5 (Agenda no. 6). Voorstel van Burgemeester en Wethouders om het percentage van heffing voor de plaatselijke belasting naar het inkomen voor het dienst jaar 1923/24 te bepalen op 4. 84 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Mei 1923. Met algemeene stemmen wordt besloten het adres sub 10 voor kennisgeving aan te nemen. 11. dat Burgemeester en Wethouders a. bij openbare inschrijving hebben gegund de levering van 150 H.L. gezonde witte haver ten behoeve der gemeentereiniging aan B. Wiebenga alhier voor 12.35 per 100 K.G. de pacht van onderscheidene perceelen grasgewas binnen de gemeente, als perceel 1 aan E. Ritsma voor 10. perceel 2 aan J. Tuininga voor 680.40 perceel 3 aan P. Poelsma voor 192.75 perceelen 4a, 4b en 6 aan B. Wiebenga, onderschei denlijk voor 5.40.en 10. perceel 5 aan J. Smit voor 15. allen alhier woonachtig b. hebben bevorderd tot adjunct-commies 2e klas ter secretarie D. Faber, thans klerk. Wordt voor kennisgeving aangenomen. II. De Voorzitter deelt mede dat nog is ingekomen een verzoek van mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, luidende als volgt „Ondergeteekende verzoekt aan Burgemeester en Wethouders den Raad inlichtingen te willen verschaf fen naar aanleiding van het feit, dat de voormalige boekhouder bij de gemeentereiniging Wenselaar, na een onderhoud met Burgemeester en Wetohuders, zijn post heeft verlaten en men tot nu toe niets van hem heeft vernomen." Spreker stelt voor om, indien de Raad tegen het stellen dezer vraag geen bezwaar heeft, deze na afloop van de agenda aan de orde te stellen. Met algemeene stemmen wordt dienovereenkomstig besloten. III. Wordt overgegaan tot behandeling van de voor heden op den oproepingsbrief vermelde punten. 1 (Agenda no. 2). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot intrekking van het raadsbesluit van den 24 December 1912, waarbij aan de N. V. Stoom- meelfabriek Fortunavergunning werd verleend tot het leggen en houden van drie smalsporen in den Harlingertrekweg. Dit voorstel luidt als volgt Bij Uw besluit van den 24 December 1912 no. 556r/ 291 werd onder II aan de N. V. Stoommeelfabriek „For tuna" vergunning verleend tot het leggen en tot weder- opzeggens toe hebben van drie smalsporen in den Harlingertrekweg van een in de vaart aldaar gemaakten steiger af tot hare daartegenover staande fabrieks gebouwen. De Vennootschap berichtte ons bij schrijven van 14 April 1.1. dat de bedoelde smalsporen niet meer aan wezig zijn en verzocht in verband daarmede ontheffing van de daarvoor verschuldigde recognitie ad 3. per jaar. Mede naar aanleiding van het advies van den Di recteur der Gemeentewerken d.d. 24 April 1.1. no. 575 geven wij U in overweging onderdeel II van Uw besluit d.d. 24 December 1912 no. 556r/291 gerekend met ingang van 1 Januari 1923 in te trekken. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 2 (Agenda no. 3). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot het onttrekken van een gedeelte van het kadastrale perceel sectie G no. 3644 (Achter de Hoven) aan het gemeentelijk grondbedrijf. Dit voorstel luidt als volgt Bij Uw besluit van 27 December 1920 no. 652r/331 werden ingevolge de artikelen 1 en 2 van de verordening op het gemeentelijk grondbedrijf onderscheidene onroe rende eigendommen van de gemeente in dat bedrijf opgenomen. Tot die eigendommen behoorde ook het perceel weiland, gelegen ten zuiden van den spoorweg van Leeuwarden naar Groningen, kadastraal bekend gemeente Leeuwarden, Sectie G no. 3644, groot 2.26.30 H.A. Door de verlenging van de Spoorstraat tot aan den nieuwen spoorwegovergang tegenover de Julianastraat is een gedeelte van het genoemde perceel, groot 400 M2., bij de openbare straat getrokken. Het is derhalve noodig dat gedeelte aan het grond bedrijf te onttrekken. Volgens artikel 18 van de boven vermelde verordening moet uitgifte van bezittingen aan de gemeente geschieden tegen de courante verkoop waarde. De verkoopwaarde van den bedoelden grond is te stellen op 1.per centiare, welk bedrag voor grond, bestemd voor stratenaanleg, voldoende is te achten. Wij geven U alzoo in overweging te besluiten A. een strook grond ter grootte van 400 M2., zijnde het noordwestelijk gedeelte van het perceel kadastraal bekend gemeente Leeuwarden Sectie G no. 3644, geheel groot 2.26.30 H.A., waarop is aangelegd het meest oostelijke gedeelte van de Spoorstraat, aan het