94 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Mei 1923. had berekend dat dit jaarlijks een besparing zou geven van 100.000.Ik heb gezegd dat ik dat zelf jammer vond, maar dat wij daartoe werden genoodzaakt door de wettelijke bepalingen van Minister De Visser. De heeren vonden het ook jammer, zij hadden ook liever een aantal van 32 dan van 36. Maar de oppositie was niet zoo zwaar, dat zij niet konden begrijpen dat ik met dit voorstel kwam. Ik noem nooit namen, wanneer de menschen mij inlichtingen geven. De heer De Boer: Dat is nu precies het tegenover gestelde van zoopas. Ik zou er verder in de eerste plaats op willen wijzen dat de heeren Vliegen en Wibaut hier op een eigen aardige manier in het debat zijn gebracht. De heer Oosterhoff heeft dat vragenderwijze gedaan, de heer Tulp heeft het beschuldigenderwijze gedaan. Van mijn standpunt zou ik zeggen dat de heer Tulp er hierdoor nog een spat bij op zijn'jas heeft gekregen. De zaak in Amsterdam stond zoo. Evenals in Leeu warden heeft men ook daar het onderwijs moeten reor- ganiseeren. Het overleg met de verschillende organisa ties heeft echter zoo lang geduurd, dat juist in den tijd dat Minister De Visser zijn nieuw wetsvoorstel heeft gedaan, de reorganisatievoorstellen bij den Raad van Amsterdam zijn ingekomen. In dat oorspronkelijke wetsvoorstel van Minister De Visser stond, dat de aan tallen leerlingen in elke lagere school hetzij bijzon dere of openbare zoo en zoo moesten zijn en niet anders. Maar in het herziene voorstel van Minister De Visser bestaat de vrijheid voor de gemeenten om zelf ook wat op het lager onderwijs toe te leggen, als zij het beter willen maken. De gemeenten zijn vrij gelaten om het aantal leerlingen per klas te houden, zooals dat op 't oogenblik is. Juist nu, omdat in dien tijd dat eerste voorstel van wet er lag, is niet op het voorstel van wet houder Vliegen ingegaan, maar heeft de Raad van Am sterdam besloten geen aantal leerlingen per klas in de verordening op te nemen. Zoo staan op 't oogenblik de zaken. De heer Tulp moet de dingen niet verdraaid voorstellen, anders zal ik hier woordelijk de cijfers uit het betrokken verslag voorlezen. Dan wil ik er op wijzen, ter verduidelijking van mijn standpunt en in antwoord op hetgeen de heeren IJ. de Vries en Visser hebben gezegd, dat het niet mijn be doeling is om de kwestie van het afstaan van scholen aan het bijzonder onderwijs aan te houden. Het is ook mijn bedoeling die kwestie wèl te behandelen. Maar juist dat gedeelte van het voorstel, dat handelt over de verslechtering van het onderwijs, het opvoeren van het aantal leerlingen per klas, zou ik willen aanhouden tot 1925. De heer Visser: Daar zit alles aan vast. De heer De Boer: Neen, daar zit niet alles aan vast, mijnheer Visser. Wij hebben het recht en de plicht om aan het bijzonder onderwijs de schoolruimte toe te staan, die het noodig heeft. Die plicht hebben wij ten allen tijde te vervullen, hetzij door het afgeven van schoolruimte, die wij overtollig hebben, hetzij door gelden beschikbaar te stellen om nieuwe scholen te bouwen. Het is een kwestie, die wij in tweede instantie onder de oogen moeten zien, wat ons in dat opzicht staat te doen. Mijn voorstel is echter niets anders dan de onderwijsverslechtering door opvoering van het leer lingenaantal, waarvan de wethouder van Onderwijs zelf erkent dat het een verslechtering is, uit te stellen tot 1925. Verder wil ik, in antwoord op wat de heer Visser heeft gevraagd, hieraan toevoegen, dat mijn voorstel ons niet kost wat in dit stuk staat. De cijfers, die in dit stuk staan hebben betrekking niet op 1923 of '24 of '25 maar op 1926, als de gemeente Leeuwarden voor het volle pond van de kosten zal staan. En het is de vraag, hoe dan de wet in 1925 of 1926 zal wezen. Ik vind in dit stuk een buitengewoon ongelukkige vermenging van de kosten, die we hier op 't oogenblik