90 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Mei 1923. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt met 22 sternen tegen 1 stem aangenomen. Tegen stemt alleen de heer Oosterhoff. 6 (Agenda no 7). Voorstel van Burgemeester en en Wethouders tot intrekking van het raadsbesluit van 11 April 1922 no. 136r/98 sub g en om in beginsel te besluiten tot den bouw van twee scholen voor open baar lager onderwijs met een gymnastieklokaal onder één dak en het afstaan van schoolruimte aan de Leeu warder Schoolvereeniging en aan de Ned. Hervormde Schoolvereeniging (bijlage no. 14). De Voorzitter maakt er den Raad op attent dat door een nader schrijven van Burgemeester en Wethouders, dat aan de leden is toegezonden, het voorstel van Bur gemeester en Wethouders vervat in bijlage 14, wordt gewijzigd, zooals in dit schrijven is aangegeven. Het nader schrijven van Burgemeester en Wethouders luidt als volgt Door ons college is aan Uwe Vergadering voorge steld (zie bijlage no. 14) in beginsel en in afwachting van onze nadere voorstellen te besluiten tot II. a. enz. b. het afstaan van twaalf lokalen aan de Leeuwarder Schoolvereeniging c. het afstaan van acht lokalen aan de Nederlandsch- Hervormde Schoolvereeniging. De voorbereiding van deze aangelegenheid verkéert intusschen al in een dusdanig stadium dat wij meenen, ook omdat een spoedige afdoening zeer gewenscht is, Uwe Vergadering, in plaats van het bovengenoemde voorstel sub II, b en c, te moeten voorstellen te besluiten: a. aan de Leeuwarder Schoolvereeniging af te staan het gebouw van gemeenteschool no. 3 en 4 lokalen van gemeenteschool no. 2, vormende te zamen 12 lokalen, met bijbehoorend gymnastieklokaal in de St. Anthony- straat b. aan de Nederlandsch Hervormde Schoolvereeni ging af te staan het gebouw van gemeenteschool no. 1, bevattende 8 lokalen. De beraadslagingen worden geopend. De heer De Boer: Ik zou willen voorstellen dit stuk, dit voorstel, uit te stellen tot 1925 en ik zou graag in de gelegenheid worden gesteld dat voorstel nader te verdedigen. Toen ik dit voorstel heb doorgelezen, toen vond ik in dit voorstel niets, ik zou haast willen zeggen letterlijk niets dat betrekking heeft op het onderwijs zelve. Wan neer ik mij de positie van onzen wethouder van Onder wijs goed indenk, dan meen ik dat zijn taak is het be hartigen van het onderwijs in al zijn geledingen en dan meen ik dat zijn taak niet is, ten minste niet in de eerste plaats, de zorg voor de gemeentefinanciën op zich te nemen. Daarvoor hebben we een wethouder van Finan ciën, daarvoor hebben we een college van Burgemeester en Wethouders, die ten slotte kunnen en moeten aan geven hoever de wethouder van Onderwijs kan gaan. Ik heb dus, wat dat gedeelte van de taak van den wethouder van Onderwijs betreft, niets in dit stuk ge vonden. Ik heb daar niet in gevonden dat dit een ver betering is voor het onderwijs, ik heb er zelfs niet in kunnen vinden een uiteenzetting dat, wat hier wordt voorgesteld, werkelijk aan zijn doel zal beantwoorden. Waar dit stuk geheel gebaseerd is op financieele over wegingen, spreekt het vanzelf dat het voorstel om uit stel tot 1925 eveneens zal gebaseerd zijn op grooten- deels financieele overwegingen. Wij hebben ons dus deze vraag te stellen: Is de toe stand in het algemeen in ons land en van de gemeente Leeuwarden in het bijzonder van zoodanigen aard, dat verslechtering van het lager onderwijs, zoowel open baar- als bijzonder-, gewettigd is in deze gemeente Ik heb voor korten tijd gelezen in ,,De Tijd" een artikel van den heer Nolet, voorzitter van de Rotterdamsche Vereeniging voor Katholiek onderwijs. Deze heer Nolet scheef in „De Tijd" naar mijn meening een buitenge woon