230 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 October 1923. De Voorzitter: Ik zou nog heel kort in 't algemeen iets willen zeggen, maar wil U eerst vragen: dit slaat toch alleen op leerlingen buiten de eigen school Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Juist, er moet nog een regel bij. Mag ik de redactie dan aan U over laten? U weet mijn bedoeling wel. De Voorzitter: Ik zal het naar mijn beste weten doen mevrouw, als het amendement wordt aangenomen. Dan wil ik nog zelf een opmerking maken over de kwestie met den heer H. de Boer. Deze zegt dat ik hem niet heelemaal goed heb begrepen, doch ik ben na de woorden, die de heer De Boer den tweeden keer heeft gesproken, nog nader overtuigd, dat hij het eigenlijk in wezen met mij eens is en dat wij eigenlijk de zaak moeten opbouwen, dat het beter is dat verschillende onderwijzers niet zooveel les geven buiten de school. Dat begint ook al in alle vakbladen op te komen. Ik wil de zaak opbouwen over het principe zullen we het nu allen wel eens zijn de heer De Boer verdedigt wel het principe maar wil niet dat er een verbod wordt uitgevaardigd, maar meent dat met een beroep op het gezond verstand van de onderwijzers de zaak ook wel terecht zal komen. Ik zou zeggen: de onderwijzers heb ben tijd genoeg gehad om hun gezond verstand te laten werken, de zaak is nog niet voor mekaar, laten Burge meester en Wethouders dat gezond verstand dan een beetje tegemoet komen en een beetje steunen door een kleine bepaling, die zij achter de hand hebben. Dat is de eenige bedoeling van Burgemeester en Wethouders. De toestand wordt eenvoudig zoo: als het in 't nadeel is van 't onderwijs, zullen Burgemeester en Wethouders het niet verder toestaan. Er is mij gevraagd wanneer Burgemeester en Wethouders zullen weigeren en gezegd dat het zich in de practijk zoo zal voordoen dat zij nooit zullen weigeren. Ik wil het niet hopen, maar als dat zoo is, dan zij we net zoover als nu, dan behouden we denzelfden toestand en dan gaat niemand achteruit. En als Burgemeester en Wethouders wèl weigerden, dan zou misschien voor 99 van de gevallen het misbruik blijven bestaan, dan zou dat eene geval misschien een exceptie zijn en de rest misschien gelijk blijven, maar dan zou dat eene geval ten minste een verbetering in de goede richting zijn. Ik geef ook toe dat, waar het Ies-geven misschien niet in het openbaar geschiedt, er wel gevallen zullen zijn, die aan de attentie van Burge meester en Wethouders ontsnappen, maar we moeten toch ook aannemen dat, waar het verbod voor allen geldt, ook eerlijk elk geval zal worden aangevraagd. Dan zullen Burgemeester en Wethouders vragen: kan hij er meer lessen bij hebben of bestaat er kans dat dit voor het onderwijs nadeelig is? en dan zullen Burgemeester en Wethouders weigeren of het gaat door op dezelfde manier als nu. Nu zegt de heer H. de Boer: als er nu misstanden bestaan dat erkent hij dus dan moeten die de wereld uit dat erkent hij ook maar dan kunnen Burgemeester en Wethouders nu ook ingrijpen; zij kun nen den onderwijzer bij zich laten komen. Ten eerste komt die onderwijzer dan misschien echter niet, als het niet in den schooltijd is en ten tweede heeft men de kans dat hij zegt dat hij zijn lessen niet wil laten staan, dat het college geen recht heeft hem die te verbieden, dat hij daar vrij in is. Burgemeester en Wethouders zullen dus een sanctie achter de hand moeten hebben en kunnen dan zeggen: mijnheer die en die, 't is heusch niet goed, dat U zooveel particuliere lessen geeft. En zegt hij dan dat men geen recht heeft hem die te ver bieden, dan kunnen Burgemeester en Wethouders zeg gen: in 't gemeentebelang hebben we daar wel recht op, daar