232 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 October 1923. De Voorzitter: De bedoeling van mevrouw Buisman is het oude artikel 16, dus Uw subsidiair amendement, te handhaven en dat daar nog een alinea aan toegevoegd wordt. De heer Visser: En als dat wordt verworpen, herleeft dan weer het voorstel van Burgemeester en Wethou ders? De Voorzitter: De bedoeling is, het voorstel van Bur gemeester en Wethouders, als zijnde van de verste strekking, het eerst in stemming te brengen en dan even tueel het voorstel van mevrouw Buisman. De beraadslagingen worden gesloten. Het amendement van de heeren H. de Boer en K. de Boer wordt ingetrokken. De heer Cohen heeft intusschen de vergadering ver laten. Artikel 13, zooals dit door Burgemeester en Wet houders is voorgesteld en nader gewijzigd (schrapping van de woorden „in bijzondere gevallen") wordt met 14 tegen 10 stemmen verworpen. Vóór stemmen: de heeren Visser, Lautenbach, Fran sen, Scheltema, Tulp, IJ. de Vries, Van der Schoot, Hofstra, Weima en Westra. Tegen stemmen: de heeren Dijkstra, Botke, Jansen, Tiemersma, Hooiring, mevrouw BuismanBlok Wij- brandi, de heeren Muller, Koopmans, H. de Boer, O. F. de Vries, M. Molenaar, K. de Boer, B. Molenaar en Collet. Het amendement van mevrouw BuismanBlok Wij- brandi, zooals dit nader bij monde van den Voorzitter is geformuleerd, wordt met 16 tegen 8 stemmen aange nomen. Vóór stemmen de heeren Dijkstra, Botke, Jansen, Tiemersma, Hooiring, mevrouw BuismanBlok Wij- brandi, de heeren Muller, H. de Boer, O. F. de Vries, Scheltema, M. Molenaar, Weima, Westra, K. de Boer, B. Molenaar en Collet. Tegen stemmen: de heeren Visser, Lautenbach, Fran sen, Koopmans, Tulp, IJ. de Vries, Van der Schoot en Hofstra. Het aldus geformuleerde artikel 13 wordt met alge- meene stemmen aangenomen. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi stelt voor de verdere behandeling der verordening uit te stellen tot de volgende vergadering. Dit voorstel wordt met 17 tegen 7 stemmen verworpen. Vóór stemmen: de heeren Botke, Tiemersma, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de heeren Tulp, Van der Schoot, Weima en Westra. Tegen stemmen: de heeren Dijkstra, Visser, Jansen, Hooiring, Lautenbach, Fransen, Muller, Koopmans, H. de Boer, O. F. de Vries, Scheltema, M. Molenaar, IJ. de Vries, Hofstra, K. de Boer, B. Molenaar en Collet. Art. 14. De Voorzitter deelt mede dat het amendement van de heeren H. de Boer en K. de Boer, bedoeld in bijl. 27, door hen wordt gewijzigd als volgt Aanvang te lezen: „Aan de leerlingen van de scho len voor gewoon lager onderwijs die de 75 eerste leer jaren doorloopen hebbenenz Spreker doet daarna lecture van de beide voorgestelde redactie's, die van de heeren De Boer en die van Bur gemeester en Wethouders. De beraadslagingen worden geopend. De heer IJ. de Vries: Ik zou graag een vraag willen stellen. Wat is de bedoeling van dit amendement? Is de bedoeling vast te stellen dat de 6-klassige school hier wordt afgeschaft? Als het wordt aangenomen zal een kind, dat de 6 klassen heeft doorloopen, onder geen voorwaarde een diploma kunnen krijgen, maar beslist 7 jaar op school moeten blijven om een diploma te krij gen. Dat is in strijd met artikel 1, dat zegt dat wij 6 klassen hebben en een uitbreiding met de 7e en 8e klassen. Hier worden de 6 klassen uitgeschakeld. Maar men moet toch aan de wet voldoen. De heer K. de Boer: Zeven is de wet. De heer IJ. de Vries: U wil in deze verordening neer leggen dat de 7-klassige school wordt ingevoerd van gemeentewege De heer Dijkstra: Die is hier al. De heer IJ. de Vries omdat U misschien weet dat men van rijkswege tot de 6-klassige school zal terug keeren, terwijl men hier de 7-klassige heeft. De heer K. de Boer Dat heeft hier niets mee te maken. De Voorzitter: Het is zoo'n warwinkel van amende menten door elkaar, maar de zaak komt hier op neer dat Burgemeester en Wethouders geen diploma willen uitreiken na het 6e maar alleen na het 8e leerjaar, terwijl de heeren De Boer voorstellen om ook