een artikeltje, waaruit ik hier een korte aanha ling zal doen. Het heeft betrekking op de voorstellen van Minister De Visser, hij zegt daarin „Eerst moeten dus alle scholen met kleinere lokalen „versleten" zijn voor we aan de 1554 millioen-bezui- niging toe zijn 1 En we leven zoo snel tegenwoordig, de econo mische inzinking is zoo spoedig gekomen, dat men zich afvraagt of in die reeks van jaren, noodig om tot de bezuiniging te komen, geen herstel kan intre den. Dan wil men natuurlijk het onderwijs weer ver beteren door de klassen te verkleinen en dan zitten we weer met de grootere dus duurdere lokalen, die we intusschen hebben moeten bouwen." Wij moeten deze onderwijsverslechtering, voorgesteld door het college van Burgemeester en Wethouders, in dit verband bekijken, wij moeten ons de vraag stellen: Zou het mogelijk zijn, indien wij, zooals men zegt, in een inzinking zitten, dat deze zoolang zal duren, dat wij daar in 1925 niet weer uit kunnen zijn Nu meen ik, dat de economische toestand van ons land toch niet zoo slecht is, dat die toestand zou wettigen een ver slechtering van ons onderwijs. Ik heb voor korten tijd gelezen in het blaadje „School en Huis" een aanhaling uit een Saksischen kalender, die luidde als volgt „Wij zijn arm geworden, daarom moeten wij scholen bouwen." Ik hoop dat hierop niet een nadere toelichting noodig is, ik meen dat die aanhaling voor zichzelf spreekt. Maar waar wij niet arm zijn geworden, is er om scholenbouw na te laten en het onderwijs te verslechteren des te minder reden. Uit de cijfers van professor Bonger, die een studie van het inkomen en vermogen in Nederland heeft gemaakt, is deze conclusie te trekken, dat vanaf 1915 in de jaren 1916, 1917, 1918, 1919, 1920 en 1921 het gemiddeld vermogen per inwoner in Nederland is gestegen van 1155.tot 2000.dat dus in 5 of 6 jaar tijd het gemiddeld vermogen van ieder Neder lander jammer dat zoo weinigen daar deel aan hebben bijna is verdubbeld. Het zal waarschijnlijk zijn dat na 1921 een vermindering is gekomen, het zal mogelijk zijn dat het gemiddeld inkomen in 1921 lager is dan de voorgaande jaren, maar deze cijfers wijzen er toch op dat die verlaging niet van dien aard is, dat deze op een catastrophe wijst. Ik herinner mij nog dat bij de behandeling van de begrooting in 1922 de heer Oosterhoff er op wees, dat wij den Nederlandschen gulden mee in veiligheid moesten stellen. Nu heeft het mij gefrappeerd dat in het „Handelsblad" van Januari van dit jaar, wat den economischen toestand van ons land betreft, een zinsnede voorkomt, waarvan ik hier even lecture wil doen. Die zinsnede luidt „Terwijl bij het overgroote deel der buitenlandsche emissies, die in de Vereenigde Staten plaats vonden, een zeer hooge rente wordt geëischt, alsmede een uitgifte in dollars, en vaak speciale waarborgen voor den dienst der schuld, heeft men in de Unie ten aan zien van ons land blijk gegeven van bijzonder ver trouwen. Niet alleen heeft men met een matige rente genoegen genomen, en is van speciale waarborgen geen oogenblik sprake geweest, maar bovendien kon den verschillende dezer leeningen in Nederlandsche, in plaats van in Amerikaansche valuta worden ge plaatst, hetgeen stellig niet zou zijn geschied, wanneer men in de Unie vrees zou hebben gekoesterd voor een depreciatie van den gulden. Dit herstel van den gulden tegenover den dollar heeft inmiddels inderdaad plaats gevonden, en in een Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Mei 1923. 