heb je de bepaling. Ik blijf er nog bij dat de heer H. de Boer het heele maal eens is met het wezen van de zaak, dat het beter is de zaak uit te roeien dan haar te laten voortbestaan. Burgemeester en Wethouders kunnen niet heelemaal vertrouwen op het gezond verstand van de onderwijzers; zij hadden al zoo lang de zaak aan kant kunnen brengen, maar dit is aan de vakorganisaties en de vakbladen niet gelukt en daarom is het beter dat zij nu een kleine dwang achter den rug krijgen. Het is volkomen waar, het is dwang, maar waar èn het gezond verstand èn de organisaties èn de vakliteratuur het niet hebben kunnen doen, schiet er niets anders over dan het op deze manier te doen. De bedoeling van het amendement van mevrouw Buisman is, als ik het goed begrijp, de redactie van het oude artikel 16 te herstellen en daar een nieuwe alinea aan toe te voegen. Artikel 13 zou dan als volgt luiden: „Het is den onderwijzers verboden, privaat onder wijs te geven aan leerlingen van de scholen, waaraan zij zijn verbonden, tenzij in bijzondere gevallen met vergunning van Burgemeester en Wethouders, de commissie van toezicht op het lager onderwijs ge hoord. Bij het geven van onderwijs door onderwijzers aan anderen dan kinderen van eigen school behouden Burgemeester en Wethouders zich het recht voor in te grijpen, wanneer zij bemerken dat de gemeentelijke taak daaronder lijdt." Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Het kan wel een beetje anders gezegd worden misschien. De heer Tulp (wethouder): Het amendement van mevrouw Buisman is heel goed bedoeld, maar het is net zooals de Burgemeester zegt: als een onderwijzer veel lessen buiten de school geeft, hoe is het dan te be wijzen dat zijn onderwijs daardoor minder wordt? Er wordt altijd gezegd dat onderwijs-geven zwaar werk is. Als men bij het middelbaar onderwijs het aantal uren wil brengen van 24 op 30, is dat te zwaar. Maar de onderwijzers brengen dat argument zelf niet in toepas sing. Het lesgeven is evengoed zwaar. Daar moeten zij voor gespaard blijven, zij moeten het zich niet te zwaar maken, omdat zij dan niet krachtig frisch en flink kun nen blijven. Maar wanneer het onderwijs door lessen buiten de schooluren minder wordt is dat absoluut niet te bewijzen. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Dat is nooit te bewijzen, ook niet met Uw artikel. Ik wil juist beide partijen bij elkaar bregen; ik wil geen verbod, maar ik wil Burgemeester en Wethouders het recht geven om, als er uitwassen of misbruiken zijn, in te grijpen. De heer Visser: Ik begrijp werkelijk niet het verschil tusschen het voorstel van mevrouw Buisman en dat van het college. Het gaat hier om een klein verschil, maar ik geloof dat dit nader moet worden omschreven. Als het de bedoeling is om schade voor de gemeente en schade voor het kind op school te voorkomen, dan geloof ik dat wij het voorstel van Burgemeester en Wethouders, zooals het nu is, moeten aanvaarden. Ik had graag een nadere toelichting gehoord. Het komt mij voor dat men veel te veel vreest de bevoegdheid, om uitwassen uit te snijden, in handen te geven van Burgemeester en Wethouders. Juist die vrees van de heeren is de drijfveer van hun verzet. In plaats dat de wethouder of het college de bevoegdheid zal hebben, in te grijpen, willen zij die bevoegdheid uit schakelen en daarboven de onderwijzers plaatsen. Niet de openbare lichamen, niet de gemeente, niet het college, die de onderwijzers aan de scholen hebben te benoemen, moeten die bevoegdheid hebben. Die moeten niets hebben te zeggen, die worden uitgeschakeld en daar boven worden hemelhoog de onderwijzers geplaatst, die te beslissen moeten hebben of zij na de school al of niet les zullen geven. Ik zou dan maar vertrouwen stellen in het gezond verstand van het college van Burge Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 October 1923. 