208 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 October 1923. zijn we er direct. Het is bekend dat, als de centrale slachtplaats er is, de slagers 7.50 voor een koe moeten betalen. Wij hebben een berekening opgemaakt als men nu van een koe niet 7.50 maar 10.heft, van een kalf niet 3.maar 4.van een nuchteren kalf niet 1.maar 1.50, van een varken niet 4.maar 5.van een paard niet 6.maar 9.van een schaap niet 1.50 maar 2.en van een geit niet 1 maar 1.50, dan scheelt dat per koe 2.50, per kalf 1.per nuchteren kalf 0.50, per varken 1.per paard 3.per schaap 0.50 en per geit 0.50. De heer Visser: Dus het publiek zal het betalen De heer Weitna: Hier wordt nu direct opgemerkt: „dus het publiek zal het betalen". Maar het spijt mij dan hebben de lieeren de toelichting niet ge lezen, want het geld, dat hierop meer wordt betaald, haalt de slager er dubbel weer uit. Het spijt mij dat de heeren de toelichting, waarop ik den nadruk heb gelegd, niet hebben gelezen ik ben nu verplicht daar toch eenigszins op in te gaan en het spijt mij dat de heeren niet deskundig zijn, want dan zouden zij dit niet kunnen zeggen. Maar als ik hun de verzekering mag geven dat wij door het hebben van een koelhuis min stens per koe 3.50 of 4.uitsparen, dan blijkt, dat het heelemaal geen bezwaar voor ons is om 2.50 per koe meer te storten. Dat zal ieder deskundige geree- delijk met mij erkennen en daar wordt ook niets van teruggenomen. We hebben ons nu de zaak zoo ingedacht. We hebben informaties genomen wat in Leeuwarden een koelhuis moest kosten en de berekening is 90.000. doch laat maar zeggen 100.000.-Als nu die 100.000.die geraamd wordt, in vergelijking wordt gebracht'met de heffing van keurloonen, zooals die door ons wordt voorgesteld, dan kan het bedrijf uit. En dan is het bedrijf nog geraamd in den slechtsten tijd dezen zomer is er inderdaad een slechte verkoop geweest voor de slagers en we zullen hopen dat, als hier een koel huis is, de grossiers en exporteurs, die nu in de Schrans wonen, straks in Leeuwarden zullen komen, zoodat het bedrijf zich kan uitbreiden en zich daardoor nog beter zal kunnen bedruipen dan hier is berekend. Als we nu even vasthouden dat het koelhuis 100.000.zal moeten kosten, dan moet, als het door alle slagers, die het adres hebben onderteekend, zal worden betaald, per slager 140.of, laat zeggen, 156.per jaar daarvoor worden opgebracht. Dat zou dus 3.per week zijn. Voor die 3.per week heeft de slager dan vrij gebruik van het koelhuis, kan hij slachten, wanneer hij wil, heeft hij geen kosten meer voor stalling en lijdt hij geen risico meer voor ziekten. En ik zou daarbij nog kunnen aanvoeren ik heb dit alles kortheidshalve even genoemd om den heer Visser een genoegen te doen dat wij er niet aan denken die kosten te verhalen op de klanten. Ik wil hier royaal en eerlijk de verzekering geven dat er onzerzijds niet aan wordt gedacht de prijzen van het vleesch te verhoogen, maar ieder der heeren mag het wel goed onthouden dat er veeleer kans bestaat, dat dóór het koelhuis de vleeschprijzen zullen worden verlaagd. Ik meende deze korte toelichting op dit stuk te moeten geven, voordat ik zou zeggen dat ik het voorstel van den heer Dijkstra wil steunen, dat door het college op dit adres prae-advies zal worden uitgebracht, opdat de zaak ook van een andere zijde wordt belicht en men ook van andere deskundigen buiten het bedrijf zal hooren hoe het met de zaak staat. Ik vrees heelemaal niet een afwijzend besluit van Gedeputeerde Staten. En willen zij het afwijzen, dan rust daarvan niet de verantwoording op den Raad, maar dan moet dat college het zelf weten. Ik acht dit zoo'n urgent vraagstuk en klemmend op dit oogenblik, omdat