92 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Mei 1923.
vuld worden, deze na 15 Mei alle voor rekening ko
men van de gemeente, die voor het openbaar onderwijs
plus de vacatures die vervuld worden bij het bijzonder
onderwijs. Het eene met het andere maakt dat de zaak
ontzettend kostbaar zou worden. Ais de Raad toch niet
wil wat het college voorstelt dan zullen Gedeputeerde
Staten hem dat wel opleggen. Er is absoluut niets te
zeggen voor uitstel, op het oogenblik is het zelfs nog
een gunstiger tijd voor de wachtgelders en bij uitstel
zouden de bijzondere scholen een oponthoud hebben
van misschien wel een jaar.
De heer De Boer: Ik wou even meedeelen dat mijn
voorstel verkeerd is verstaan. Ik heb alleen voorgesteld
dat gedeelte, wat betrekking heeft op de onderwijsver-
slechtering, dus punt I van het voorstel, aan te houden
tot 1925 en dus punt II, den bouw en eventueelen afstand
van scholen nu wèl te behandelen. Die twee deelen van-
het voorstel moeten strikt gescheiden worden, omdat
daartusschen geen verband bestaat.
De heer Visser vraagt den heer De Boer wat deze
bedoelt met het onder I genoemde. Bedoelt hij deze
clausule
„I. met intrekking van het raadsbesluit van 11
April 1922 no. 136R/98 sub g te bepalen dat in het
7e en 8e leerjaar het aantal leerlingen gemiddeld 30
met een maximum van 32 bedraagt, in de andere 6
klassen gemiddeld 36 met een maximum van 38."
Dat zou hij toch willen aanhouden en als gevolg daar
van den bestaanden toestand handhaven. De heer De
Boer heeft straks zelf betoogd dat men hier wel argu
menten naar voren heeft gebracht over de financieele
kwestie maar niet omtrent de onderwijsaangelegenheden
als zoodanig. Maar spreker gelooft toch dat, wat de
heer De Boer nu naar voren brengt, 2 zaken betreft, die
men niet van elkaar kan scheiden. Zijn voorstel heeft
toch financieele gevolgen, de wethouder van Onderwijs
zegt dat zelf ook in bijlage 14, waar staat
„Wordt het getal leerlingen per klasse derhalve
niet opgevoerd tot het gedachte aantal, zoo beteekent
dit voor de gemeente een uitgaaf ineens van
150.000.— en een jaarlijksche uitgaaf van 70.000.—
-j- 7500.— 77.500.—."
De kwestie is dus naar sprekers meening, dat het
voorstel-De Boer niet los te schakelen is van een van
de scherpste conclusies, die de wethouder van Onder
wijs in zijn rapport naar voren brengt omtrent de finan
cieele kwestie. Verklaart men zich dus voor het voorstel-
De Boer, dan moet men ook de financieele gevolgen
daarvan accepteeren. De heer De Boer zegt: gij maakt
er een financieele kwestie van, maar dat wordt door den
wethouder in zijn memorie van toelichting ook eerlijk
erkend. Het principe of standpunt van den heer De Boer
is, dat hij klassen van 32 en 24 leerlingen wil behouden,
maar als hij die wil handhaven dan zal het practisch
gevolg daarvan zijn een bedrag aan meerdere uitgaven,
zooals is vermeld in het rapport.
De heer De Boer Nee, nee
De heer Visser meent toch dat dit het gevolg is van
het voorstel-De Boer. Burgemeester en Wethouders
willen de klassen niet handhaven, zooals ze zijn, maar
ze brengen van 32 op 36 en van 24 op 30 leerlingen.
De heer De Boer wil echter het aantal leerlingen per
klas handhaven en daarmee valt het geheele idee, dat
is vastgelegd in deze memorie van toelichting. Naar
sprekers meening is het eene niet los te schakelen van
het andere; als 't voorstel van den heer De Boer wordt
aangenomen dan volgt daaruit dat de Raad verder het
geheele voorstel van Burgemeester en Wethouders zal
moeten negeeren. Dat voorstel is één geheel en dus kan
de Raad het voorstel-De Boer niet accepteeren, of daar
zal uit voortvloeien dat hij het geheele voorstel van
Burgemeester en Wethouders moet negeeren, zoodat
men daar dan dus tegen zal moeten stemmen
De heer IJ. de Vries moet toch zeggen dat wat
men van den heer De Boer niet gewoon is deze
buitengewoon onduidelijk heeft gesproken. Hij heeft in
't begin voorgesteld de behandeling van dit geheele
onderwerp uit te stellen tot einde 1925, hij wilde alles,
wat hier nu ter tafel komt, van de baan schuiven en
heeft over onderdeelen niet gesproken, absoluut niet.