91 sneller tempo dan zelfs door optimisten hier te lande werd verwacht." Waar deze gegevens naar mijn meening een volkomen zuiver beeld geven van den economischen toestand in ons land, meen ik dat wij gerechtigd zijn een verslech tering van onze cultuur in Nederland achterwege te laten. Ik meen de toestand van onze middelen in Ne derland en ook in Leeuwarden zooals blijkt uit de belangrijke verlaging van het belastingpercentage, die wij zoopas hebben aangenomen wijst er op, dat de omstandigheden van dien aard zijn, dat wij dezen stap niet behoeven te doen en dat wij 1925 gerust kunnen afwachten. Tot zoolang heeft de gemeente Leeuwarden voor den toestand, waarin het openbaar onderwijs nu verkeert, niet zoo buitengewoon veel bij te dragen. Er zijn ook enkele politieke overwegingen, die voor mij een reden zijn om dit voorstel te doen. Die politieke overwegingen zijn de volgende. Het voorstel, dat hier is ingediend, is te danken aan den wethouder van Onderwijs, die op 't oogenblik lid is van den Vrijheidsbond ik zeg op 't oogenblik. Het heeft mij daarom gefrappeerd, dat in een vergadering van gemeenteraadsleden van den Vrijheidsbond door den heer Mr. C. de Wilde, oud-wethouder van Utrecht, in verband met de omstandigheden, het onderwijs betref fende, het volgende is gezegd „Het onderwijs schiet te kort in zorg voor de ge zondheid der kinderen. Men ijvert nu voor vacantie- kolonies, doch men vergeet, dat men de gezondheid der kinderen benadeelt door ze te lang in de scholen op te sluiten. Wij moeten afstand doen van de meening, dat een kind een wezen is waar zooveel van dit en zooveel van dat moet ingestopt worden. Er moet meer gedaan worden ook voor de karak tervorming. Spreker wijst op de wenschelijkheid van schoolwandelingen, die, afgezien van het nuttige daar van, ook nog de gelegenheid geven te komen tot de halve schooltijden, die de heer De Kanter voor de jongere kinderen wenscht." Uit dit citaat spreekt, dat de geest van den inleider op die vergadering deze was, dat het lager onderwijs zoo goed mogelijk moet zijn, dat èn voor de opvoeding van het karakter van de kinderen èn voor een hygiënischen toestand voor de kinderen zoo veel mogelijk moet wor den gedaan. Er is door deze vergadering van gemeen teraadsleden geen conclusie genomen ten opzichte hier van, maar wel heeft die vergadering besloten „Op voorstel van mr. De Wilde besluit het congres, niet deze conclusie te aanvaarden maar een andere, waarin het congres als zijn meening uitspreekt, dat de verzwakking van de autonomie der gemeenten door de Lager Onderwijswet niet in het belang van het onderwijs is." De zin van die conclusie is naar mijn meening deze, dat zoo lang mogelijk een gemeente tot taak moet heb ben de onderwijsverslechtering, die in de wet is neer gelegd, buiten haar poorten te houden. En ik meen dat het ook de taak van dezen wethouder van Onderwijs is, die op 't oogenblik nog lid van den Vrijheidsbond is, in den geest van zijn organisatie Leeuwarden te be sturen en te regeeren. Er is voor mij echter nog een buitengewoon belang rijke reden. Wij hebben in de gemeente Leeuwarden in deze 4-jarige periode 2 wethouders van Onderwijs ge had. De eene wethouder van Onderwijs is heengegaan, omdat hij niet regeerde in overeenstemming met de overeenkomst, tusschen beide groepen hier gesloten. In die overeenkomst stond o. a. verkleining van de klassen. De heer Tulp heeft ons de verzekering gegeven dat van een handelen in die richting bij hem geen sprake zou zijn. En nu, voordat deze 4-jarige periode om is, is het de heer Tulp zelf, die zijn eigen goede voornemens den bodem inslaat en de hand slaat aan het lager onderwijs, om een reden, die mij nog niet bekend is. Als wij hier echter besluiten deze onderwijsverslechtering uit te stellen tot 1925, dan kan ook de heer Tulp als wethouder van Onderwijs zonder vuile kleeren deze 4-jarige periode in den Raad verlaten. De heer IJ. de Vries: Wanneer