de kosten nu juist het laagste zijn, als men thans tot den bouw overgaat. Naar de bouwer mij heeft ver zekerd zou er thans minstens 8 op den bouw zijn te besparen, omdat hij daar nu met alles zit en dus nu goedkooper kan bouwen dan wanneer hij straks weer met alles daar naar toe moet. En de directeur van den keuringsdienst heeft mij verzekerd dat, als men nu gaat bouwen de wethouder van de Bedrijven zal dit ook wel weten er 5 a 6 muren kunnen vervallen of die men niet behoeft te bouwen, terwijl men daardoor meer dere ruimte voor de varkensslagerij zal krijgen. Ik acht deze zaak dringend noodzakelijk voor de toe komst en ook een besparing en dring er daarom met klem op aan dat het college prae-advies zal uitbrengen, opdat de zaak ook van de andere zijde zal worden belicht. En ik wil hier wel de eerlijke verzekering geven dat, wanneer één van de andere zijde een motief aan voert, dat hier tegen pleit, ik dan wel mijn woorden niet terug zal nemen, maar mijn stem toch niet aan de stichting van een koelhuis zal geven. De heer Visser: De heer Weima heeft mijn naam ge noemd, maar ik weet niet om welke reden De heer K. de Beer: Als consument. De heer Visser: Als consument dan. Maar toen de heer Weima vertelde „wij willen zelf een koelhuis bouwen", schrok ik toch wel eenigszins. Hij moet mij dat niet kwalijk nemen, ik meen dat geen mensch mij dat kwalijk kan nemen, omdat men het niet ziet ge beuren dat in de huidige tijdsomstandigheden de han dels- of zakenwereld zelf gaat bouwen wat de ge meente moet doen. Dat ik verwonderd op hoorde, ligt dus voor de hand. Maar nu wou ik een enkele vraag stellen. Ik weet niet of ik den heer Weima goed heb begrepen, maar hij zal op mijn vraag wel een antwoord willen geven, hij is in die branche ter zake kundig. Hij zegt: kijk eens, wij willen zorgen dat de kosten van het bouwen van een koelhuis al zijn die ook een ton er komen, en wij doen dat zoo wij betalen een hooger keurloon dan tot nog toe en van het hooger bedrag, dat wij aan keurloon betalen, zal het koelhuis worden betaald De heer Collet: De rente natuurlijk. De heer Visser: De rente dan, die zal dus vrijwillig worden betaald. Maar de heer Weima zegt ons ook voor de slagers kan het ook nog wel, zij kunnen dat verhoogde keurloon wel geven, omdat zij dan goed kooper kunnen slachten De Voorzitter: Mag ik U even in de rede vallen? Ik dacht dat U een verdediging wilde houden van een van de twee kwesties, die hier aan de orde zijn. Hier is binnengekomen een adres met memorie van toelichting, waaromtrent Burgemeester en Wethouders voorstellen het voor notificatie aan te nemen, terwijl de heer Weima yoorstelt het te zenden om prae-advies. Dat zijn de twee kwesties waarover het hier gaat. De heer Weima heeft zijn voorstel om prae-advies te krijgen verdedigd en daarvoor eenige argumenten genoemd, maar daar gaat het hier op 't oogenblik niet om. Wij spreken hier op 't oogenblik niet over het voor of tegen van een koelhuis maar enkel hierover: zal het adres in handen worden gesteld van Burgemeester en Wethouders om prae- advies of zal het voor notificatie worden aangenomen? Dan zullen we te zijner tijd, als het om prae-advies gaat, wel eens over het koelhuis zelf spreken en of we dit van de slagers cadeau krijgen, ja of neen. Dat is een tweede kwestie, waar dan nader over valt te spreken. Ik wil dus dit zeggen: wanneer U Uw argumenten wilt gebruiken 't zij ter verdediging van prae-advies of ter verdediging van het voorstel om het adres voor no tificatie aan te nemen, gaat U dan door, maar als U over het koelhuis zelf wenscht te spreken, wacht U dan daarmee tot het aan de orde is. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 October 1923. 