168 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 4 September 1923. overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wet houders. De heeren O. F. de Vries, Dijkstra en wethouder Tulp onthouden zich, als leden van het vorige college van Burgemeester en Wethouders, van stemming. 5 (Agenda no. 8). Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan G. du Bols, alhier, ondershands te gunnen het maken en leveren van betonwerken ten behoeve van het te stichten slachthuis aan den Sneeker- trekweg. Dit voorstel luidt als volgt Bij de onderhandsche aanbesteding van de beton werken voor het gemeentelijk slachthuis blijkt de laagste inschrijfster te zijn de Hollandsche Maatschappij tot het maken van werken in Gewapend Beton te 's Graven- hage, met de som van 43.100.Onmiddellijk daarop volgt Gerard du Bois, betonfabrikant te Leeuwarden, met een bedrag van 43.455.een verschil met de vorige opleverende van slechts 355.Wij hebben ons afgevraagd, of, de huidige werkloosheid in de gemeente in aanmerking genomen, dit geringe verschil geen aanleiding behoort te geven op du Bois terug te tasten. Zonder op de soliditeit en de geschiktheid voor de uitvoering van het werk van de laagste inschrijfster ook maar iets te willen afdingen, meenen wij in dit ge val de voorkeur te moeten geven aan een inwoner der gemeente, die daardoor zijn personeel werk kan ver schaffen. Over de geschiktheid van du Bois voor de uitvoering van het werk bekwamen wij gunstige inlich tingen op dat gebied heeft hij tal van belangrijke werken uitgevoerd. Wij geven U dus in overweging te besluiten aan Gerard du Bois, betonfabrikant alhier, naar aan leiding van eene ondershands gehouden aanbesteding te gunnen voor de som van drie en veertig duizend vier honderd vijf en vijftig gulden (f 43.455.de uitvoe ring en de levering van de betonwerken ten behoeve van het slachthuis enz., te stichten aan den Sneekertrek- weg, volgens het daarvoor opgemaakt bestek en voor waarden van aanbesteding no. 31 A. De beraadslagingen worden geopend. De heer Visser kan zich niet met het prae-advies van Burgemeester en Wethouders vereenigen. Zij komen met het voorstel, om dit karwei te gunnen aan du Bois, als zijnde de op een na laagste inschrijver, en zij motiveeren dat op de volgende gronden als het werk wordt ge gund aan een inwoner van Leeuwarden, zal men zeer zeker handelen in het belang van de werkloosheids kwestie, omdat dan ingezetenen van Leeuwarden aan het werk worden gesteld. Spreker weet niet of die motiveering wel geheel op gaat. Hij gelooft dat het ook niet uitgesloten is dat, als men het werk gunt aan de Haagsche firma, die de laagste inschrijfster is, ook zeer zeker een groot deel van de menschen, die bij dit karwei werkzaam zullen zijn, menschen uit Leeuwarden zullen zijn. Als men een vergelijking gaat trekken tusschen de loonschalen, die in Den Haag en hier gelden, meent spreker dat daar 16 a 18 cent per uur meer wordt betaald. Er komt nog bij dat, wanneer men hier menschen uit Den Haag gaat importeeren, deze kostgeld vergoed moeten hebben. Daarom wil het er bij spreker niet in dat, als men het werk gunt aan den inschrijver te Leeuwarden, dit zoo veel meer invloed zal uitoefenen op de werkloosheids kwestie. Hij wil niet afwijken van wat altijd gebruikelijk is het werk te gunnen aan den laagsten inschrijver spreker zou ook hier niet met dat systeem willen breken, omdat hier niet zulke belangrijke factoren zijn dat het niet kan worden gevolgd. Men behoeft hier niet met dat systeem te breken. Spreker gelooft dat, wanneer het werk aan de Haagsche firma wordt gegund, misschien behalve enkele technische menschen, maar toch het leeuwenaandeel van de menschen die werkzaam zullen zijn bij dit karwei, uit