231 meester en Wethouders, die het artikel wel soepel zul len toepassen. Maar men voelt wel waar het om gaat. De heeren weten deksels goed dat het ter verbetering zal strekken van iets, dat de sociaal-democraten anders van de daken afkondigen; het onderwijs van het kind doch het hart zinkt hun nu in de schoenen van vrees, nu het gaat tegen de onderwijzers. Daar draait de kwestie om. Ik heb verder zoopas geïnterrumpeerd, wat volgde uit het betoog van den heer H. de Boer, toen de Voorzitter had oezegd ,,de heer De Boer is het volkomen met mij eens dat er moet worden ingegrepen". Ja, de heer De Boer voelde ook dat er moest worden ingegrepen, hij heeft het woord „remmen" gebruikt, maar hij heeft niet gezegd hoe. Hij wil geen bevoegdheid geven aan het college van Burgemeester en Wethouders, hij wil niet zeggen hoe het dan wel moet. Ik heb ook gevoeld dat, als de heer H. de Boer anders spreekt op vergaderingen wij kennen elkaar al lang hij dan veel meer klem mende betoogen houdt dan nu. Voor zoover wij elkaar kennen, heb ik in het betoog van den heer De Boer gevoeld een mislukking, toen hij niet met meer argu menten kwam; ik voelde bij mij zelf: de heer De Boer voelt wel dat er moet worden ingegrepen maar durft het niet aan de bevoegdheid daartoe te geven aan Bur gemeester en Wethouders, hij heeft meer vrees voor de onderwijzers dan voor Burgemeester en Wethouders. De heer H. de Boer Het spijt mij wel, maar het spreekt vanzelf dat ik in de gelegenheid wensch te wor den gesteld om nog iets te zeggen. Indien hier een zekere vrees aanleiding zou zijn geweest voor mijn woorden, dan zou ik mij voor mijzelf schamen. En indien dat vrees was voor de onderwijzers, waarom ik dan eigenlijk het niet zou durven zeggen, zooals ik het meen, indien dat waar was, dat dat ons optreden zou beïnvloeden ieder onzer moet dat nu maar voor zichzelf uitmaken of het waar is dan zou ik op de openingsrede van den Voorzitter terug willen komen en met hem een der gelijke lage politiek ten zeerste betreuren. Ik zal mis schien later nog wel eens de gelegenheid hebben om hierop terug te komen, maar ik wensch nu hier te ver klaren dat dit in geen geval en in geen enkel opzicht het geval is geweest. En ik hoop ook steeds de kracht te bezitten om mij daaraan nimmer schuldig te maken. Waarop het hier nu moet aankomen, dat is dit zal door den ganschen Raad erkend moeten worden dat de manier, waarop dit artikel ons is aangeboden, heel iets anders is dan de toelichting, die daar nu door den Voorzitter bij gegeven is. Daar gaat het om. De heele Raad is er van overtuigd, dat de indruk, die wij van het artikel moesten krijgen, heel iets anders was dan Uw toelichting. Als U eerst Uw toelichting hadt gegeven, dan zou ik heel anders hebben gesproken dan ik nu in eerste instantie heb gedaan, want toen U aan het woord bent geweest, hebt U eigenlijk toegegeven, wat ik in eerste instantie heb beweerd. Per slot van rekening gaat het om de vraag of elk onderwijzer, die privaatles wil geven, dat zal moeten vragen, ja of neen. Nu hooren we al dat het in 99 van de 100 gevallen zal worden toegestaan De Voorzitter: Dat heb ik niet gezegd. De heer H. de Boer: Dan druk ik mij te sterk uit, en wil dat dan graag terug nemen. Maar de zaak staat toch zoo, dat U hebt gezegd dat de woorden „in bij zondere gevallen" moeten vervallen en dat dus de in druk, dien wij nu van het artikel krijgen, eerst niet ge vestigd werd. Toch blijf ik nog het meeste er voor ge voelen de zaak te laten, zooals zij is, en mocht de Raad hiertegen