66 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Maart 1923. De Voorzitter: Wordt het voorstel-Berghuis onder steund D.e heer IJ. de Vries Ja. De Voorzitter: Wil de Raad het in behandeling nemen? Is een van de leden daar tegen De heer Muller: Mag ik hooren wat de bedoeling is van het voorstel-Berghuis De heer Berghuis (wethouder): Met genoegen; een voudig om punt Ia van het voorstel van Burgemeester en Wethouders ook afzonderlijk in stemming te brengen en te trachten daarvoor een meerderheid in den Raad te krijgen, opdat de Infirmerie kan worden ingericht, zooals is voorgesteld, dus dienstbaar kan worden aan den geneeskundigen dienst, vergaderzalen en Gemeen tewerken. De heer Fransen: Ik krijg het idee dat men dit voorstel nu tóch gaat splitsen, terwijl zooeven is gezegd: er is geen splitsing mogelijk, het voorstel komt zoo in stem ming. Komt nu de zaak weer gesplitst in stemming De heer Berghuis (wethouder): Toen kon het niet, toen was het herstemming. De Voorzitter: Ik heb gezegd dat het heele voorstel in stemming moet komen, omdat tusschen twee stem mingen splitsing niet mogelijk is. Maar nu is het ge- heele voorstel verworpen en doet de heer Berghuis, ge steund door den heer IJ. de Vries, een afzonderlijk voorstel. De heer Oosterhoff: Ik wil de vraag stellen of het college van Burgemeester en Wethouders ook iets om trent de inrichting van den geneeskundigen dienst kan meedeelen. Kan het dat niet, dan begrijp ik absoluut niet het voorstel-Berghuis. Dan is de inrichting van de Infirmerie voor den geneeskundigen dienst een absur diteit. De heer Dijstra: Ik sta ook op het standpunt van den heer Oosterhoff, zooals ik den vorigen keer al na de woorden van den heer De Boer heb gezegd. De Voorzitter: Ik moet even opmerken het is mij ontkomen bij den heer Oosterhoff dat op het oogen- blik alleen in bespreking is of het voorstel-Berghuis, dat wordt ondersteund door den heer IJ. de Vries, thans in behandeling zal komen of niet. Wenscht een van de leden daarover het woord Met 13 tegen 11 stemmen wordt besloten het voorstel- Berghuis thans niet in behandeling te nemen. Vóór stemmen de heeren M. Molenaar, Dijkstra, Collet, Muller, O. F. de Vries, Tiemersma, Koopal, De Boer, IJ. de Vries, B. Molenaar en Berghuis. Tegen stemmen de heeren Visser, Van der Werff, Fransen, Cohen, Tulp, Westra, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de heeren Dijstra, De Vos, Lautenbach, Jan sen, Oosterhoff en Van Weideren baron Rengers. De Voorzitter vraagt thans of het voorstel-Oosterhoff wordt ondersteund. Dit blijkt wel het geval te zijn. De Voorzitter doet lecture van het voorstel-Oosterhoff en merkt op dat dit bedoelt intrekking van het besluit tot verplaatsing van Gemeentewerken naar hotel-Wei- dema en het besluit, dat hier in principe is genomen, tot bouw van een geheel nieuw politiebureau en het inrichten van het tegenwoordige politiebureau tot nieuwen vleugel van het stadhuis, voor de secretarie. Spreker vraagt of de Raad het voorstel-Oosterhoff thans in behandeling wil nemen of niet. De heer O. F. de Vries (wethouder)Ik vind dit toch wel sterk, want ik zou zoo zeggen: het ligt haast in de lijn dat Burgemeester en Wethouders nog wel eens ernstig zullen overwegen of zij wel zullen overgaan tot uitvoering van het destijds genomen raadsbesluit, nu zij een heel ander idee hebben hoe zij de zaak zouden wil len inrichten. Het zou, om het maar plat te zeggen, een voudig pesten van den Raad wezen, als het college nu ging uitvoeren wat in Juli 1921 is aangenomen. Ik vind het voorstel-Oosterhoff dan ook zoo kleingeestig, dat ik mij niet kan voorstellen dat een raadslid dit indient. De heer Dijstra: Ik behoef niet een pleit te voeren voor den heer Oosterhoff, deze is zelf mans genoeg om den wethouder te antwoorden. Maar ik heb het voorstel- Oosterhoff ondersteund en heb daar dus ook eenige verantwoording voor. Als er nu niet over gesproken wordt, dan heeft het college het recht om op het oogen- blik het oude besluit uit te voeren. Nu had men eerst kunnen vragen: vloeit nu uit de genomen beslissing voor het college ook de consequentie voort dat het nu het besluit van 26 Juli 1921 niet mag uitvoeren? Die vraag had eerst kunnen worden gesteld. Is dat misschien de grief van den wethouder van Openbare Werken? Als dat de grief is van den wethouder van Openbare Wer ken dan kan ik daar iets voor voelen. Maar een andere kwestie is, dat de heeren niet uit het oog moeten ver liezen dat men hier tegen zich heeft een vrij groote meerderheid of, laat ik het zoo zeggen: de strooming, die hier in 1919 is begonnen te vloeien, begint zooveel water te geven, dat zij langzamerhand overloopt. De heer Oosterhoff heeft gesproken over het beleid van Openbare Werken in verband met de steenen, die daar worden uitgehaald. Ik heb dat de vorige vergade ring ook gedaan. Ik behoef dat nu niet weer te zeggen, maar ik heb het zoo sterk niet gezegd, bij mij is wel een zeker vertrouwen in dat beleid maar niet in die mate, dat ik daarvoor op het oogenblik dergelijke groote bedragen zou willen voteeren. Als dus de heeren en