Leeuwarden zullen worden be trokken. Dat zijn toch voor het meerendeel losse ar beiders er zullen maar een paar voormannen moeten zijn, die van de techniek van het werk kennis moeten hebben en de rest recruteert men uit de losse arbeiders. Daarom wil spreker met het steeds gevolgde systeem niet breken. Men zou trouwens ook de voorwaarde kun nen stellen als men wel meent dat er bezwaren zijn dat de laagste inschrijfster, als haar het werk wordt gegund, haar arbeidskrachten uit de gemeente Leeu warden moet betrekken. De heer B. Molenaar: Voor dat ik mijn ineening zeg, zou ik een vraag willen stellen. Kunnen Burgemeester en Wethouders ook mededeelen, waarom in het betrok ken bestek geen bepalingen betreffende de arbeidsvoor waarden zijn opgenomen De Voorzitter: Ik kan daarop dadelijk wel antwoorden. Ik zit echter in een eenigszins eigenaardig parket, omdat het college, dat tot deze zaak heeft besloten, is afge treden en grootendeels door andere personen is aange vuld, terwijl ik persoonlijk er niet bij was toen het be sluit is genomen, omdat ik toen met vacantie was. Ik heb dus alles van hooren zeggen. Op de vraag van den heer Molenaar kan ik dan dit meedeelen. Mij is ook gebleken dat in het bestek de voorwaarden, die de heer Molenaar bedoelt, niet zijn opgenomen. Verder was er bij het bestek gevoegd een gedrukte staat van aanwij zingen, maar ook deze bevat niets anders dan technische aanwijzingen, dus ook niet de voorwaarden, bedoeld door den heer Molenaar. Het is mij echter gebleken dat in de vergadering van Burgemeester en Wethouders, die ik niet heb bijgewoond, een conferentie heeft plaats ge had met den heer Huurman, een van de architecten, en dat daar door dezen heer de verklaring is afgelegd dat alsnog in de bestekken of aanwijzingen alle punten, die de heer Molenaar bedoelt, zouden worden opgenomen, n.l. le. enkele punten, voorkomende in oudere gemeen tebladen, n.l. in Gemeenteblad no. 18 van 1910, in Gemeenteblad no. 26 van 1913 en in het Gemeenteblad van 26 Juni van 1920, welke punten in de bestekken der gemeente ook altijd worden opgenomen 2e. dat de aannemer door tusschenkomst van de arbeidsbeurs te Leeuwarden zijn personeel in dienst moet nemen 3e. dat hij in dienst moet nemen Leeuwarder werk lieden, die hier minstens 6 maanden woonachtig zijn 4e. dat het ter plaatse geldende collectief contract betreffende de loonen, werktijden, enz. moet worden nageleefd. De heer Huurman heeft mij van morgen nog gezegd, dat hij die punten 1 tot en met 4 aan de aannemers mondeling heeft meegedeeld en dat zij een onderdeel vormen van den staat van aanwijzingen zoodat zij ook in het contract met den betrokken aannemer, wien het werk wordt gegund, zullen worden opgenomen. Dat is het, wat ik hieromtrent kan mededeelen. De heer B. Molenaar: Ik heb ook bij het nazien van de stukken het bestek nagezien en daarbij is het mij opgevallen, dat die bepalingen er niet in zijn opgenomen. Bij de informaties, die ik hierop heb ingewonnen, is mij medegedeeld, dat al die bepalingen betreffende loon, arbeidstijd en arbeidsbeurs niet bekend zijn aan de aan nemers. Ware het juist, dat in de bestekken die bepa lingen voorkwamen, dan zou ik momenteel huiverig wezen om mee te gaan met het voorstel van Burge meester en Wethouders. Immers, Burgemeester en Wet houders hebben hier de gedragslijn gevolgd van uitnoo- diging zij hebben daarvoor een aantal firma's uitge zocht, van welke zij vooraf bijna de zekerheid hadden, Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 4 September 1923. 