116 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 Juni 1923.
woord te geven, even een kleine drukfout, die in deze
verordening is geslopen, herstellen. In artikel VI behoort
n.l. achter het woord reserve niet te staan een punt
maar een komma-punt, en daarachter behooren te staan
de woorden
„een tekort wordt, voor zoover dit niet uit deze
reserve kan worden bestreden, uit de buitengewone
middelen der gemeente gedekt".
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Oosterhoff zal zich bepalen tot het stellen
van één vraag waarom de 6600.die moet worden
uitgekeerd aan de predikanten van de Ned. Herv. Ge
meente, uit deze administratie van het Grondbedrijf
wordt gelicht. Theoretisch is het toch juist dat die post
daar op stond en dat die uitkeering werd gedaan uit de
opbrengst van bezittingen, die oorspronkelijk aan de
Kerk hebben behoord, maar die later aan de gemeente
zijn gekomen. Wanneer in deze administratie de ont
vangsten vloeien uit deze bron, die aan de gemeente is
gekomen, dan is het toch ook logisch dat daaruit de
uitgaven, die hieraan zijn verbonden, worden bestreden.
Spreker wilde graag weten wat het motief is om dezen
post uit de administratie van het Grondbedrijf weg te
nemen. Hem lijkt dat minder juist toe.
De heer Berghuis (wethouder) De theorie en de
logica zijn aan de zijde van den heer Oosterhoff, maar
het blijkt mij, dat de Oosterhoff de stukken niet heeft
ingezien
De heer Oosterhoff: Jawel.
De heer Berghuis (wethouder) want er ligt
duidelijk in de stukken een verklaring, waarom Burge
meester en Wethouders hebben gedacht de uitkeering
ten laste van de gemeente-begrooting te brengen. Ik
vind dat, als de heer Oosterhoff de stukken had gezien
en daarmee het antwoord van Burgemeester en Wet
houders op, naar ik meen, het voorstel van de commissie
voor Openbare Werken, hij dan had geweten dat het
alleen is gedaan niet van uit een theoretisch of logisch
standpunt maar vanuit een practisch standpunt, omdat
het 't eenvoudigste was de uitkeering ten laste van de
gemeente-begrooting te brengen. Alle commissies, ook
de financieele, kunnen zich daarmee ook vereenigen
De Voorzitter maakt er mij thans op attent en ik
zal dat wel moeten toegeven dat het stuk, waarop
ik mij beroep, niet bij de stukken ter visie heeft ge
legen. De Raad zal mij ten goede houden dat ik dat niet
heb geweten, doch het staat in het gedrukte voorstel
vermeld.
Ik wil nu alleen mededeelen dat, met wat de heer
Oosterhoff heeft gezegd, hij theoretisch volkomen gelijk
heeft, doch dat het in de practijk van de boekhouding
eenvoudiger is, dat het bedrag wordt gebracht ten laste
van de gemeentebegrooting. Het komt op stuk van zaken
precies op 't zelfde neer of de uitgaaf staat op de be
grooting van het Grondbedrijf of dat de uitgaaf staat
op de gemeentebegrooting: in het eene geval moet bij
het Grondbedrijf zooveel meer worden bijgepast, in het
andere geval wordt de gemeentebegrooting met het be
drag belast. Het bedrag moet echter evengoed door de
belastingbetalers worden opgebracht. Het is een last,
die op de perceelen drukt, maar Burgemeester en Wet
houders vinden het 't meest practisch dat die last ge
woon op de gemeentebegrooting onder de uitgaven
wordt gebracht, om bij het Grondbedrijf een overzicht
te krijgen welke ontvangsten en uitgaven daar zijn
zonder speciale lasten en lusten en omdat de tegen
woordige begrooting, zooals zij nu is ingericht, meer
aangeeft wat een boereplaats opbrengst, 't zij voor- of
nadeel. Het andere is een bijzondere uitgaaf, die meer
speciaal moet drukken op de gemeentebegrooting.