Nu zit de zaak juist zoo, dat het eene onderdeel hier
aan het andere vastzit; de Raad heeft niet alleen te
zorgen voor het openbaar onderwijs, maar ook voor het
bijzonder onderwijs. Nu zijn deze voorstellen een gevolg
van de vroeger aangenomen voorstellen in den gemeen
teraad en van de uitbreiding der gemeente Leeuwarden.
Er is hier nu een bijzondere school, die schoolruimte
vraagt. Spreker heeft het al eerder in deze vergadering
gezegd, hij is steeds genegen en bereid om het open
baar onderwijs te bevorderen, dit komt het volkomen
toe, net zoo goed als het bijzonder onderwijs. Doch hij
heeft ook gezegd dat hij vreesde, dat men ten bate van
het openbaar onderwijs deze zaak wilde opschorten.
Dat staat bij den heer De Boer op den voorgrond. Dan
zegt spreker: dat moeten we niet doen. De wet van 1920
legt den Raad zeer groote verplichtingen op. De
ouders, die voor hun kinderen bijzonder onderwijs vra
gen, zijn net zoo goed burgers als de anderen en op
grond daarvan staat spreker vierkant tegenover het
voorstel-De Boer.
De heer Jansen meent, als hij de redeneering van den
heer De Boer goed begrijpt, dat diens bedoeling is de
z.g. onderwijs-verslechtering niet nu aan de orde te
stellen, maar deze uit te stellen tot 1925. Spreker wil
wel zeggen dat hij persoonlijk op dit standpunt staat,
dat hij nooit met eenige onderwijs-verslechtering, tenzij
men hem aantoont dat het uitermate noodzakelijk is,
zal kunnen meegaan, omdat het lager onderwijs voor
duizenden kinderen het onderwijs is, waar zij hun ge
heele leven op moeten teren. Zelf is spreker er het
slachtoffer van geworden dat hij niet meer onderwijs
heeft genoten; hij is daarmee de wereld in gezonden en
heeft er de nadeelige gevolgen van moeten ondervinden,
zoodat hij van meening is dat het lager onderwijs het
beste moet zijn, dat gegeven kan worden. Evenwel ge
looft spreker ook dat het bijzonder onderwijs ook het
recht heeft dat men het tegemoet komt, maar hij meent
ook dat de heer De Boer dit wil. Spreker is niet ge
schrokken van de financieele gevolgen van het voorstel
De Boer; hij aanvaardt die ten volle en zou dus gelden
beschikbaar willen stellen voor de schoolvereenigingen.
Spreker zou aan de schoolvereenigingen geen scholen
willen afstaan van het openbaar onderwijs, maar zou
gelden daarvoor willen beschikbaar stellen. Met het
voorstel-De Boer kan hij volkomen accoord gaan.
De heer Oosterhoff wil graag een opmerking maken
omtrent hetgeen de heer De Boer heeft gezegd en een
vraag stellen aan Burgemeester en Wethouders. De heer
De Boer baseert zijn geheele betoog daarop, dat
men deze verslechtering van het onderwijs zoolang
mogelijk moet tegenhouden. Nu wil spreker een vraag
doen, die misschien heel dom zal lijken, misschien ook
'1 gevolg is van gebrek aan politiek inzicht, deze vraag:
Is dit werkelijk wel zoo'n verslechtering van het on
derwijs? De heer De Boer is in dit opzicht beter op
de hoogte dan spreker, maar spreker heeft hier voor zich
de krant van Vrijdag 20 April, waarin een overzicht
wordt gegeven van wat hieromtrent is behandeld in den
Amsterdamschen Raad en waar door een van de spre
kers is gezegd
„Spreker heeft partij gekozen voor een ander
stelsel, waarmee de Raad binnenkort in kennis zal
worden gesteld, als spreker ten minste de meerderheid
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Mei 1923. 93
van het college er voor kan winnen, een stelsel,
waarbij het aantal leerlingen per klasse op 36 wordt
gesteld."