hebben, met de kosten die we in 1926 zullen hebben. Die worden hier in één verband en in één adem genoemd. Dat men een dergelijk stuk als dit daarvoor gaat gebruiken, wil ik niet kwalificeeren. Ik wil alleen maar aanduiden dat dus de kosten, die hier staan, niet gelden in 1923, maar in 1926. In 1923 zullen wij misschien geen kosten hebben. Alleen als er nu of in den loop van 1924 of later een onderwijzer weggaat en daarvoor een nieuwe in de plaats komt, zullen wij de kosten van de vervulde vacature moeten dragen. Maar die kosten zullen in elk geval vrij wat minder wezen dan die welke den Raad hier voor den neus worden gedraaid. De gemeente is niet genoodzaakt opnieuw het onder wijs te reorganiseeren; de wetgever heeft de gemeenten vrijgelaten dat te doen of te laten. Hij heeft alleen be paald wat zij bij zullen hebben te betalen als er veran deringen plaats hebben. Nu is het juist een ding van groote beteekenis dat wij niet weten hoe dan de econo mische toestanden zullen zijn. De wethouder mag in dit geval verbazend pessimistisch wezen, maar ik zou mij ook kunnen voorstellen dat er langzamerhand weer een opleving zal komen. En ik meen dat de toestand in Leeuwarden toch ook niet zoo benard is, dat wij de hand moeten slaan aan het eenig onderwijs, dat het volkskind ontvangt. Wij hebben te zorgen dat dit onder wijs zoo goed mogelijk is. Als er toch bezuinigd moet worden, laat men dan kijken naar het middelbaar onder wijs, waarmee jaarlijks eenige tienduizenden gemoeid zijn, juist omdat wij dat onderwijs zelf in handen wilden houden en er nooit eenig subsidie voor hebben gevraagd van de regeering. Dan is daaruit nog wel een bron van inkomsten aan te boren. Ten slotte wil ik er op wijzen dat men hier ook nu reeds uit de kas van de gemeente voor schijnbaar boven tallige onderwijzers heeft te betalen; ik herinner daartoe maar aan de begrootingswijziging, waartoe in de vorige vergadering is besloten en waarin werd voorgesteld daarvoor 10.000.— te betalen aan het bijzonder onder wijs. Als de cijfers in dit stuk nu juist zijn, dan is de verhouding van de kosten van het openbaar onderwijs en het bijzonder onderwijs hier als 5 2. Dat wil dan dus zeggen dat wij hier bij het openbaar onderwijs 25.000.hebben te betalen voor boventallige onder wijzers. Vooral aan de hand van den staat, die wij het vorig jaar van den wethouder van Onderwijs hebben gekregen, zou ik nu graag willen weten waar die boven tallige onderwijzers zitten. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi Zijn wij nu bezig met het voorstel tot uitstel of met het punt zelf De Voorzitter: Het is volkomen waar dat wij nog bezig zijn aan het voorstel tot uitstel, maar de andere debatten zijn hier ook al reeds begonnen. Het is hier dan ook niet een kwestie van gewoon uitstel tot de vol gende vergadering, maar het is een kwestie van een voorloopig uitstellen van de zaak. Daarop komt het neer. Dit voorstel gaat dus veel dieper op de zaak in dan een gewoon voorstel tot uitstel en daarom heb ik gedacht: laat men het heele punt maar in debat brengen, wat dan ook reeds van verschillende kanten is gedaan. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi Ik zou heel graag van den wethouder de zekerheid willen hebben dat het gemiddelde van 36 en het maximium van 38 leerlingen per klas beslist nooit overschreden zal wor den, zooals wel is gebeurd met wat verleden jaar is aangenomen, dat het maximum aantal leerlingen per klas 32 werd. Ik heb wel begrepen dat dit aan het gebrek aan schoolruimte heeft gelegen, maar dat maximum is toen niets anders dan een fictie gebleken, waar er thans 33, 35 en 36 leerlingen in een klas zitten. Als nu wer Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Mei 1923. 