De heer Oosterhoff heeft inderdaad die motiveering
van Burgemeester en Wethouders niet gezien. Maar al
had hij ze wél gezien, dan zou hij toch nog zijn vraag
hebben gedaan, omdat hij het geen motiveering vindt.
Hij vindt het overbrengen op de gemeentebegrooting,
omdat het eenvoudiger was en het eindresultaat toch
hetzelfde blijft, geen motief en kan zich daarmee niet
vereenigen. Het doet er niet toe of dat eenvoudiger is.
Want dan kan men ook verder redeneeren en, van dat
standpunt uitgaande, wel uitgaafposten van het Electri-
citeitbedrijf overbrengen op de begrooting van het Gas
bedrijf of op het Grondbedrijf. Juist om een zuiver beeld
te krijgen moet men op elke begrooting de posten bren
gen. die daar theoretisch op hooren, ook al is, door over
brenging naar de gemeentebegrooting, het eindresultaat
gelijk en al is het waar dat ten slotte toch het bedrag
door de belastinggelden bij elkaar moet worden ge
bracht. Spreker dunkt, dat het toch op niets lijkt, dat
men een post op de gemeentebegrooting brengt, die
theoretisch geheel op de begrooting van het Grond
bedrijf thuis hoort. Burgemeester en Wethouders geven
dat laatste zelf toe. Het is zuiver dat die post van
6600.op de begrooting van het Grondbedrijf blijft;
spreker kan het althans niet anders inzien.
De heer De Boer gelooft dat het theoretisch nog niet
zoo vast staat dat deze 6600.bij het Grondbedrijf
behooren. Naar het hem voorkomt is het historisch
altijd nog duister op welke wijze de gemeente deze taak
heeft gekregen om die 6600.uit te keeren. In elk
geval zijn het geen bezitingen van de gemeente, die met
deze uitkeering van 6600.zijn belast. Zooals spreker
meent dat de zaken staan, heeft men deze verhouding.
Indertijd heeft de gemeente de verplichting op zich ge
nomen die 6600.uit te keeren aan 6 predikanten,
onafhankelijk van de uitkomsten en opbrengsten van de
bezittingen, die de gemeente daarvoor verkregen heeft.
F.n dus meent spreker dat die uitkeering vrijwel los staat
van eenig bezit van de gemeente. Hij meent dan ook
dat het bezwaar niet buitengewoon groot is om de uit
keering gewoon ten laste te brengen van de gemeentekas.
De heer IJ. de Vries wil graag een vraag stellen. Na
hetgeen door den wethouder is gezegd, is hem de zaak
absoluut niet duidelijk meer. Hij heeft in de sectie-ver
gadering gevraagd waarom dat bedrag van 6600.
was overgebracht naar het Grondbedrijf en toen is hem
meegedeeld: onidat het daarbij behoorde, omdat aan de
gemeente landerijen zijn geschonken, uit welker op
brengst een deel van het salaris van de predikanten der
Nederlandsch Hervormde Gemeente moest worden be
taald.
De wethouder zegt nu dat dit een last is op het
Grondbedrijf, spreker zou zeggen dat het een lust is,
die de gemeente bezit. Zij heeft goederen gekregen, wel
ker opbrengst zij deels moest besteden voor de predi
kanten, maar die absoluut niet gebruikt mocht worden
in de gemeentelijke huishouding. Dit geld moest worden
besteed, waarvoor het was geschonken.
De heer De Boer zegt nu dat het historisch nog niet
vast staat dat deze uitkeering behoort bij het Grond
bedrijf, maar spreker heeft zich indertijd laten voor
lichten dat dit juist wél vaststond. De landerijen zijn
toen geschat op bepaalde bedragen, van welker op
brengst zooveel moest worden gegeven aan de predi
kanten, maar spreker stelt zich voor dat de opbrengst
thans grooter zal zijn dan de toen geschatte opbrengst.
Hij stelt zich ook voor dat deze zaak in plaats van een
schadepost een voordeel voor de gemeente is. Spreker
is het met den heer Oosterhoff eens dat de uitkeering
in de administratie van het Grondbedrijf moet blijven.