169 dat zij geschikt en solide genoeg zouden zijn om dit werk uit te voeren. En nu een der buiten de stad wo nende firma's toevallig de laagste inschrijfster is, wen- schen Burgemeester en Wethouders, om reden van plaatselijk belang, terug te treden op een inwoner van deze plaats. Ik zou daarvoor huiverig wezen, als ik de zekerheid had, dat in de bestekken de arbeidsvoorwaar den waren voorgeschreven, zoodat deze dus werkelijk zouden moeten worden nageleefd. Waar de toestand thans echter van dien aard is, dat m. i. de controle daarop zeer moeilijk wordt en het ontegenzeggelijk van belang is om zooveel mogelijk werklieden hier ter plaatse aan het werk te zetten, zou ik in dit geval met het voorstel van Burgemeester en Wethouders mee willen gaan, niet, omdat ik voor mijzelf het rechtvaardig vind, maar omdat ik meen dat het een verzuim is, dat de be palingen niet in het bestek voorkomen en daar aan den anderen kant het groote belang tegenover staat, dat hier zooveel mogelijk menschen te werk worden gesteld. Ik meen dat dit tegen het andere wel opweegt en daarom kan ik met dit voorstel wel meegaan. De heer O. F. de Vries Als werkelijk zou blijken, zooals de heer B. Molenaar de zaak toelicht, dat de aannemer niet verplicht is de bepalingen na te volgen, dan zou ik er ook voor wezen dat het werk aan Du Bois werd gegund. Maar de Voorzitter zelf heeft pertinent verklaard dat de architect Huurman heeft verklaard, dat alle aannemers er mede op de hoogte waren dat zij al die bepalingen moesten nakomen. Dat staat er in de conclusie van Burgemeester en Wethouders wel niet bij ik ben zelf in de vergadering, waar de beslissing is gevallen, niet geweest en daardoor komt de moti veering van die conclusie wel in een eenigszins eigen aardig licht te staan, ten minste de hoofdmotiveering van de conclusie, welke is, dat werklieden uit Leeu warden te werk moeten worden gesteld. Daarom zou het werk aan Du Bois moeten worden gegund. Als het nu zoo staat, dat elke firma verplicht is haar werklieden uit de gemeente Leeuwarden te nemen, kan ik niet met het voorstel van Burgemeester en Wethou ders meegaan. Wanneer er een publieke aanbesteding wordt gehouden, is ieder vrij om al of niet in te schrijven en dan kan men het er niet over eens wezen om het werk aan den laagsten inschrijver te gunnen. Maar doet men een uitnoodiging, dan gaat men daarbij van de veronderstelling uit, dat de menschen, die men uitnoo- digt, vertrouwd zijn dat moet ten minste zoo zijn. Wanneer nu Burgemeester en Wethouders, of namens hen een architect, eenige aannemers gaan uitnoodigen, dan stellen zij dus in dezen een zeker vertrouwen en dan zijn zij ook moreel verplicht, als anders alles in orde is, het werk ook aan den laagsten inschrijver te gunnen. Als ik dan ook geen nadere inlichtingen van Burgemeester en Wethouders krijg, ga ik met dit voorstel niet accoord, omdat de motiveering daarvan, waar de bepalingen ook wel degelijk gelden voor den laagsten inschrijver, hier niet opgaat. Daarom ben ik hier tegen. De heer Fransen (wethouder)Ik zou aan het ge sprokene omtrent dit punt alleen nog dit willen toe voegen dat, als men overgaat tot het niet gunnen aan den laagsten inschrijver van de aanbesteding, die hier bij uitnoodiging heeft plaats gehad, men dan de kans loopt dat een volgenden keer, bij een publieke zoowel als onderhandsche aanbesteding, de leveranciers, die buiten Leeuwarden wonen, niet meer of niet serieus zullen inschrijven, omdat zij vreezen toch gepasseerd te worden voor een ingezetene, die enkele guldens hoo- ger inschrijft. Ik vind dit een verkeerd standpunt en gevaarlijk, omdat het belangrijke nadeelen voor de ge meente met zich kan meebrengen. De Voorzitter heeft èn in het college èn persoonlijk deze zaak niet meegemaakt. In de vergadering van het college, waar met den heer Huurman is gesproken, waren aanwezig de heeren Dijkstra, Tulp en O. F. de Vries, welke heeren dus precies kunnen zeggen wat