95 kelijk het gemiddelde op 36 en het maximum op 38 wordt gesteld, dan kan ik daarin meegaan. En dan vind ik dat absoluut niet een verslechtering van het onderwijs hier, omdat men den toestand al heeft dat er 34, 35 en 36 kinderen in een klas zitten. Ik geloof niet dat het peil van het onderwijs behoeft te dalen als het gemid delde 36 en het maximum 38 wordt. Een goed onder wijzer kan 32 maar ook 36 of 38 leerlingen in de klas hebben, dan behoeft het peil van het onderwijs daar nog niet onder te lijden, volstrekt niet. Ik ben het met den heer De Boer eens dat dit het eenig onderwijs is, dat vele kinderen krijgen en dat dit onderwijs zoo goed mogelijk moet zijn, maar ik ben het niet met hem eens dat het peil hierdoor daalt. Ik kan dan ook met het voorstel van Burgemeester en Wethouders meegaan als de wethouder mij de zekere garantie geeft dat het aantal kinderen in geen enkele klas boven de 38 zal uitgaan. De heer Visser komt terug op hetgeen hij straks heeft betoogd, waar hij heeft gezegd: als de heer De Boer het voorstel doet om het onder I genoemde in te trekken en den bestaanden toestand te handhaven, dan kan ik het niet anders zien als dat daaraan ook de financieele kant is verbonden. Nu zegt de heer De Boer dat de verschillende cijfers, door den wethouder genoemd, be trekking hebben op 1926. Spreker heeft straks de laatste clausule genoemd, maar in de memorie van toelichting staat ook ,,Het onmiddellijk gevolg van het blijven bepalen van het aantal leerlingen per klasse op 32 zou boven dien zijn, dat tot meerdere uitbreiding van het aantal schoolgebouwen voor gewoon lager onderwijs zou moeten worden overgegaan. Hiervoor mag zeker ge rekend worden op twee nieuwe scholen met gymnas tieklokalen, waarvan de kosten, globaal berekend, ge schat mogen worden op 150.000. Toen spreker zich straks beriep op de financieele ge volgen van het voorstel-De Boer en zeide dat dit niet los te maken was van het geheel, meende hij dat te kunnen motiveeren met wat in de memorie van toelich ting naar voren is gebracht. Nu zegt de heer De Boer: dat is mis, de financiën hebben alleen betrekking op 1926, en hij noemde het feit, dat die cijfers hier zijn vermeld, een soort brutaliteit of wat dan ook, spreker weet niet juist welk woord hij daarvoor bezigde. Spreker zou nu van den wethouder van Onderwijs wel eens precies de clou van de zaak willen weten; zijn die cijfers valsch of niet Hij beroept zich alleen op wat de wet houder kenbaar heeft gemaakt als het onmiddellijk ge volg. Als spreker een definitie daarvan moet geven, dan beteekent dit voor hem in de allernaaste toekomst, direct. Burgemeester en Wethouders zeggen hier: als we het voorstel-De Boer accepteeren, dan is het onmid dellijk gevolg dat wij het bestaande stelsel moeten handhaven en het onmiddellijk gevolg daarvan is dat er 150.000.moet worden uitgegeven voor het bouwen van nieuwe scholen. Eerstens voor de Leeuwarder Schoolvereeniging, die zich noemt een vereeniging voor bijzonder onderwijs. Spreker ziet daar de bijzonderheid niet van in; de interpretatie, die hij aan bijzonder onder wijs geeft is: principieel onderwijs volgens christelijke beginselen. De heer De Vries noemt het neutraal onder wijs, maar dat zal dan wel hetzelfde onderwijs moeten zijn als het openbaar onderwijs. Voor spreker is het hier alleen een standenkwestie, waarvoor hij nooit veel heeft gevoeld. Het gevolg zal dus zijn, als men het voorstel- De Boer aanvaardt, dat de Leeuwarder Schoolvereeni ging direct beslag zal leggen op scholen, wat de Raad met 150.000.zal hebben te dekken. Daar gaat de kwestie om. Laat ik, aldus spreker, de zaak maar bij den naam noemen, ik ben geboren werkman, kennende als zoo danig het volksonderwijs en dus ook een voorstander van goed volksonderwijs. Maar ik zal mij nooit om politieke overwegingen van bijkomenden aard van mijn standpunt laten afdrijven. Is het nu met recht een ver slechtering wanneer het aantal leerlingen per klas wordt vermeerderd van 32 tot 38. Ik wil niet ontkennen dat een onderwijzer natuurlijk aan 