grond bedrijf te onttrekken B. te bepalen, dat op de schuld op het grondbedrijf rustende terzake van het onttrokken perceelsgedeelte, zal worden afgeschreven een bedrag van 400. De beraadslagingen worden geopend. De heer IJ. de Vries: Ik zou gaarne nadere inlichtingen willen hebben. Volgens de bijgelegen stukken van den beheerder van het Grondbedrijf zijn deze landerijen in dertijd aangekocht van den heer Pinto voor den prijs van 1.50 per M2., doch volgens de laatste zinsnede van dien brief is de boekwaarde 22 cent per M2. Nu wordt voorgesteld dat de gemeente aan het grondbedrijf zal betalen 1.per M2. Mijn gedachte was dat, wan neer van de verschillende bedrijven in de gemeente het eene iets van het andere noodig had, dit dan tegen den kostprijs zou zijn en niet met 75 verdienst. Als nu de boekwaarde 22 cent is, waarom stelt men dan voor uit de belastinggelden zooveel meer te geven aan het Grondbedrijf? En verder wilde ik vragen of hier mis schien een fout in geslopen is, omdat land, dat 6 jaar geleden voor 1.50 per M2. is gekocht, hier staat aan gegeven voor een boekwaarde van 22 cent per M2. en mij dit vreemd voorkomt. De heer Berghuis (wethouder) Ik wil wel ant woorden hoe die zaak zit. De boekwaarde is de waarde per M2. van het geheele complex en niet de waarde naar de ligging. De administrateur schrijft: dat is de boekwaarde, maar dat is dan de boekwaarde van het geheele complex. Hier ligt nu een meer gunstig gelegen gedeelte en daarvoor is de prijs hier gesteld op 1. Of die prijs nu precies goed is of dat het 99 cent had moeten wezen, daarmee hebben Burgemeester en Wet houders zich niet bemoeid. Het is hier niets anders dan een formeele boeking. Deze prijs is eenvoudig aange nomen, omdat indertijd het land daar duurder was, maar ook omdat de prijs niet stijgende is geworden. Toen is door het college gezegd: Laten we den prijs op 1. stellen. De boekwaarde is de waarde, waarvoor het geheele complex te boek staat, maar het maakt verschil uit voor een klein gedeelte daarvan of het bij al of niet aan den weg liggen een meerdere of mindere waarde vertegen woordigt. Die boekwaarde is in zooverre dus wel 22 cent, maar Burgemeester en Wethouders hebben ge zegd: de werkelijke waarde is niet de waarde waarvoor Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Mei 1923. 85 het te boek staat, maar we vinden het niet de moeite waard om nog eens 3 deskundigen te benoemen, die nog eens zooveel centen moesten hebben om het stukje land te schatten. Daarom is de prijs van 1.aange nomen. De heer IJ. de Vries verklaart zich tegen dit voorstel, omdat hij den prijs te hoog vindt, maar vraagt geen stemming. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt met 22 stemmen tegen 1 stem aangenomen. Tegen stemt de heer IJ. de Vries. 3 (Agenda no. 4). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot het instellen van een rechtsvordering tegen J. Bender en M. den Hollander te Nieuwerkerk aan den IJssel, als in gemeenschap van goederen ge huwd met eerstgenoemde betreffende verhaal van ver- plegingskosten van H. de Boer. Dit voorstel luidt als volgt Voor rekening van de gemeente is van 24 April 1920 tot 1 Januari 1923 in een krankzinnigengesticht ver pleegd H. de Boer, zoon van J. Bender en wijlen S. de Boer. Van 24 April 1920 tot 29 October d.a.v. was de patiënt opgenomen in het gesticht „Endegeest" te Oegstgeest en van laatstgenoemden datum tot 1 Januari 1923 in het gesticht te Franeker. In totaal is door de gemeente voor verplegingskosten een bedrag van 2142.76 betaald. Op 19 April 1922 is de moeder van den patiënt, J. Bender, hertrouwd met M. den Hollander te Nieuwer kerk aan den IJssel. Uit ingewonnen inlichtingen van het gemeentebestuur van de genoemde gemeente blijkt, dat de moeder thans in staat moet worden geacht om de kosten van verpleging voor hare rekening te nemen en tevens om de reeds gemaakte verplegingskosten aan de gemeente Leeuwarden terug te betalen. Wij hebben de betrokkene een en andermaal daartoe aangeschreven, doch telkens een weigerend antwoord ontvangen. Wij zijn voornemens om thans op de wijze als is be paald in artikel 64 der Armenwet de verplegingskosten terug te vorderen. De kans bestaat dat daartegen, over eenkomstig artikel 64, 4e lid, der wet, verzet zal worden gedaan zoodat alsdan een rechtsgeding zal moeten volgen. In overeenstemming met het hierbij overgelegd advies van den rechtsgeleerden raadsman der gemeente, den heer mr. J. M. van Hettinga Tromp, geven wij U in overweging ons te machtigen zoo noodig zoowel in eersten aanleg als in hooger beroep en cassatie in rech ten op te treden tegen een verzet van J. Bender en haar echtgenoot M. den Hollander te Nieuwerkerk aan den IJssel, tegen het bevelschrift van ten uitvoerlegging tot verhaal van verplegingskosten van den armlastigen krankzinnige H. de Boer, zoon van de eerstgenoemde. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 4 (Agenda no. 5). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot wijziging van de verordening, regelende het getal der ambtenaren ter secretarie en de Salaris verordening 1919 en tot vaststelling van eene verorde ning voor de verificatie der gemeente-financiën (bijlage no. 13). Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Dit voorstel luidt als volgt Bij de aanbieding der begrooting van de inkomsten en uitgaven van de gemeente voor den dienst 1923, zie ook bijlage no. 33 van 1922, raamden wij den post plaatselijke directe belasting naar het inkomen op 1.100.000.Vóórdat evenwel de behandeling plaats vond, werd bij nota van wijziging (zie bijlage no. 41) het bedrag verhoogd tot 1.250.000.Overeenkomstig het voorstel is op de begrooting dat bedrag definitief vastgesteld. Zooals uit laatstgenoemde bijlage kan blij ken, vond het voorstel tot verhooging zijn grond in een circulaire van Gedeputeerde Staten inzake het bedrag der zoogenaamde Nooduitkeeringswet van 12 Novem ber 1921 (Staatsblad no. 1173), die echter met 1923 ophield te werken. Niettemin was krachtens de artt. 19 der Wet van 24 Mei 1897 (Staatsblad no. 156) onder volgnummer 50 uitgetrokken een som van 300.650. omdat gerekend werd op een extra-uitkeering tot gelijk bedrag als volgens bedoelde nooduitkeeringswet over 1921 en 1922 was ontvangen. Ingevolge gemelde circu laire is die post echter met 50 makende de geheele nooduitkeering, verminderd. Het geschrapte bedrag moest om het evenwicht in de balans te bewaren aan den post inkomstenbelasting toegevoegd worden en voorloopig werd daardoor op een heffingspercentage van 55,/s in plaats van zooals aanvankelijk 4/2 gerekend. Tot zoover de zaak zooals die uit de reeds gewisselde stukken kan blijken. Thans moet definitief worden over gegaan tot vaststelling van het percentage dat over het belastingjaar 1923/24 van de cijfers van aanslag zal worden geheven. Daaraan moet voorafgaan de bepaling van het bedrag dat de belasting moet opbrengen, hetgeen mede afhan kelijk is van de rijksuitkeering en de daarmee samen hangende rijksnooduitkeering. Aan de hand van hetgeen daaromtrent sedert de vast stelling der begrooting bekend werd, mag aangenomen worden dat de gemeenten ook voor 1923 op zoodanige uitkeering kunnen rekenen. Dat was ook de indruk die de vertegenwoordiger der gemeente heeft meegenomen van de in Februari j.l. te Utrecht gehouden algemeene vergadering van de Vereeniging van Nederlandsche ge meenten, ter bespreking van het voorloopig advies der staatscommissie die werd ingesteld om de Regeering terzake van de financieele verhouding tusschen Rijk en gemeenten van voorlichting te dienen en wordt bevestigd door de hieronder vermelde uitlating van den Minister van Financiën in de Eerste Kamer. De strekking van dat advies is om aan de gemeenten die aan inkomstenbelasting, opcenten op de rijksinkom stenbelasting, op de personeele belasting en op de ver mogensbelasting in totaal niet meer dan 5 van het belastbaar inkomen heffen, van de nooduitkeering uit te sluiten, aan de gemeenten die als zoodanig meer dan 10 heffen over 1923 100 van de nooduitkeering van 1922 toe te kennen en aan de gemeenten waar de druk ligt tusschen 5 en 10 een in verband daarmede te bepalen percentage dier uitkeeringen te verleenen. Die druk ligt hier inderdaad tusschen beide evenge- noemde grenzen. In de vergadering van de Eerste Kamer van 11 April j.l. deelde de Minister van Financiën mede, dat de Re geering voornemens is, na ontvangst in de maand Mei van het nader rapport der Commissie, een ontwerp tot het verleenen van een nooduitkeering voor 1923 aan hangig te maken en dat dit ontwerp niet een copie van de nooduitkeering over 1921 en 1922 zal zijn, doch in den geest der Staatscommissie gegrond zal zijn mede op de nieuwe gegevens.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1923 | | pagina 3