Die spreker was niet een conservatief, zooals de heer
Oosterhoff, maar dat was wethouder Wibaut, een van
de partijgenooten van den heer De Boer. Hieruit blijkt
toch duidelijk dat wethouder Wibaut een dergelijk leer
lingenaantal niet zoo'n groote verslechtering vindt of dat
hij "dit in verband met de tegenwoordige omstandigheden
noodig acht. Over die kwestie zou spreker wel nadere
inlichtingen willen hebben; hij kan zich niet voorstellen
hoe deze voorman van de sociaal-democraten dit zou
voorstellen als het werkelijk zoo verderfelijk was voor
het onderwijs.
De heer O F. de Vries (wethouder)Dat was daar
geen verslechtering
De heer Oosterhoff vervolgt dat in de tweede plaats
door Burgemeester en Wethouders is overgelegd een
staatje van het aantal beschikbare lokalen, hoeveel
leerlingen er komen, hoeveel er vertrekken en hoeveel
het totaal aantal leerlingen wordt, waarna dit aantal
is gedeeld door het aantal lokalen. Daarbij zijn Burge
meester en Wethouders er van uitgegaan om aan een
school van 60 leerlingen 8 lokalen af te staan, hoewel
men volgens de wet met 3 zou kunnen volstaan. Verder
zijn er 8 klassen gereserveerd voor de school voor
zwakzinnigen. Volgens de statistieken wordt een der
gelijke school echter bevolkt met 1 op de 1000 inwoners,
wat in dit geval dus slechts 45 leerlingen zou geven,
zoodat voor een dergelijke school geen 8 lokalen be
hoeven te worden gereserveerd. Ten slotte deze vraag.
Als aan de school voor neutraal bijzonder onderwijs 12
lokalen worden afgestaan, dan blijven van één van de
scholen, die worden afgestaan, 4 klassen over. Is het
nu met die verbrokkeling mogelijk de zaak zoo te re
gelen, dat dit geen al te groote stoornis in het onderwijs
zal geven? Spreker verwacht dat de Raad wel eenige
nadere aanduiding zal krijgen, hoe het college de zaak
denkt te regelen, maar meent toch dat een omschrijving
daarvan in het voorstel de zaak voor den Raad verge
makkelijkt zou hebben. Sprekers vraag is dus of dit
voorstel niet zal geven een verbrokkeling met dezelfde
bezwaren als die wij op 't oogenblik hebben: het bestaan
van hulpklassen en van een school in twee verschillende
schoolgebouwen.
De heer Tulp (wethouder) zegt dat de heer Ooster
hoff is begonnen over de verslechtering, waarover
spreker tot nu toe nog niet heeft willen spreken, omdat
het hem voorkwam dat de verslechtering eerst bij het
onderwerp zelf aan de orde kwam. Evenwel wil hij daar
graag op ingaan. De heer Oosterhoff heeft de vraag
gedaan of, wanneer men het gemiddelde van het aantal
kinderen per klas van 32 op 36 brengt, dit een verslech
tering is. Volgens spreker is dat niet het geval, al geven
Burgemeester en Wethouders graag toe dat 32 beter
is. Toen dan ook verleden jaar het Rijk de
gelegenheid gaf, dat voor een dergelijk aantal
door het Rijk de onderwijzers betaald werden
hebben zij onmiddellijk die gelegenheid aangegre
pen en het gemiddelde op 32 gesteld. Maar nu
met een gemiddelde van 36 zoo'n groot offer voor de
gemeente kan worden bespaard, achten Burgemeester
en Wethouders het ontzettend onverantwoordelijk om
daar niet op in te gaan. Het is juist zooals de heer
Oosterhoff al zegt, Wibaut stelde het zelf voor in Am
sterdam en ook Vliegen heeft het vorig jaar een ge
middelde van 36 voorgesteld, maar toen is dat gekel
derd. Spreker gelooft toch ook nog wel dat de kinderen
hier gelijk zijn als de kinderen in Amsterdam en dat
ook de onderwijzers hier gelijk zijn als de onderwijzers
daar. Waar nu twee groote voormannen van de sociaal
democraten naar voren brengen 36 kinderen per klas
en men hier tegen spreker zegt „Ga asjeblieft niet
met vuile kleeren naar huis" daar mogen Wibaut
en Vliegen zeker wel in de tobbe.