met den heer Huurman is besproken. Verder heeft spreker gehoord dat er een van de raads leden had gevraagd of er ook een staat van aanwijzingen bij het bestek was. Die staat van aanwijzingen is er wel, maar bovendien behooren daartoe de 4 punten, die de heer Molenaar bedoelt. Spreker heeft voor zich liggen een afschrift van een brief van den directeur van Ge meentewerken van 7 Augustus 1923, no. 1108, waarin deze punten aan den heer Huurman zijn opgegeven. Spreker heeft den heer Huurman gevraagd ,,Hebt U die bepalingen ook in den staat van aanwijzingen opgenomen waarop deze antwoordde „Neen, niet op schrift, maar ik heb ze den inschrijvers wel mondeling meegedeeld". Spreker heeft toen den heer Huurman gevraagd ,,U hebt hun dus achteraf geschreven of meegedeeld dat die 4 punten een deel vormen van den staat van aanwijzingen, is dat zoo?". Hierop antwoordde de heer Huurman bevestigend, terwijl hij verder mede deelde dat die punten te zijner tijd ook in het contract met de betrokken aannemer zouden worden opgenomen. Waarom hebben Burgemeester en Wethouders nu teruggetast op Du Bois De heer De Vries heeft er de kwestie bij gehaald dat, als men de menschen uit- noodigt, men hen dan ook vertrouwt en dat men anders niet moet uitnoodigen. Burgemeester en Wethouders hebben ook geen oogenblik dat standpunt verlaten en denken er niet aan dat de inschrijvers niet vertrouwd zijn. Het college plaatst spreker heeft dat ook tegen den vertegenwoordiger van de Gewapend Beton-Maat- schappij gezegd allen op hetzelfde peil; het veron derstelt dat allen zeer goed capabel zijn om het werk uit te voeren en meent dus het element van het beter of minder opleveren van het werk absoluut te kunnen uitschakelen. In het algemeen voelen Burgemeester en Wethouders er echter voor om, als het eenigszins kan, het werk in Leeuwarden te houden. Nu is het volkomen waar dat de Haagsche firma ook Leeuwarder werklui in dienst zou nemen, maar o. a. zei de directeur van die maat schappij tegen spreker „De heer Huurman zegt, dat wij het werk wel zullen krijgen wij hebben er dus al wat werk van gemaakt en zijn al met de werkteekeningen begonnen". Spreker heeft daarop geantwoord, dat die niededeeling natuurlijk was voor rekening van den heer Huurman hij wil echter met het gezegde van dien di recteur hier alleen maar aantoonen, dat niet het geheele personeel, dat de Haagsche firma in 't werk heeft, uit Leeuwarden zal zijn, maar dat o. a. het kantoor- en teekenpersoneel in Den Haag woont. De directeur van de Haagsche maatschappij kon dan ook zelf niet ont kennen dat, als de gemeente het werk aan een Leeu warder firma zou gunnen, er dan iets meer geld in Leeu warden zou blijven, dan wanneer het werk aan de Haagsche firma werd gegund. Burgemeester en Wethouders staan op het standpunt dat hier twee firma's waarvan de eene met haar in schrijving een kleinigheid, n.l. ongeveer 350.met de andere verschilt ongeveer gelijk hebben inge schreven. 't Is waar dat de Haagsche firma 350. lager is, maar dat maakt op een bedrag van 43000. bijna geen verschil. Het element van een mindere of betere uitvoering was door het college al uitgeschakeld en zoo zijn beide firma's door Burgemeester en Wet houders in alle opzichten als gelijkwaardig beschouwd. Toen hadden zij ten slotte nog alleen rekening te houden met de uitbetaling, die door de Leeuwarder firma alleen aan Leeuwarder menschen zou geschieden. Er is dus geen kwestie van dat de eene firma min derwaardiger is beschouwd dan de andere en dat daarom is teruggetast op de tweede. De firma's zijn ongeveer gelijk beschouwd, bij zoo'n klein verschil op zoo'n groote som, en in dat geval hadden Burgemeester

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1923 | | pagina 3