118 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 Juni 1923.
maar ik heb dezer dagen ook kennis kunnen nemen van
een redevoering door een zekeren mijnheer De Liefde,
gehouden voor de Vereeniging van leeraren bij het
M. O., speciaal over deze kwestie. Ik neem de vrijheid,
daaruit een kleine aanhaling te doen. Deze mijnheer
zegt
„Uitgangspunt moet zijn de wettelike toestand
het Frans sterft op de lagere school uit; van 1 Sep
tember 1925 af zullen alle leerlingen op Scholen van
Voortgezet Onderwijs met Frans moeten beginnen bij
het begin. Op het oogenblik worden reeds „Frans-
loze" leerlingen toegelaten naast leerlingen, die er
iets van weten en andere, die „normaal" Frans ken
nen. Deze toestand geeft zeer veel moeilikheden. Op
alle Rijks- en vele gemeentescholen zijn deze zeer
heterogene leerlingen bij elkaar in een klasse gezet;
in sommige gemeenten zijn aparte klassen gevormd
(o. a. te Haarlem). In het eerste geval geett dit vele
onderwijskundige, in het laatste bovendien nog finan-
cieele bezwaren. En zelfs deze financieele offers voor
aparte klassen van Franslozen verhinderen niet, dat
de andere leerlingen toch nog een zeer heterogene
groep blijven vormen, gezien de zeer ongelijke zorg,
die op het ogenblik op de lagere scholen aan het
Frans wordt besteed. Ieder, die deze moeilikheden
inziet, zal de overtuiging toegedaan zijn, dat hier van
een overgangstoestand sprake is, die zo gauw mo-
gelik moet verdwijen. Welnu, van 1 September 1925
af moeten alle leerlingen het beginonderwijs meema
ken; deze kursussen zijn dus onnodig en, naar ik
zonder in details te treden, straks nog even zal uit
eenzetten, vaak schadelik. Mocht echter het gevolg
zijn (en ik meen dat ijveraars voor kursussen dat
hopen) dat ook daarna met enige Franse kennis re
kening wordt gehouden in de le klasse H. B. S. enz.
zo bestendigen ze deze afkeurenwaardige overgangs
toestand; terwijl bij het eerbiedigen van de wettelike
regeling over twee jaren weer een normale toestand
zal zijn ingetreden van gelijk onderwijs aan gelijk
voorbereide leerlingen. Deze toestand is noodzakelik."
Bovendien trof ik in het „Handelsblad" eenige aanha
lingen aan uit een artikel, dat de heer Bolkestein, in
specteur van het M. O., op 15 Februari heeft geleverd
in „De Opbouw". Hij zegt
„Voor leerlingen, die alleen maar de lagere school
bezoeken, is het onderwijs in Fransch van geen we
zenlijk nut; voor hen, die bij eenig voortgezet onder
wijs Fransch leeren, is het onderwijs in het Fransch
op de lagere school overbodig. De schrijver wijst er
op, dat op de H. B. S. meer uren onderwijs in Fransch
wordt gegeven dan vroeger en dat die vermeerdering
verband houdt met de afschaffing op de lagere school,
zoodat dus van afschaffing feitelijk geen sprake is,
maar dat het Fransch naar een beteren leeftijd is
verplaatst."
En verder zegt hij
„Doorgetast moet ook worden in verband met de
fronde der alzonderlijke Fransche cursussen. Aan deze
cursussen ligt velerlei motief ten grondslag, en niet
bij allen is dit een onderwijsmodel. Indien slechts
blijkt, dat na 1 September 1924 geen leerling, die de
middelbare school binnenkomt, geacht wordt Fransch
te kennen, zullen die cursussen hun eigen dood ster
ven; na een praematuur leven slechts deze reputatie
latende de tegenwoordige moeilijkheden met het
Fransch in de eerste klasse der middelbare school
nog eenigermate en eenigen tijd versterkt en besten
digd te hebben."
Ik sluit mij geheel bij deze meeningen aan voor het 7e
leerjaar, voorzoover dit voorbereidend onderwijs is voor
H. B. S. of Gymnasium. En ik deel ook deze meening
die ook de inspecteur van het lager onderwijs in zijn
stuk geeft, voorzoover zij het 7e en 8e leerjaar betreft.