Spreker kan den heer Oosterhoff mededeelen dat hij,
voordat hij de zaak bij Burgemeester en Wethouders
heeft aangebracht, voeling heeft gehouden met verschil
lende onderwijzers, ook van sociaal-democratischen
kant. Die heeren hebben spreker beleden Wij kunnen
ons best indenken dat U niet alleen speciaal het onder
wijs behartigt, maar dat U ook gevoelt voor alle ge
meentebelangen en met de gemeentefinanciën rekening
houdt. De heeren betreuren deze verandering wel,
maar spreker ondervond niet zoo'n groote oppositie.
Hijzelf heeft ook liever klassen van 32
De heer O. F. de Vries (wethouder)Namen noemen!
De heer Tulp (wethouder)Namen noem ik niet,
waar men mij in vertrouwen zijn meening zei; dan
sprak ik er liever in 't geheel niet over.
De heer De Boer: Dan was het ook maar beter er
nu niet over te spreken.
De heer O. F. de Vries (wethouder)Mij is het juist
andersom verklaard.
De heer Tulp (wethouder): Dat gebeurt wel vaker.
Spreker vervolgt dat de heer Oosterhoff meent dat
voor 60 leerlingen 8 klassen worden gereserveerd. Dat
is zoo niet; er gaan eenvoudig 60 leerlingen van de
openbare school over naar de school van de Hervormde
Schoolvereeniging, die de school in de Schoolstraat zou
krijgen. Het bestuur van die vereeniging heeft er de
gegevens voor dat er 60 kinderen van het openbaar
onderwijs naar haar zullen overgaan. Met die 60 moet
men dus het aantal kinderen van het openbaar onderwijs
verminderen.
Voor de school voor achterlijke kinderen worden 8
klassen gereserveerd. Voorloopig zijn die niet noodig,
maar als het wat toeneemt zal dat zeer zeker het geval
zijn. Als de school er eenmaal is, heeft men aan 8 lo
kalen niets te veel; er moeten ook lokalen zijn voor
slöjd- en kartonarbeid, men krijgt 8 kleine klasjes en
dan is de school heusch niet te groot. Spreker heeft
die scholen ook in Den Haag gezien. Nu weet hij wel
dat Den Haag grooter is, maar daar waren dan ook
meerdere van die scholen. En men heeft hem daar mee
gedeeld dat men aan 8 lokalen zeker niet te veel had.
Dan heeft de heer Oosterhoff nog gesproken over de
4 resteerende klassen van school 2. De bedoeling is
voorloopig deze Als de 7e en 8e leerjaren worden
gehouden in den geest, zooals het nu is, dan moeten er,
als men 30 leerlingen in een klas neemt, waarschijnlijk
12 klassen komen voor het 7e en 8e leerjaar. Als nu
wordt bepaald dat 2 X 4 klassen zullen blijven in school
10 en dat de resteerende 4 klassen worden onderge
bracht in school 2, dan zal men geen verbrokkeling
hebben. Men zal echter moeten afwachten hoe groot
het aantal leerlingen wordt, in de practijk zal precies
kunnen blijken hoe het moet worden.
De heer De Boer: In de eerste plaats, voor de eer
van mijn partij en voor de eer van de onderwijzers som
meer ik den wethouder van Onderwijs de namen te
noemen van die personen, die geen bezwaar hadden
tegen de verslechtering van het onderwijs in dezen zin.
De heer Tulp (wethouder): U verdraait het.
De heer De Boer: Wat hebt U dan gezegd
De heer Tulp (wethouder): Ik heb gezegd dat ik met
verschillende hoofden van scholen, ook sociaal-demo
cratische, heb gesproken over mijn plan om het aantal
kinderen per klas te brengen van 32 op 36, omdat ik