126 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 25 Juni 1923.
de wethouder gezegd dat er nog ruimte is voor een 100
M3, maar spreker zou de vraag willen stellen: wanneer
denkt men tot uitvoering van het werk over te gaan en
heeft het college niet overwogen waar de specie moet
worden geborgen Spreker heeft dat niet goed verstaan.
De heer O. F. de Vries (wethouder) heeft reeds ge
zegd, dat op het oude terrein nog ongeveer 100 Ms. kan
worden geborgen. Verder is door den directeur overleg
gepleegd met den heer Schuiling, welk stuk land het
meest in aanmerking zou komen. Er zijn nog enkele
landerijen, waarvan het eene beter, het andere minder
geschikt is, maar natuurlijk wordt dat stuk, dat het
minst cultuurwaarde heeft, genomen. De heer IJ. de Vries
wil nu een anderen weg op en het college zal dat zeker
doen, als het voordeeliger is. Men kan ook moeilijk een
terrein in den omtrek van de stad vinden, dat niet op
de eene of andere wijze is verhuurd, ook kan men de
specie niet overal bergen, ten minste niet op het Wil-
helminaplein. Maar de zaak wordt onderzocht.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
7 (Agenda no. 9). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot vaststelling van de rooilijn voor de
bebouwing van het kadastrale perceel sectie F no. 448,
gelegen aan den Groningerstraatweg.
Dit voorstel luidt als volgt
De eigenaren van het kadastrale perceel Sectie F
no. 448, dat gelegen is aan den Oroningerstraatweg,
hebben ons verzocht hun de rooilijn voor de bebouwing
daarvan te willen aangeven. De Directeur der Gemeente
werken heeft ingevolge onze opdracht een schetstee-
kening ingezonden, waarop die rooilijn is aangegeven.
Wij geven U, in overeenstemming met het advies der
Commissie voor de Openbare Werken d.d. 6 Juni 1.1.,
in overweging
voor de bebouwing van het kadastrale perceel ge
meente Leeuwarden Sectie F no. 448 aan den Groninger
straatweg vast te stellen de rooilijn, op de overgelegde
teekening met een witte stippellijn aangeduid.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
8 (Agenda no. 10). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot overneming van stoepen aan de Koorn-
markt en de Voorstreek.
Dit voorstel luidt als volgt
Na Uw besluit van 12 December 1922 no. 539R/356
betreffende overneming in eigendom van stoepen aan
de Koornmarkt en de Voorstreek, in verband met het
leggen van een nieuw trottoir, hebben wij nog eenige
eigenaren te kennen gegeven, genegen te zijn de voor
hunne perceelen liggende stoepen aan de gemeente af
te staan. Thans zijn nog negen eigenaren hiertoe niet
bereid.
Onder overlegging van de verklaringen van de be
trokkenen stellen wij U voor te besluiten
A. voor den prijs van 1.voor elke stoep over
te nemen van
1. N. Cohen te Leeuwarden de stoep, gelegen voor
het pand aan de Koornmarkt no. 203, kadastraal bekend
sectie A no. 1575
2. L. Dronrijp te Leeuwarden de stoep, gelegen voor
het pand aan de Koornmarkt no. 211, kadastraal bekend
sectie A no. 556
3. E. Feitsma te Leeuwarden de stoep, gelegen voor
het pand aan de Voorstreek no. 225, kadastraal bekend
sectie A no. 1506
4. de firma L. J. Drielsma en Zonen te Leeuwarden
de stoep, gelegen voor het pand aan de Voorstreek no.
227, kadastraal bekend sectie A no. 410
5. M. Woudstra te Leeuwarden de stoepen, gelegen
voor de panden aan de Voorstreek nos. 229 en 231,
kadastraal bekend sectie A nos. 1684 en 1391
6. J. C. Heins te Leeuwarden de stoep, gelegen voor
het pand aan de Voorstreek no. 241, kadastraal bekend
sectie A no. 1247
7 H. Wijbenga te Leeuwarden de stoep, gelegen voor
het pand aan de Voorstreek no. 245, kadastraal' bekend
sectie A no. 400
8. J. Ph. Rodenhuis te 's Gravenhage de stoep, ge
legen voor het pand aan de Voorstreek no. 247, ka
dastraal bekend sectie A no. 870
9. J. Arjaans wed. L. Slauerhoff c. s. te 's Graven
hage de stoep, gelegen voor het pand aan de Voorstreek
no. 275, kadastraal bekend sectie A no. 1593
10. J. Rolf c. s. te Leeuwarden de stoep, gelegen voor
het pand aan de Voorstreek no. 277, kadastraal bekend
sectie A no. 176
11. S. J. Turksma te Leeuwarden de stoep, gelegen
voor het pand aan de Voorstreek no. 279, kadastraal
bekend sectie A no. 175,
onder bepaling, dat uit de overdracht voor de tegen
woordige eigenaren geen kosten voortvloeien en het
uitkomende materiaal hun eigendom zal blijven
B. de onder A bedoelde stoepen en trottoirgedeelten
te bestemmen voor den publieken dienst.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Fransen Ik zal mij niet tegen dit voorstel
verzetten, ook omdat ik geloof dat de meeste stukken
al van een trottoir zijn voorzien. Maar het is mij opge
vallen dat het trottoir zoo betrekkelijk smal is gemaakt,
ik had het liever wat breeder gezien. Ik zou er nog dezen
wensch aati willen toevoegen, dat er van politiezijde
meer op gewezen wordt dat de markiezen en zonne
schermen niet al te laag mogen hangen. Menigeen loopt
er nu met het hoofd tegen aan.