na het 7e leerjaar een diploma uit te reiken. De heer K. de Boer: Na voleindiging van den leer plichtigen leeftijd dus. De heer Tulp (wethouder)U wilt na het 7e leerjaar een getuigschrift geven De heer K. de Boer: En na 't 8e een diploma. De heer Tulp (wethouder)En waarom niet na beide leerjaren een diploma? Is daar een gradueel verschil tusschen De heer K. de Boer: Daar heb ik niet zooveel bezwaar tegen. En wilt U er getuigschrift neerzetten, dan heb ik daartegen ook geen bezwaar. De heer Tulp (wethouder)Ik voel veel voor die redeneering om na het 7e en na het 8e leerjaar of een getuigschrift of een diploma uit te reiken. De heer K. de Boer: Als U maar een van beiden er wilt neerzetten, vind ik het best. De Voorzitter: Het amendement van de heeren De Boer wordt door Burgemeester en Wethouders overge nomen. De bedoeling is ik wil dat hier even zeggen waar het nu toch niet mogelijk is de redactie van de verschillende artikelen precies vast te stellen, nog een tweede lezing te houden over het ontwerp. Deze zal wel noodig zijn, opdat dan kan blijken of er geen mis verstanden hebben plaats gehad. De beraadslagingen worden gesloten. Art. 14 wordt, zooals dit bij amendement van de heeren H. de Boer en K. de Boer, dat door Burgemeester en Wethouders is overgenomen, is gewijzigd, vastge steld. Art. 15 wordt onveranderd vastgesteld. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 October 1923. 233 Art. 16. De Voorzitter doet lecture van het amendement van de heeren H. de Boer en K. de Boer (bijlage 27) en deelt mede dat dit amendement door Burgemeester en Wethouders wordt overgenomen. Art. 16 wordt, dienovereenkomstig gewijzigd, vast gesteld. Artt. 1723 worden onveranderd vastgesteld. Art. 24. De Voorzitter doet lecture van het amendement van de heeren H. de Boer en K. de Boer (bijl. 27). Spreker inerkt op dat het hier weer dezelfde principieele kwestie betreft als bij artikel 9 en vraagt of de heeren er prijs op stellen dit amendement te handhaven. De heer K. de Boer zegt dat de voorstellers, naar aanleiding van de gevallen beslissing bij artikel 9, de amendementen op artt. 24 en 27 terug nemen. Het amendement van de heeren H. de Boer en K. de Boer is derhalve vervallen. De beraadslagingen worden geopend. De heer Koopmans In artikel 24 staat dat „De onderwijzers, die het hoofd der school bijstaan, moeten zijn in het bezit der akte, bedoeld in artikel 77 sub b... enz.", terwijl U daarnaast vindt de opmerking dat de artt. 24, 25 en 27 aldus zijn geredigeerd ter voldoening aan de eischen, gesteld in het Koninklijk besluit van 1920. Dat is n.l. dat deze scholen moeten voldoen aan zekere eischen, om rijkssubsidie te kunnen krijgen. Ik heb nu dat Koninklijk besluit even doorgelezen en vond als eisch, waaraan de scholen moeten voldoen, om sub sidie te krijgen o. a. dit: „De onderwijzers moeten in het bezit zijn van de akten van bekwaamheid, bedoeld in artikel 77 onder benz." Dus, een van de voor waarden, om het rijkssubsidie te krijgen, is, dat de on derwijzers die akte van bekwaamheid moeten bezitten. Nu is hier het woord „onderwijzers" vermoedelijk aldus opgevat, dat daarmee alleen bedoeld zijn de on derwijzers, die het hoofd der school bijstaan, en dus is, dat het hoofd der school die akte, bedoeld in artikel 77 sub b, moet bezitten niet gezegd. Ik geloof echter dat de wet dat wèl vereischt. In artikel 5 van hetzelfde Koninklijk besluit wordt gezegd: „Het hoofd der school wordt bijgestaan door ten minste één onderwijzer enz." en in het vijfde lid van artikel 5 wordt gesproken van „het in het eerste lid bedoelde personeel", waarmee dus worden bedoeld én hoofd èn onderwijzers. Als dan in artikel 6 wordt gesproken van „de onderwijzers", zijn daar ongetwijfeld mee bedoeld de onderwijzers, bedoeld in artikel 5, vijfde lid, dus hoofd en onderwijzers. Om die reden zou ik de redactie van artikel 24 der veror dening aldus willen hebben „De onderwijzers moeten zijn in het bezit der akte... enz."; de woorden: „die het hoofd der school