bezwaar hebben, dan voel ik het meeste voor het amendement van mevrouw Buisman, omdat dit het dichtst nabij komt aan hetgeen ik heb betoogd. De Voorzitter Ik zou willen voorstellen thans de discussies te sluiten. Ik heb al bij interruptie gezegd dat de heer H. de Boer mijn woorden over die 99 en 1 heeft gebruikt in een heel anderen zin als ik dat heb gedaan. Het klinkt zoo wel heel aardig, maar ik heb het op die manier heelemaal niet gezegd. Ik heb graag dat men mijn argumenten gebruikt precies in het milieu, waarin ze passen en niet, zooals ik het niet heb gezegd. Ik zou nu verder de discussies willen sluiten ja, mijnheer De Boer, al kijkt U me nu nog zoo lief aan. De heer IJ. de Vries: Ik vraag het woord over het amendement van mevrouw Buisman. Dat amendement is voor een gedeelte: het herstellen van de redactie van het oude artikel 16 en voor het andere gedeelte, daaraan nog iets te voegen De Voorzitter: Ik wil even mijn voorstel tot sluiting der discussies intrekken en het woord geven aan den heer IJ. de Vries. De heer IJ. de Vries: Er zijn geen algemeene beschou wingen gehouden, maar toen ik deze verordening had gelezen en vergeleken met de vroegere verordeningen, heb ik groote bewondering gehad voor het stuk werk, dat hier is geleverd. Wij hebben hier nu gehad dis cussies over artikel 13; in Duitschland is dat het onge luksgetal, maar men schijnt er hier ook lang werk mee te hebben. Ik wil nu wel eerlijk verklaren dat, gehoord de ver schillende motieven van allen, die zeggen er van over tuigd te zijn, dat we allen moeten samenwerken in het belang van het openbaar onderwijs, het mij voorkomt, dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders het gelukkigste is gekozen. Als het voorstel van Burge meester en Wethouders wordt aangenomen, krijgen Burgemeester en Wethouders in hun handen een zekere controle en die zullen zij juist bij aanneming van het amendement-Buisman niet krijgen. Bij het voorstel van Burgemeester en Wethouders is de onderwijzer verplicht vergunning aan te vragen, hetzij voor een benoeming tot onderwijzer buiten de school, hetzij voor het geven van privaat onderwijs. Blijft echter de redactie van het oude artikel 16 bestaan en wordt daaraan toegevoegd wat mevrouw Buisman wil, dan is de onderwijzer ab soluut niet verplicht iets te vragen en dan valt de ge- heele verantwoording op Burgemeester en Wethouders, die dan door een controleerend systeem steeds moeten vragen: is de onderwijzer frisch en in staat goed onder wijs te geven? Wanneer echter, als bij het voorstel van Burgemeester en Wethouders, ieder onderwijzer ver gunning moet vragen, krijgen Burgemeester en Wethou ders in handen een controle over het werk van de onder wijzers en wat zij moeten uitvoeren, hoeveel lessen zij hebben buiten hun gewone schooluren en in verband daarmee of de onderwijzer te allen tijde ter plaatse is. Zoo krijgt men dan een gezonden toestand. Burge meester en Wethouders krijgen dan een wapen in de hand om tegen een onderwijzer te zeggen: in het belang van het onderwijs zouden wij U aanraden er niet meer lessen bij te nemen, en zij zullen een niet sterk of zie kelijk onderwijzer dit dan kunnen weigeren. Daarom wil ik mij verklaren tegen het amendement van mevrouw Buisman, niettegenstaande de uitstekende bedoeling daarvan. De Voorzitter: De bedoeling van de heeren is zeker dat het voo.rstel van de heeren De Boer met het subsi diair amendement wordt ingetrokken. Of wenschen de heeren het toch te handhaven? De heer K. de Boer: Mag ik even vragen, is het amen dement van mevrouw Buisman niet een aanvulling van ons subsidiair amendement?

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1923 | | pagina 14