekering-Maatschappij. Maar na de rede van
den Voorzitter wil ik er toch niet heelemaal het zwijgen
toe doen en ik wil er dan allereerst de aandacht op
vestigen dat de Voorzitter zich bij zijn verdediging heeft
bepaald tot één speciaal onderdeel, n.l. de uitbreiding
van de secretarie. Nu wil ik voor mij persoonlijk wel
zeggen dat ik, gezien de persoon, die zeer zeker bij
de behandeling van die zaak een belangrijke stem in
het kapittel heeft gehad, volgaarne mijn stem aan dat
onderdeel zou willen geven, omdat ik overtuigd ben dat
uitbreiding van de secretarieruimte noodig is, maar dat
die overtuiging mij absoluut ontbreekt voor de andere
onderdeelen. De ervaring, die wij ten opzichte van het
beleid van andere takken van dienst hebben opgedaan,
heeft bij mij voortdurend de overtuiging gevestigd, die
nog iederen dag wordt versterkt, dat daar niet voorzit
de werkelijke wil tot een zoo zuinig mogelijk beheeren
van de zaak. Ik noem maar weder dit eenvoudige voor
beeld. Dezer dagen frappeerde mij de aanleg van een
nieuw trottoir voor Amicitia. Nu is hier meer dan eens
meegedeeld dat tegels in een trottoir beter zijn dan
klinkersteenen en ik wil dat ook wel aannemen. Maar
zoolang er behoorlijke klinkersteenen in een trottoir lig
gen, is vervanging daarvan door tegels een luxe-uitgaaf
en anders niet. Door al dergelijke soort van dingen heb
ik sterk den indruk gekregen dat bij andere takken van
dienst niet dezelfde zuinigheid wordt betracht als naar
mijn overtuiging bij de secretarie wel het geval is. Als
het voorstel betreffende de secretarie op zichzelf was
gedaan, zou ik er dan ook zeer waarschijnlijk mijn stem
wel aan hebben kunnen geven om in den werkelijk on-
houdbaren toestand verandering te brengen. Maar waar
dit voorstel is vastgekoppeld aan andere plannen, waar
van wij wel iets maar gedeeltelijk ook absoluut niets
hier in behandeling hebben gehad, kan ik geen vrijheid
vinden om aan dit geheele complex van voorstellen mijn
stem te geven, ook niet na de verdediging door den
Voorzitter.
De heer Fransen: Ik had wel eerder het woord ge
vraagd, maar ik heb gemeend dat, waar hier den vorigen
keer staking van stemmen is geweest en dus de dis
cussies waren gesloten, het voorstel thans direct in
stemming zou komen. Waar echter de discussies thans
weer geopend zijn, zal ik ook wel een enkel woord
mogen zeggen. Het is bekend dat ik een heel ander idee
heb omtrent de stadhuiskwestie dan hier jaren lang be
stond en ook den laatsten tijd bij den Raad heeft voor
gezeten en ik heb mijn idee hier een tiental jaren, vijf
jaren en ruim anderhalf jaar geleden al verdedigd. Den
26en Juli 1921 heb ik ook nog gezegd dat ik op een
ander standpunt sta, maar de Raad heeft toen anders
besloten. Het voorstel, dat op 't oogenblik als besluit
feitelijk nog van kracht is, is den 26en Juli 1921 aange-