Als uit de opbrengst van een bepaald complex van lan
derijen predikantstractementen moeten worden betaald,
dan moeten deze daar ook bij blijven en niet worden
verduisteremaand.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 Juni 1923. 117
De heer Berghuis (wethouder) zegt dat, of het een
lust of wel een last is, toch in ieder geval vast staat,
dat door de gemeente Leeuwarden ieder jaar 6600.
moet worden opgebracht, hetzij dit bedrag dan drukt
op de boereplaatsen of als last op de gemeentebegroo
ting. En dan houdt spreker vol dat dit voor de algemeene
begrooting van de gemeente niets afdoet. Het is vol
komen waar wat de heer IJ. de Vries, in tegenspraak
met den heer De Boer, zegt, dat die eigendommen aan
de gemeente zijn gekomen onder dien last, die moet
worden uitgevoerd. Maar het is al jaren geleden
spreker weet niet meer wanneer de schenking aan de
gemeente is gedaan en als na dien tijd de schenking
voor de gemeente in den tegenwoordigen tijd spreker
zegt nog eens dat vast en zeker 6600.moet worden
uitgekeerd wel voor- of nadeelig kan wezen, dan
blijft nog dat die uitkeering niet door het Grondbedrijf
moet worden betaald. Dat is, wat het college bedoelt.
Burgemeester en Wethouders oordeelen dat het Grond
bedrijf niet moet kijken naar de lasten, die op de ge
meente rusten, maar dat het een eeriijk beeld moet geven
van de exploitatie der gronden. Als nu door een derge
lijke last, als hier is, verlies wordt geleden, dat door
de gemeente moet worden opgebracht, dan is het voor
de eigendommen van het Grondbedrijf wenschelijk, dat
die last van het Grondbedrijf wordt afgenomen. De
gemeente Leeuwarden is die 6600.verschuldigd aan
de predikanten van de Nederlandsche Hervormde Ge
meente, dat moet gebeuren, wat ook de opbrengst is
van de indertijd door de gemeente aangenomen schen
king, 't zij voor- of nadeel. Maar het is om een juist
beeld te krijgen van het Grondbedrijf, als men dien last
daar af neemt en deze overbrengt op de gewone ge
meentebegrooting. Als het Grondbedrijf verlies lijdt en
de exploitatie niet wordt gedekt, gaat het toch niet om
voor die 6600.— te leenen. Daarom vonden Burge
meester en Wethouders het beter dat een vaststaande
uitkeering als deze, die niet afhankelijk is van de op
brengst der landerijen, als vaste post op de gemeente
begrooting blijft rusten.
De heer Ij. de Vries zou nog wel een kleinigheid wil
len zeggen. Bij hem rijst nu de vraag of het we! billijk
is dat landerijen, die met een bepaald doel zijn geschon
ken, in het Grondbedrijf worden ingebracht, of deze niet
onder een bepaald hoofd op een andere begrooting
moesten worden ondergebracht om zoo te blijven, waar
voor zij bestemd zijn. Voor hem is het de groote vraag
of, omdat dit nu toevallig grond is, deze thuis behoort
in het Grondbedrijf, of, omdat de landerijen zijn ge
schonken met een bepaalde bestemming, expres beheerd
moeten worden. Om daarvoor nu maar zoo in een ge
wone raadszitting zender nadere definitie te beslissen
en dezen post over te schrijven naar een ander hoofd,
daar gevoelt spreker niet veel voor. Het komt hem voor
dat hier oude rechten bestaan, die men niaar niet zoo
met een handomdraaien naar een andere plaats mag
schuiven. Dit is een zeer belangrijke kwestie voor hem.