209 De heer Visser: Ik wenschte het argument van den heer Weima te bestrijden. Als men goedkooper kan slachten en de prijs van het vleesch blijft dezelfde, dan betalen tóch de consumenten het koelhuis. De vleesch- prijs behoeft dan niet te worden verhoogd, zegt de heer Weima. Maar ook bij een niet-verhooging van den vleeschprijs betalen de consumenten dan toch uit den zelfden kostprijs het koelhuis. Ik wil nu aan Uw wenk gehoor geven, omdat het technisch juist is, zooals U het voorstelt, maar ik meende dit te moeten zeggen, omdat het er niet bij mij in wil dat de slagers pro Deo, gratis, dat bedrag zullen geven. De heer Weima: Ik ben haast wel genoodzaakt De Voorzitter: Vergun mij dat ik even de woorden, die U daar gebruikt, op mijzelf van toepassing breng: ik ben haast wel genoodzaakt nog enkele woorden te zeggen. Ik wil niet nagaan of wij dat koelhuis cadeau krijgen of niet, dat is een tweede kwestie. Ik beschouw mij alleen als deskundig, wanneer ik de rekening van den slager moet betalen De heer M. Molenaar: En bij 't vleescheten! De Voorzitter: Bij 't vleescheten misschien ook wel. Wat ik heb gezegd, is blijkbaar door den heer Weima verkeerd begrepen; ik heb niet gezegd dat deze kwestie tóch door Gedeputeerde Staten zou worden verworpen. Dat heb ik niet gezegd en ook geen oogenblik bedoeld. Ik heb alleen gezegd: ik zou haast zeggen, als mannen van eer mogen Burgemeester en Wethouders, na alles, wat over het koelhuis met Gedeputeerde Staten is voor gevallen, niet aan den Raad voorstellen om hier verder op in te gaan. Daar gaat het om. Niet dat wij bang zijn dat, als de Raad besluit een koelhuis te bouwen, dit door Gedeputeerde Staten zal worden verworpen. Maar na alles, wat is voorgevallen en de onderhandelingen tus- schen Burgemeester en Wethouders en Gedeputeerde Staten, kunnen en mogen Burgemeester en Wethouders niet anders voorstellen dan het adres voor notificatie aan te nemen. Dat is de kwestie. Die verhouding wordt door U misschien niet geheel begrepen, omdat U de zaak niet hebt meegemaakt. Het zou een volkomen verkeerd idee van mijn bedoeling geven indien de zaak zoo werd opgevat. Het is alleen om de verhouding, die op 't oogenblik bestaat en die is ontstaan door den ge- heelen >loop van zaken over het abattoir. Of wij nu de rest zelf zullen betalen of niet, of de heeren ons een koelhuis cadeau zullen doen of niet, is een kwestie, die eventueel later kan worden beschouwd. Of de consumenten het dus al of niet zullen betalen, is iets, wat te zijner tijd kan worden besproken. Het is nu maar de kwestie of men in dit stadium van de zaak hiermee zal doorgaan na alles, wat vroeger hierover is gebeurd. J De heer Weima: Ik kan mij in dien toestand indenken. Het is juist, ik heb de zaak niet mee doorgemaakt en kan ze dus niet zoo goed weten. Maar ik kan mij in den toestand indenken dat het op het moment lastig is en moeilijk. Maar het geldt hier zoo'n ingrijpende zaak, het gaat er om dat, als in April het slachthuis geopend wordt, de slager zijn vleesch goed moet kunnen houden. Het is dus voor het vleeschetend publiek een heel be langrijke zaak. Als er voor duizenden verloren gaat ik kan dat niet precies beoordeelen dan is dat niet alleen in den zomer; bij weer, zooals wij verleden week hadden als de muren zoo nat zijn kan het vleesch ook niet duren. Wil de Raad daaraan meewerken, nu de slagers komen met een adres: kom ons te hulp om het vleesch te verduurzamen? Op dat adres vraag ik, in aansluiting met den heer Dijkstra, prae-advies, ik heb juist gezegd, om een nauwkeurig onderzoek in te stellen. Indien dan niet juist blijkt, wat ik heb gezegd, kan men de zaak nog ongedaan maken. Maar men