Wanneer men gewoon is in vergaderingen te komen
of met menschen om te gaan, die alleen lager onderwijs
hebben genoten, dan is het verbazingwekkend te zien,
hoe slecht deze menschen de Nederlandsche taal kennen,
welke dooreengehaspelde uitdrukkingen in hun spreken
voorkomen en hoe moeilijk zij hun gedachten weten te
formuleeren. Ook komt dit eenigermate tot uitdrukking
bij hun ontwikkeling wat het rekenen betreft. Voor de
ontwikkeling van het volk acht ik het dan ook het beste,
dat deze leerjaren worden besteed aan de gewone vak
ken, dat in deze jaren dus aan jonge menschen nog goed
lezen, rekenen, schrijven en Nederlandsche taal wordt
geleerd. Daar bestaat nog een zeer groote behoefte aan.
Als dan in het later leven mocht blijken dat men een
vreemde taal wenschte te leeren, dan bestaat daar na
het 14e jaar nog tijd en gelegenheid genoeg voor. En
de betere ontwikkeling in het 7e en 8e leerjaar opge
daan omtrent de eigen taal zal vruchtbare gevolgen
hebben bij het aanleeren van een vreemde taal op Iateren
leeftijd.
Bovendien meen ik dat in het 7e en 8e leerjaar ook
een zeer groote organisatorische moeilijkheid is om
onderwijs in een vreemde taal te geven. Daarvoor is een
bevoegdheid noodig, waarvoor leerkrachten bij het
U. L. onderwijs betaald worden, maar waarvoor de leer
krachten bij het 7e en 8e leerjaar niet betaald mogen
worden. Op het oogenblik staan wel de leerkrachten
aan deze schoen op het standpunt dat zij zeer graag
aan de klas, die zij hebben, als de verordening het voor
schrijft, een vreemde taal willen onderwijzen, maar als
er in de toekomst leerkrachten worden gevraagd met
bevoegdheid voor een vreemde taal, zonder dat zij daar
voor betaald worden, terwijl zij daarvoor elders wel be
taald worden, vind ik dat dit een groote moeilijkheid zal
zijn. Bovendien is er nog een moeilijkheid ontstaan na
de hervorming, waartoe hier 3 weken geleden is be
sloten, n.l. dat deze klassen 30 leerlingen zullen tellen,
terwijl de U. L. O.-klassen slechts 24 leerlingen tellen.
Dat is dan voor deze klassen ook een moeilijkheid.
Ik geloof dat het, ailes bijeen genomen, het beste zal
zijn het 7e en 8e leerjaar vrij te houden van eenige
vreemde taal. Ik doe dan ook dat voorstel, n.l. dit voor
stel de Fransche taal als leervak te schrappen uit het
leerplan. Mocht eventueel echter de Raad op het stand
punt staan dat hij onderwijs in een vreemde taal
wenscht, dan doe ik subsidiair dit voorstel om daar
voor niet te kiezen de Fransche taal maar een taal,
waarvan de leerlingen meer nut zullen hebben, de En-
gelsche taal.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Ik kan mij niet
aansluiten bij de woorden, die door den heer De Boer
zijn gebruikt. De heer De Boer komt met het bezwaar
dat genoemd wordt het geven van Fransche cursussen.
Maar naar mijn idee is het met het geven van Fransch
in het 7e leerjaar heel anders dan hier wordt voorgesteld.
Ik heb hierover ook gehoord een leeraar bij het M. O.
en deze deelde mij mee dat het met den chaos, die al
licht wordt verondersteld bij het middelbaar- en hooger
onderwijs, wel een beetje meevalt. De verschillende
leerlingen, die de eerste klas van de hoogere scholen
bezetten, zijn gewoonlijk al zoo verschillend ontwikkeld,
dat het daar altijd al voor een groot deel, speciaal wat
het Fransch betreft, herhalingsonderwijs meet zijn. Ik
meen ook dat het heel goed is voor degenen die niets
van Fransch hebben geleerd, dat er andere leerlingen
zijn, die daarvan wèl iets hebben geleerd, omdat de
leeraar zich dan speciaal kan bemoeien met degenen
die niets hebben geleerd, ook omdat, waar heelemaal
geen Fransch meer op de lagere school wordt geleerd,
men des te vlugger bij het M. O. vooruit moet.