het vrouwelijke raadslid hebben tegen gestemd, moet men er niet al te vreemd tegen opzien, dat men critisch hiertegenover staat. Als het college nu zegt dat met dit besluit het college ook het vroeger genomen besluit terug neemt, dan geef ik toe, dat had gekund. Maar als de heer Oosterhoff dit voorstel niet had gedaan, dan was het van mijn zijde gekomen, ik had het hier al liggen. Het moet heusch niet bevreemden dat men critisch staat tegenover dezen gang van zaken. Dat is de oorzaak en anders niet. Ik kan er mij zelfs indenken dat, als het straks anders is geworden en het college dan weer dit voorstel zal in dienen, ik daar dan ook anders tegenover zal staan. Meer behoef ik nu niet te zeggen, dat is, dunkt mij, voldoende. De heer Oosterhoff zegt dat de opmerking van den heer De Vries is gericht aan een verkeerd adres; zij had tot den Voorzitter moeten worden gericht. Uit het stenogram zal wel blijken dat de Voorzitter de vorige vergadering heeft gezegd de Raad moet er wel om denken dat, als dit voorstel niet wordt aangenomen, het oude voorstel van 1921 weer herleeft, tenzij er een bepaald voorstel komt, om ook dat besluit in te trekken. Op grond van die mededeeling heeft spreker zijn voor stel gedaan. De verontwaardiging van den wethouder was dus gericht aan een verkeerd adres. De Voorzitter merkt op dat de waarheid was dat verwerping van het voorstel van Burgemeester en Wet houders niet ten gevolge zou hebben een herleven van het oude voorstel of besluit, omdat dit nog nooit dood Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Maart 1923. 67 is geweest. Het leeft nog en de heer Oosterhoff tracht nu het dood te maken, dat is het eenige. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders was eigenlijk een verandering, die werd voorgesteld ten opzichte van het bestaande raadsbesluit. Dat oude besluit blijft nu be staan, dat is volkomen waar. Het is hier nu niet een kwestie van het maken van een opmerking aan een verkeerd adres, maar een andere kwestie is dat wethouder De Vries bedoelde: vertrouwen jullie Burgemeester en Wethouders nu zoo min, dat ge meent, nu hun voorstel is afgekeurd, dat ze nu positief het andere besluit zullen uitvoeren? Natuurlijk, zoolang de Raad het oude besluit niet intrekt, bestaat dit nog en zouden Burgemeester en Wethouders dat kunnen uitvoeren, 't Is echter maar de vraag of ze 't doen zullen. En nu zegt de heer De Vries: nu is men zoo geweldig bang dat dit ook nog van de baan moet, nu meent men waarachtig, dat het college in staat is om dat andere besluit nog uit te voeren. Spreker wil hier iets aan toevoegen. Als de Raad het voorstel-Oosterhoff aanneemt, dan wil spreker er den Raad vooraf mee in kennis stellen dat, op grond van het indertijd genomen raadsbesluit, reeds eenige uitgaven zijn gedaan. De ontwerpen voor dit voorstel van het college zijn pas gedaan, toen Burgemeester en Wethou ders reeds met de uitvoering van het oude besluit op gang waren; toen pas is bij het college het andere idee naar voren gekomen. Spreker merkt dit even op, opdat de Raad later niet zal zeggen dat er al uitgaven waren gedaan. Hij zegt dit niet, omdat het voorstel-Oosterhoff niet mag worden aangenomen wat spreker betreft, zullen Burgemeester en Wethouders heusch niet meer aan het oude besluit doorwerken. Maar er zijn daar voor reeds uitgaven gedaan. De heer Oosterhoff: Ik stel er prijs op even te ver klaren dat ik mijn voorstel niet heb gedaan uit vrees dat Burgemeester en Wethouders met het oude besluit zouden doorgaan, maar enkel en alleen naar aanleiding van wat door U in de vorige vergadering is gezegd. Ik meende dat het formeel juist was het oude besluit in te trekken. De Voorzitter: Ik kan daarop dit antwoorden dat in het voorstel van Burgemeester en Wethouders zelf de wenschelijkheid is uitgesproken om het oude besluit in te trekken. Maar moet er dan niets gebeuren? Meent de meerderheid van den Raad dat men niets moet doen? Als de Raad Uw voorstel aanneemt, dan meen ik dat dat naar voren komt. De beraadslagingen worden gesloten. Met 13 tegen 11 stemmen wordt besloten het voorstel- Oosterhoff wèl in behandeling te nemen. Vóór stemmen de heeren Visser, Fransen, Cohen, Tulp, Westra, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de heeren Dijstra, De Vos, Lautenbach, Jansen, Oosterhoff, IJ. de Vries en Van Weideren baron Rengers. Tegen stemmen: de heeren Van der Werff, M. Mole naar, Dijkstra, Collet, Muller, O. F. de Vries, Tiemersma, Koopal, De Boer, B. Molenaar en Berghuis. Het voorstel-Oosterhoff wordt met 15 tegen 9 stem men aangenomen. Vóór stemmen de heeren Visser, Van der Werff, Fransen, Cohen, Tulp, Westra, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de heeren Dijstra, De Vos, Lautenbach, Jan sen, Oosterhoff, IJ. de Vries, Van Weideren baron Ren gers en Berghuis. Tegen stemmen de heeren M. Molenaar, Dijkstra, Collet, Muller, O. F. de Vries, Tiemersma, Koopal, De Boer en B. Molenaar. Niets meer te behandelen zijnde, wordt de vergadering door den Voorzitter gesloten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1923 | | pagina 7