kan toch hooren of een koelhuis noodzakelijk is, ja of neen. En als dan blijkt dat het noodzakelijk is, moet de Raad er niet voor terugdeinzen nogmaals bij Gedeputeerde Sta ten aan te kloppen. De heer H. de Boer: Ik heb met groote belangstelling geluisterd naar de woorden, die zoopas door U zijn ge sproken en waaruit mij is gebleken dat het college van Burgemeester en Wethouders, althans in zijn vroegere samenstelling, zich moreel eenigszins gebonden acht aan de besprekingen, die toen tusschen het college van Bur gemeester en Wethouders en Gedeputeerde Staten zijn gehouden. Maar ik heb ook den indruk gekregen uit wat de Voorzitter heeft gesproken dat de Raad en in nog mindere mate de Raad in zijn nieuwe samenstelling daaraan nog niet zoozeer gebonden behoeft te zijn. Als ik mij kan indenken dat het vroegere college, om toen de zaak te brengen in het stadium, waarin zij thans verkeert, zich heeft moeten binden, dan zou ik graag van den Burgemeester willen weten of hij ten opzichte van datgene, wat hij zoopas heeft gezegd over de ver plichtingen die het college van Burgemeester en Wet houders, zij het dan niet wettelijk dan toch moreel, op zich heeft genomen, ook toestemt, dat de Raad als zoo danig zich daardoor heeft moeten laten leiden of dat de Raad wel degelijk, in tegenstelling met hetgeen het college van Burgemeester en Wethouders meent te moeten doen, het tegenwoordig college van Burgemees ter en Wethouders kan vragen prae-advies uit te brengen op dit adres, opdat hij als nieuwe Raad deze zaak onder de oogen kan zien. Het is zeer zeker wel de moeite waard de zakelijke argumenten van den heer Weima onder de oogen te zien, afgescheiden van de vraag, die de heer Visser heeft gesteld. De heer K. de Boer (die het woord had gevraagd): De heer H. de Boer heeft precies gezegd wat ik had willen zeggen; ik zie van het woord af. De heer Dijkstra: Ik wil er de aandacht op vestigen dat, toen ik prae-advies voorstelde, ik in mijn woorden, die ik daaraan heb toegevoegd, heb doen uitkomen, dat ik het van het college van 't oogenblik niet best kan beoordeelen, maar dat van het college van voorheen een voorstel tot prae-advies nooit kon uitgaan. En ik kan ook begrijpen dat dit college dat niet doet. Maar dan vind ik den gedachtengang, door den heer H. de Boer ontwikkeld, volkomen logisch dat de Raad in zijn nieuwe samenstelling er heel anders over kan denken. Dat is voor mij dan ook de reden geweest om prae- advies te vragen. De heer Weima heeft nu een speech gehouden, die ik ook met belangstelling heb aangehoord. Ik had alleen liever gehad dat de heer Weima, toen het college de zaak moest verdedigen, met zijn speech was gekomen; dan hadden we nu misschien niet in de misère gezeten. Maar afgezien daarvan wil ik nu in overweging geven dat door Burgemeester en Wethouders prae-advies zal worden uitgebracht. De Voorzitter: Ik ben blij dat de heer Dijkstra eigenlijk op hetzelfde standpunt staat als ik. De kwestie is voor mij deze. Aan Gedeputeerde Staten is destijds een cre- diet gevraagd, dat voldoende zou zijn voor den bouw van een abattoir, m. a. w. een slachthuis plus koelhuis. Daar is veel over te doen geweest, die zaak heeft heel lang geloopen, maar ten slotte hebben Gedeputeerde Staten gezegd: Indien gij het koelhuis laat vervallen en gij komt alleen een crediet aanvragen voor een slacht huis, dan gelooven wij wel, dat dit bij ons in goede aarde zal vallen. Zoo heeft de Raad gedaan. Indien de Raad op het standpunt had gestaan, dat een slachthuis zonder koelhuis een „onding" is, zooals de heer Weima het noemt, had de Raad het crediet nooit aan Gedepu-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1923 | | pagina 3