Verder heb ik, wat de leerlingen van het 7e en 8e
leerjaar, die onderwijs genieten, betreft en in zoo
verre ben ik het met den heer De Boer eens liever,
dat daar Engelsch dan Fransch wordt gegeven, maar
ik kan er eigenlijk mijn stem niet aan geven dat daar
geen vreemde taal zal worden onderwezen. Ik ben het
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 Juni 1923. 119
met den heer De Boer eens dat men bij volwassenen
vaak versteld staat van het betrekkelijk slecht lager
onderwijs, dat zij genoten hebben, maar de heer De Boer
moet niet vergeten, dat volwassen menschen nog niet
kunnen hebben genoten van het 7e en 8e leerjaar. Ik
geloof dat, wanneer bij de lagere scholen het volgen
van het 7e en 8e leerjaar gewoonte wordt, het geheele
onderwijs daardoor zeer zal verbeteren, maar dat er dan
ook in die leerjaren nog wel zooveel tijd zal overblijven
om een vreemde taal te onderwijzen. Ik wil mij er even
wel bij aansluiten dat daar dan het Engelsch in plaats
van het Fransch wordt onderwezen. Ik geloof dat, wat
men in 2 jaar van het Fransch leert, een schijntje is,
terwijl men zich na dien tijd met het Engelsch al een
heel eind kan redden. Vooral in Friesland is dit van be
lang, waar veel meer Engelschen komen dan Franschen,
waar veel meer Engelsch wordt gesproken dan Fransch,
waar de tongval van het Engelsch veel meer in het ge
hoor ligt dan die van het Fransch en waar men veel
meer handels- en familierelaties heeft in Engeland en
Amerika dan in Frankrijk. Het laatste amendement van
den heer De Boer wil ik dus graag ondersteunen. Maar
ik hoop dat de Raad er in zal meegaan in het 7e leer
jaar als opleidingsschool het Fransch te laten leeren.
Men moet vooral niet vergeten dat, waar gesproken
wordt over de lagere school, men daarmee altijd op het
oog heeft de 6-jarige school en niet het 7e leerjaar.
Waar nu in Leeuwarden het 7e leerjaar een overgangs
jaar is, is het wel van belang dat daar Fransch wordt
gegeven, omdat dit leerjaar aansluit bij het M. O. Voor
de 6-jarige school geloof ik ook niet dat ik het zou
wenschen. Maar voor het 7e leerjaar zou ik het willen
behouden. In die klasse zou ik juist Fransch willen
laten leeren, omdat zij de overgang vormt naar het M. O.
De heer Visser is geen onderwijs-specialiteit en kan
dus enkel zijn practische ervaring naar voren brengen.
Het is hem in 't laatste halfjaar gebleken dat op ver
schillende inrichtingen, waar jongens hun studie kunnen
voltooien, jongens geplaatst kunnen worden recht
streeks van de lagere school. Spreker kan een 3-tal
brieven toonen dat zij daar wel geplaatst kunnen
worden, maar dat zij ook iets moeten weten van Fransch.
Men neemt ze wel op zoo van de lagere school, maar
onder de uitdrukkelijke voorwaarde, dat zij eenige
kennis hebben van Fransch. Wanneer men dus toevallig
een jongen van de lagere school, waarvan het Fransch
is losgemaakt, daarheen zal sturen, moet men dat on
derwijs zelf betalen. Spreker prefereert daarom dat in
het 7e en 8e leerjaar wel Fransch wordt gegeven. Hij
kan uit de practijk aantoonen dat men genoegen met
de jongens neemt, als zij voldoende kunnen lezen,
schrijven enz., maar daarbij is de voorwaarde dat zij
iets moeten weten van Fransch.
De heer Jansen voelt veel voor „stemmen uit de prac
tijk", maar wil hier met deze bewering komen, dat hem
zelf meer dan eens is gebleken dat bij sollicitaties van
jonge menschen, die pas van school komen, zeer veel
sollicitatiestukken dermate slecht geschreven en gesteld
zijn, dat zij direct aan kant worden gelegd, althans niet
in aanmerking komen. Spreker stelt zich dan ook vol
komen op het standpunt van den heer De Boer, dat
juist deze 2 jaren de gelegenheid moet worden benut
om de allernoodigste vakken te onderwijzen, die dienst
baar moeten worden gemaakt aan het maatschappelijk
leven, waar immers de jonge menschen al den grootsten
strijd zullen moeten doorstaan. Het is veel beter dat zij
hun eigen moedertaal goed kunnen schrijven en spreken
dan dat zij iets van de Fransche taal afweten.
Een bezwaar dat hier verder nog bij naar voren komt
is, dat de Minister het Fransch als eisch bij de toe
latingsexamens heeft teruggenomen en dat men, wat
hier de voordeur is uitgegaan, weer langs een achter
deur tracht binnen te halen. Daartegen moet spreker
ernstig bezwaar maken.