wij zullen ingaan op het voorstel van den heer De Boer, dus aannemen: deze voorstellen niet te behandelen en den toestand te laten, zooals die op het oogenblik is, dan is het niet te ont kennen dat dit misschien in sommige opzichten in het belang zal zijn van het onderwijs aan het kind. Maar het zal betrekkelijk vrij groote financieele gevolgen hebben zooals hier staat bijna 100.000.per jaar als de toestand blijft, zooals hij is. Het voorstel van Burge meester en Wethouders zal de wethouder zelf wel nader toelichten. Al zou echter de gemeenteraad hier deze reorganisatie niet aannemen, dan zou hij toch tot een reorganisatie moeten komen tengevolge van de vroeger door den Raad aangenomen reorganisatie. Toen hebben wij in den gemeenteraad aangenomen dat er een een- heidsschool zou komen, waardoor de ouders verplicht werden hun kinderen te onderwerpen aan een bepaald leerplan, dat voor alle scholen gelijk zou zijn. Dit heeft tot gevolg gehad dat verschillende ouders hebben ge zegd dat zij hun kinderen daaraan niet wenschten te onderwerpen en het gevolg daarvan is geweest een aan vraag van de Leeuwarder Schoolvereeniging om school lokalen. Voor het geval nu de Raad toch tot zijn besluit zou maken dat de bestaande toestand gehandhaafd zou blijven, zou men aan die vereeniging toch een nieuw gebouw of misschien wel twee moeten verschaffen en het gevolg daarvan zou worden dat hier een of twee scholen vrij zouden komen te staan, zoodat dan toch weer een bepaalde verplaatsing noodig zou zijn, waar tegen natuurlijk juist het groote bezwaar van den heer De Boer gaat. Het voorstel-De Boer heeft dus toch geen raison, omdat toch een reorganisatie het gevolg zal zijn als gevolg van het aannemen van de vroegere voorstellen in den Raad. Bovendien zou niet alleen de Leeuwarder Schoolvereeniging maar ook de Hervormde School op tijd geen onderdak hebben als men dezen toestand zal willen verlengen. Nu heeft de Raad bijna een jaar, n.l. sinds September de verzoeken van beide Schoolveree- nigingen onder zich en nu zal dit de weg zijn om zijn verplichtingen te dien opzichte nog na te komen. Het eigenaardige van den heer De Boer, die van anderen eigenlijk maar pas op kan, dat zij opkomen voor hun idee, is nu, dat hij alleen spreekt voor het openbaar onderwijs, maar niet ziet de moeilijkheden, waarin het bijzonder onderwijs zoowel bijzonder-christelijk als -neutraal geraakt en door zijn voorstel niet op tijd wordt geholpen. Dat is het juist, waarom ik bezwaar heb tegen uitstel tot 1925, en dus vóór behandeling van dit stuk ben. De heer Tulp (wethouder): Op het betoog van den heer De Boer behoef ik eigenlijk nu nog niet in te gaan; hij houdt meer een betoog over de verslechtering van het onderwijs zelf dan over het uitstellen van deze zaak. Ik zou echter uitstel den Raad ten sterkste willen ont raden. Als wij de zaak uitstellen, zal natuurlijk het ge volg zijn dat wij scholen moeten bouwen voor de par ticuliere vereenigingen, wat vrijwat kostbaarder is dan dat de gemeente voor zichzelf bouwt. Want de heer De Boer zal toch zeker ook toegeven dat de gemeente ook heeft te zorgen voor het bijzonder onderwijs. Er komt bij dat men hier sommige scholen heeft die ver brokkeld zijn en het gevolg zal dan zijn dat de scholen 10c en lOd verbrokkeld blijven. Ook zal een logisch gevolg van uitstel zijn dat dan door Burgemeester en Wethouders niet kan worden begonnen met de school voor achterlijke kinderen, of de Raad zal moeten be sluiten, daarvoor een nieuw gebouw te stichten. Uitstel tot 1925 is dus veel kostbaarder voor de gemeente. Er komt ook nog bij dat, als er dan vacatures moeten ver-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1923 | | pagina 6