De heer Jansen heeft een oogenblik gevoeld voor de
redeneering van den heer De Boer, doch deze gaat z. i.
toch niet geheel op. Als echter aanstonds deze landerijen
inderdaad niet meer 6600.opbrengen, dan zullen
ook de overige gronden, door het Grondbedrijf beheerd,
voor het tekort aansprakelijk worden gesteld en dat is
niet een gezonde basis. Dan is de basis, die hier wordt
voorgesteld, beter en dan is bij den post op de gemeente
begrooting niets meer noodig dan een verwijzing naar
den betrokken post op de begrooting van het Grond
bedrijf. Men kan dus dezen post zeer wel opnemen op de
gewone begrooting. Het betreft hier een last en een
lust voor de gemeente en als nu op de gemeentebe
grooting wordt verwezen naar den betrokken post op
de begrooting van het Grondbedrijf, zal men ook met
het overzicht over de oude rechten voldoende rekening
kunnen houden. Spreker heeft dus absoluut geen be
zwaar dezen post uit te begrooting van het Grondbedrijf
te lichten.
De heer Berghuis (wethouder)Ik zou nog dit willen
zeggen: de kwestie is mij niet belangrijk genoeg om er
verder nog dieper op in te gaan.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wortd besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders,
zooals dit in artikel VI der Verordening nader bij monde
van den Voorzitter is gewijzigd.
11 Agenda no. 12). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot vaststelling van de te onderwijzen vakken
aan de 7e en 8e leerjaarscholen.
Dit voorstel is opgenomen op pagina 108 van het
verslag der vergadering van 22 Mei 1923.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer De Boer: Ik geloof niet, dat wij ons ditmaal
te beklagen hebben over een gering aantal adviezen,
omdat wij daarmee overgoten zijn geworden. Niet alleen
bij dit stuk ligt een zeer lijvig dossier met adviezen,
maar ook in portefeuille no. 1 komen nog een paar ad
viezen voor. Nu wil ik beginnen met te zeggen dat ik
mij over den inhoud daarvan een weinig heb verbaasd,
n.l. over het ongevraagde advies van het bestuur der
afdeeling Noord-Friesland van de vereeniging van
M. U. L. Onderwijs. Dit bestuur heeft, zonder dat een
onderzoek is ingesteld naar den aard van de 7e en 8e
leerjaren, zich op het standpunt geplaatst wat blijkt
uit het heele adres dat de 7e en 8e leerjaarschool
eigenlijk een soort school is voor achterlijke kinderen.
Ik vind het noodig om van deze plaats daartegen te
protesteeren, omdat het niet in het belang is van deze
scholen en niet in het belang is van het onderwijs, dat
een dergelijke meening omtrent de 7e en 8e leerjaren
post vat, en omdat volgens het oordeel van de aan deze
leerjaren werkzame onderwijzers de leerlingen van deze
school niet verschillen van die aan andere scholen; men
heeft er ook beste, middelmatige en minder goede leer
lingen. Dat men er ook heele goede heeft, blijkt wel
hieruit, dat van de 7e klas 2 en van de 8e klas 4 leer
lingen zijn geslaagd voor de Normaalschool met zeer
goede punten, terwijl van de M. U. L. O. school naar
ik meen een aantal candidaten zijn afgewezen. Ik vind
dat het dus aan de leeraren van de M. U. L. O. school
allerminst past, om ten opzichte van deze school zoo'n
hooge borst op te zetten.
Er zitten verder in de portefeuille, die op het stuk
betrekking heeft, verschillende adviezen, waaronder een
3-tal adviezen, n.l. van de christelijke H. B. S., van de
Middelbare Meisjesschool en van den inspecteur van het
lager onderwijs, die de meening bestrijden dat het
Fransch op deze scholen nut zou kunnen hebben, maar
integendeel meenen dat het tegenovergestelde het geval
is. Ik sluit mij bij de meening van die drie groepen aan;
ik meen ook dat het om verschillende redenen verkeerd
zou zijn het Fransch als leervak in het leerplan van die
scholen op te nemen
De heer Tulp (wethouder): Van welke klassen be
doelt U, die van voorbereidend onderwijs of die van
eindonderwijs
De heer De Boer Allebei op 't oogenblik. Ik vind
dat in de eerste plaats verkeerd, omdat die klassen de
z.g. tusschenschakel zijn tusschen het lager en middel
baar onderwijs. Ik vestig mijn oordeel niet alleen op de
uitspraak van den inspecteur van het lager onderwijs,