32 kinderen meer zijn aan dacht kan geven dan wanneer het aantal wordt uitge breid. Maar toch kunnen wij deze zaak niet los maken van de financieele kwestie. Hoe graag ik ook zou willen dat bij het volksonderwijs niet meer dan 30 kinderen per klas zouden zijn nog liever had ik er 24 wij moeten toch ook met de practijk rekening houden. Is het nu zoo'n groot bezwaar dat wij voor die enkele jaren overgaan tot een reorganisatie, dat voor die enkele jaren het aantal kinderen per klas iets wordt uitgebreid? De heer De Boer zegt zijn voorstel te motiveeren op grond van financieele overwegingen. Maar zijn die financieele kwesties wel zoo prachtig en sober als hij ze schildert? Als de heer De Boer dan zoo'n optimist is en in ver betering van den financieelen toestand van Leeuwarden gelooft dan is het straks in 1926 ook mogelijk tot den bouw van scholen over te gaan. Dan heeft men de practische gegevens, de realiteit, de werkelijkheid. Nu zit men nog een of twee jaar in twijfel over den eco- nomischen toestand. Maar als dan de financieele toe stand ik twijfel er aan beter is in Leeuwarden, dan geloof ik dat wij kunnen overgaan tot het bouwen van scholen. Ik ben een voorstander van een klein aantal leerlingen, maar hier gelden toch ook zeer zeker finan cieele overwegingen. Ik geloof dat ik mij kan verklaren voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders, niet in lengte van dagen maar om binnen betrekkelijk korten tijd in de richting te gaan van het bouwen van scholen. De heer Jansen: Ik zou nog een enkel woord willen zeggen. De heer Visser brengt telkens in den Raad de financieele overwegingen en dat het eene niet van het andere is los te maken. Ik ben dat volkomen met hem eens. Maar ik had van een principieel man als de heer Visser en ook van een vrouw als mevrouw Buisman verwacht, dat zij in de eerste plaats zouden vaststellen dat de principieele zijde van de zaak hier voor alles gaat en dat is het kind. Dat is ten slotte niet de gulden en ook niet de 100.000.van den wethouder maar het kind. Toen het Rijk het betaalde nam men 32 kinderen per klas, omdat het een verbetering was, maar nu de gemeente het meerdere moet voteeren, moet beslist de zuinigheid worden betracht. Maar hier komt die zuinig heid ten laste van het kind. Niet op financieele gronden maar op principieele gronden moet hier worden gehan deld. Ik voor mij zal voorloopig nooit eenige verslech tering van het lager onderwijs aanvaarden. De heer Visser zegt dat hij, evenals ik, een man is van het volksonderwijs, dat hij ook als arbeidersjongen slechts dat onderwijs heeft gehad. Maar ik meen dat hij dan ook weet wat hij daarmee heeft ontbeerd. Wij, die alleen met dat onderwijs de wereld in zijn gestuurd, hebben daarvan steeds toch de ellende en de nadeelen ondervonden. De heer IJ. de Vries interrumpeerde mij straks „anders was hij al professor geweest". Dat ben ik op geen kilometers na, maar ik geloof dat de heer De Vries en zijn partijgenooten er ook wel voor zullen waken dat arbeidersjongens nooit professor zullen worden. Ik ben het met den heer De Boer eens dat de finan cieele toestand van Leeuwarden en van Nederland niet van dien aard is, dat hier thans een aanslag op het kind moet worden gepleegd. En als man van rechts, althans van deze zijde, wil ik hier verklaren, dat ik niet alleen pleit voor het openbaar onderwijs, maar ook voor het christelijk onderwijs. Wil men wat hier wordt voorge steld aanvaarden voor het openbaar onderwijs, dan moet men dat ook noodzakelijk aanvaarden voor het christelijk onderwijs en dat zou ik nooit willen. Als de rechtsche heeren dat voor hen wel willen aanvaarden, ik niet. Zeer veel christelijke ouders zullen mijn stem hier hooren en zullen met mij zeggen dat zij niet ter wille van den gulden het kind hiervan de dupe willen laten worden.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1923 | | pagina 8