De Voorzitter: Er wordt op 't oogenblik wel degelijk
op gelet dat de markiezen niet te laag hangen. Burge
meester en Wethouders hebben er in hun vergadering
ook over gesproken, zij willen graag hebben dat de
markiezen 2 a 2.30 M. van den grond zijn. Dan zal men
er niet zoo gauw tegen aanloopen.
Dat het trottoir smal is, ben ik met U eens, maar
met het oog op den rijweg kon het moeilijk breeder
worden gemaakt. Men kon den rijweg niet te veel ver
smallen en heeft deze daarom op de breedte gehouden,
die bestond.
De heer Fransen: Dat is niet juist. Er is nog ruim een
halve meter van 't voetpad over, van de kleine steentjes.
Dat is nu bij den rijweg.
De Voorzitter: Dat beschouwen wij als fietspad.
De heer Fransen: U kunt het noemen, zooals U wilt.
Maar het voetpad is nu ruim een halve meter smaller
dan vroeger.
De Voorzitter: Dat kan wel zijn. Maar het is dan ook
veiliger.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 25 Juni 1923. 127
9 (Agenda no. 11). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders om hun een crediet te verleenen voor de
overbrenging van een deel van het bedrijf der Gemeente
reiniging naar een tweetal perceelen aan de Potmarge
en voor den aanleg der daarmede verband houdende
werken (bijlagen 1915 no. 35, 1922 nos. 10, 11, 14 en
19 en 1923 no. 17),
wordt door Burgemeester en Wethouders voor heden
van de agenda teruggenomen, om in de volgende ver
gadering te worden behandeld.
De Burgemeester komt ter vergadering en neemt het
voorzitterschap van den heer Tulp over.
Voorzitter thans de heer Jhr. Mr. J. M. van Beyma,
Burgemeester.
10 (Agenda no. 12). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders inzake het verzoek van Gedeputeerde Staten
om wijziging van de overeenkomst met het Provinciaal
Electriciteitsbcdrijf aangegaan, tot levering van elec-
trischen stroom (bijlagen nos. 15 en 18).
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Tulp (wethouder): Ik wil mededeelen dat
ik mij absoluut niet met het voorstel, zooals dat door
de meerderheid van het college aan den Raad is gedaan,
kan vereenigen. Het is U allen bekend, ik sta op het
standpunt contract is contract
De heer De Boer: Niet waar
De heer Tulp (wethouder)Waar dit contract niet
is gesloten vóór den oorlog maar in 't laatst van den
oorlog, kan ik niet gevoelen, waarom het gewijzigd moet
worden. Ik weet wel dat het ten opzichte van vele con
tracten, die vóór den oorlog waren gesloten, later force
majeure was, zoodat zij veranderd moesten worden.
Maar dat is hier niet noodzakelijk.
Als wij nu dit bedrag van 100.000.per jaar be
talen en als dat doorgaat tot 1945 of '46, zullen wij
daarmee ongeveer uitgeven tegen de 6 millioen. Dat
is een uitgaaf, die onze gemeente zich niet kan permit-
teeren, te meer niet, waar Gedeputeerde Staten altijd
vinden, dat de gemeente Leeuwarden noodlijdend is.
Toen wij een abattoir wilden oprichten en de berekening
hadden gemaakt dat het geen geld zou kosten, werd dat
geweigerd; toen wij een walmuur wilden maken, waar
aan dringend behoefte is en welk werk ook geschikt
was voor werkverschaffing, mochten wij dat, omdat er
absoluut geen geld voor was, niet doen. Maar wij mogen
wel de provincie een cadeau geven want zoo noem
ik het van 1 ton per jaar, welk cadeau ten slotte het
cijfer zal bedragen van 6 millioen. Daarbij komt nog dat
wij verleden Woensdag in de courant hebben gezien dat
onze gemeente ook niet zuinig wordt behandeld, wat de
belasting aangaat. Ik wil niet zeggen dat Gedeputeerde
Staten dit met opzet doen, maar het gevolg zal zijn dat
wij buiten en behalve die ton krijgen te betalen een ver
hooging van de opcenten op de personeele belasting van
28 tot 38. Ik zeg nogmaals contract is contract. Dit
contract is gesloten in de laatste periode van den oorlog
en ik kan absoluut niet voelen waarom dat moet worden
gewijzigd. Wij hebben daarin een meevaller en de pro
vincie een tegenvaller, maar wij zijn er toch niet voor
om de tegenvallers van de provincie te betalen. Ik kan
mij dan ook absoluut met dit voorstel van de meerder
heid van het college niet vereenigen; ik houd mij uit
sluitend aan het standpunt contract is contract.