De heer De Boer: Ik zou in de eerste plaats iets wil
len zeggen over hetgeen mevrouw Buisman gezegd
heeft. Dat heeft betrekking op het Fransch in het 7e
leerjaar. Mevrouw Buisman heelt gezegd dat daarmee
iets anders wordt bedoeld dan dat Fransche cursussen
worden gegeven en zij heeft, meen ik, ook gezegd, dat
zij van leeraren van de middelbare scholen heeft ge
hoord, dat dezen er zeer veel prijs op stellen dat de
kinderen iets van het Fransch afweten. Maar als wij
hiermee doorgaan, dan bereiken wij datgene, wat naar
mijn meening juist in de eerste klassen van de middel
baar-onderwijsinrichtingen het meest bezwaarlijke is.
Wij bereiken dan dit. Op de H. B. S. kunnen geplaatst
worden de vlugge kinderen, die het 6e leerjaar hebben
doorloopen en dus géén Fransch kennen. Die kunnen
komen op de H. B. S. Op de H. B. S. kunnen ook komen
de leerlingen, die het 7e leerjaar bij ons hebben door
loopen en daar misschien wat Fransch hebben geleerd
en daar kunnen ook komen kinderen, die naast het ge
wone onderwijs ook privaatonderwijs in het Fransch
hebben gehad. Wij krijgen zoo in de eerste klas van de
H. B. S. een chaos en die blijft daar, zoolang wij voort
gaan met aan een gedeelte van de kinderen, die naar
de H. B. S. gaan, onderwijs in het Fransch te laten
geven. Het is voor de H. B. S. van de grootste betee-
kenis dat daar kinderen komen, die een ongeveer gelijke
opleiding hebben gehad. Het peil van de H. B. S. zal
daar op den duur beter van worden, omdat ik meen dat
de H. B. S. er bij gebaat zal zijn, wanneer zij kinderen
krijgt, aan wie het lager onderwijs niet een klein beetje
aan de oppervlakte is voorbijgegaan, maar bij wie het
beklijfd is, die het in hun bezit hebben gekregen. Dat
is verreweg het beste en daarom meen ik dat men niet
met Fransche cursussen in het 7e leerjaar moet komen.
Het zal ook blijken dat dit voor de H. B. S. het beste is.
Ik heb mij eenigszins verbaasd over de ervaring, die
de heer Visser heeft opgedaan. Hij zou een 3-tal brieven
kunnen toonen, waaruit blijkt dat kinderen op de eene
of andere inrichting geplaatst kunnen worden, maar
waarbij als eisch wordt gesteld dat zij eenig Fransch
moeten kennen. Ik kan mij niet begrijpen wat voor in
richtingen dat dan moeten zijn, tenzij het een diplo-
matenschool is, waar het Fransch altijd nog veel opgeld
doet, misschien omdat men daarin zoo gemakkelijk
haspelen kan. Omdat ik niet weet, wat voor inrichtingen
dat zijn, kan ik ook moeilijk het argument van den heer
heer Visser weerleggen
De heer Visser: Ik zal 't U aanstonds wel vertellen.
De heer De Boer: Ik zal dan luisteren; ik wil wel eens
weten van welke beteekenis het Fransch daar kan zijn.
Ik wil nu nog een aanhaling doen uit een voordracht
van Dr. Bonebakker, onderwijsambtenaar te Utrecht.
Hij zegt
„Een kursus voor lager handelsonderwijs geldt als
onbestaanbaar zonder handelsonderwijs
neen, zonder Frans of een andere vreemde taal. Frans,
dat is voor een 14-jarig kantoorklerkje immers meer
waard dan stipt, net en vlug werken, dan degelike
verstandelike ontwikkeling, blijkende uit een goed
gebruik van de eigen taal Frans, de toversleutel der
hogere ontwikkeling; vreemde talen, 't gouden sleu
teltje voor verhoogde Rijkssubsidie. De
onderwijzer, die benoemd wordt aan een school
waar Frans op 't leerplan staat, is een sport hoger
geklommen enz."
Dat spelen met dat Fransch is in hoofdzaak een ge
volg van den historischen gang van zaken, die het
Fransch in ons land veel te veel op den voorgrond
heeft gebracht. Ik geloof dat wij goed doen, zoo spoedig
mogelijk met het Fransch op te houden.
De heer IJ. de Vries: Ik was de vorige vergadering
een beetje te vlug, maar de bedoeling van mijn vraag