bijstaan" moeten dan vervallen. De heer Tulp (wethouder): Ik zou den heer Koop mans in overweging willen geven, dat Burgemeester en Wethouders de redactie wijzigen in den geest, zooals U meent dat de wet uitgelegd moet worden, wanneer wij na bestudeering ook tot die conclusie komen. De heer Koopmans: In dit verband zou ik nog iets willen zeggen. In het Koninklijk besluit worden nog meerdere vereischten gesteld om het rijkssubsidie te krijgen. Die vereischten zijn in deze verordening voor een deel overgenomen maar niet ten volle. Wel is ook overgenomen de eisch, dat het grootste deel van de onderwijzers moet bestaan uit mannelijk personeel, maar in het Koninklijk besluit zijn nog meerdere eischen gesteld en die komen niet voor in deze verordening. Misschien zijn die met opzet weggelaten, maar zooals ik het inzie zouden alle eischen, die in het Koninklijk besluit zijn gesteld, in deze verordening moeten worden opgenomen. De Voorzitter: Er zit toch eigenlijk geen principieele kwestie in wat U zegt. De heer Koopmans: Jawel, vooral in de kwestie, die vastzit aan art. 24. Daar zit deze kwestie in, of de school aanspraak kan maken op rijkssubsidie, ja of neen. Dat kan alleen, als het artikel aan de eischen uit het Koninklijk besluit voldoet. Art. 24 voldoet m. i. niet aan die eischen en als het dus wordt aangenomen, zoo als het hier staat, zouden wij het rijkssubsidie mis- loopen. De Voorzitter: Er zit dus toch eigenlijk geen princi pieele kwestie in, omdat men naar Uw idee het artikel wel zoo kan redigeeren, dat het Rijk wèl betaalt. Vol gens Uw idee is het niet goed gebeurd de heer Tulp zal Uw bedoeling gaarne nazien en de gevolgen, die U meent dat er aan vastzitten. Blijkt dat U gelijk hebt, dan zal ieder het er wel mee eens zijn, dat het artikel dan zoo moet worden veranderd, dat het wel onder de subsidieregeling valt, want dat is toch eigenlijk de bedoeling. De heer Visser: Ik lees hier: „Aan de school is mede verbonden een bespeler (bespeelster) van een piano voor het begeleiden van het onderwijs in de lichamelijke oefening". Is dat verplicht, moeten wij dat handhaven In art. 27 staat dat daarvoor 75.per wekelijksch lesuur per jaar zal worden betaald. Moeten we zoo'n bespeler er bij hebben We zouden ook een draaiorgel kunnen aan schaffen, daar zou men goedkooper op kunnen spelen. De heer Tulp (wethouder)Ik vind het te gek dat de heer Visser daar de gek mee heeft en hier spreekt over een draaiorgel daarvoor is deze zaak te ernstig. De heer Visser heeft blijkbaar geen begrip van onderwijs aan zwakzinnige kinderen maar ik wil hem eerlijk ver zekeren dat ik in Rotterdam en Den Haag ongeveer 8 van die scholen heb bezocht en dat mij daar door alle hoofden en onderwijzers de pertinente verzekering is gegeven, dat juist het geven van gymnastiek met piano begeleiding zulke ontzettend gunstige resultaten heeft en dat de muziek zeer gunstig op de kinderen en op hun bevattingsvermogen werkt. Juist op grond van mijn informaties aan de bestaande scholen, waarbij er zijn, die al 25 jaar en langer bestaan, hebben Burgemeester en Wethouders gemeend ook te moeten voorstellen pianobegeleiding bij de gymnastiekles te geven. De heer Visser: In plaats van een antwoord krijg ik een reprimande, omdat ik dingen vraag, die ik niet weet. De heer Tulp (wethouder): Niet waar. De heer Visser: Ja. De kwestie loopt hierom dat ik misschien een moment een ongelukkige woordenkeus heb gehad. Maar ik heb bij de verdediging van Uw zaken ook wel eens gedacht: ik begrijp den wethouder van Onderwijs niet. U hebt straks in Uw verdedigingen ook wel eens een minder gelukkig woord gebruikt. En U geeft mij een reprimande, als ik geheel ad rem zeg: is het absoluut noodzakelijk dat daarvoor alleen ieder jaar weer 75.per wekelijksch lesuur wordt betaald? Ik ben niet ter zake kundig, dat wil er bij mij niet in. U redeneert dat er bij de gymnastiek ook muziek moet zijn, omdat er dan zulke goede resultaten worden be-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1923 | | pagina 15