De heer Visser meent dat men niet de stelling moet
huldigen contract is contract. Wettelijk mag dit mis
schien juist zijn, maar er is z. i. ook een moreele zijde
aan het vraagstuk verbonden. De vraag, die men zich
daarbij wel heel serieus mag stellen, is deze als de
gemeente Leeuwarden zelf haar bedrijf zou hebben blij
ven exploiteeren, dan zou toch ook de heer Tulp zal
dit niet kunnen ontkennen het bedrijf zeer zeker ons
meer hebben gekost. Als men nu staat op het standpunt
contract is contract, zou men dat voordeel kunnen bin
nenhalen. Maar men moet daar tegenover toch ook eer
lijkheidshalve de vraag stellen moeten wij niet dat
meerdere meer betalen, dat het bedrijf ons zelf meer
zou hebben gekost, of is het contract te handhaven
Het contract is zeer zeker in de laatste jaren van den
oorlog vastgesteld, maar het was toen ook een tijdperk,
waarin niet alle factoren overzien konden worden, die
betrekking hadden op de navolging van het contract.
Nadat het contract of de verbintenis is vastgelegd, zijn
er op maatschappelijk terrein dingen gebeurd, die men
niet vooraf onder de loupe heeft kunnen nemen, maar
die zeer zeker op de zaak hebben ingewerkt. Spreker
wenscht dus niet het principe te huldigen van contract
is contract. Dat dit ook in die jaren geen gebruik is
geweest, bewijst ook hetgeen is gebeurd tusschen de
organisaties van werkgevers en werknemers, die ook
hun contracten gingen wijzigen, toen andere invloeden,
die men bij het samenstellen van het contract niet had
gekend, gingen gelden. Spreker meent zeer zeker dat
de gemeente iets moet doen. De vraag is echter wat.
Als men hier al alles nagaat, begrijpt en beoordeelt, dan
blijft het toch in zekeren zin nog altijd eenigszins een
greep in de ruimte bij wat men gaat doen. Wel heeft
de Raad breed materiaal en zeer veel cijfers onder han
den gehad, maar het juist op waarde schatten van de
factoren, die hebben ingewerkt op de verhooging van
den kostprijs en van het deel, dat Leeuwarden zal moe
ten worden toegewezen, blijft, trots het cijfermateriaal,
nog moeilijk.
Wij gevoelen echter, aldus spreker, dat we iets moeten
doen en we zullen m. i. straks ook tot deze conclusie
komen. Als er dan door mij een voorstel zal worden
gedaan om iets te doen, is dat, om te breken met deze
stelling contract is contract, omdat ik meen, dat die
niet is te handhaven. Waar wij allen de overtuiging heb
ben dat wat ook blijkt uit de stukken als wij zelf
het bedrijf hadden geëxploiteerd, wij ook hooger on
kosten zouden hebben gemaakt en dus ook een hoogeren
kostprijs zouden hebben moeten vragen, meen ik, dat
wij dit voordeel de provincie niet mogen afhalen. Wij
moeten de provincie toch ook beschouwen als een com
plex van gemeenten. Wel moeten wij in eerste instantie
de belangen van het gemeentebedrijf verdedigen, onder
de loupe nemen en behartigen, maar we zijn verder toch
ook niet geheel geïsoleerd en moeten ons ook beschou
wen als deel van de provincie.
De heer Oosterhoff: Ik kan mij ook met het standpunt
van den heer Tulp niet vereenigen; ook ik ben van mee
ning dat, waar wij hier hebben te doen met twee pu
bliekrechtelijke lichamen, deze niets van elkaar moeten
willen weten, maar elkaar moeten tegemoet komen, al
valt het dan ook hard, te moeten boeten voor iets, waar
men zelf geen schuld aan heeft.
Alvorens mijn stem aan dit voorstel te geven, zou ik
echter een 3-tal vragen tot Burgemeester en Wethouders
willen richten. De eerste vraag is deze: Hebben Burge
meester en Wethouders bij het onderhoud, dat zij met
het provinciaal bestuur hebben gehad, ook den indruk
gekregen, dat voor het vervolg het provinciaal bedrijf
op een gezonder grondslag zal worden gevestigd Ik
weet wel dat Gedeputeerde Staten op die vraag mis
schien zouden hebben geantwoord: „dat gaat niet
aan". Ook is het mogelijk dat Burgemeester en Wet
houders mij antwoorden „daar hebben we niet veel
meer mee te maken, als zij van deze overeenkomst maar
niet afwijken", en dan is dat tot op zekere hoogte juist.
Maar als het provinciaal bedrijf niet op een gezonder