210 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 October 1923.
teerde Staten moeten vragen, maar moeten zeggen
voor eert „onding" gaan we geen 230.000.uitgeven,
als we niet alles kunnen krijgen, dan bouwen we maar
niets. De Raad heeft dat echter niet gezegd, maar wel:
we bouwen het „onding" tóch. Nu is het college van
Burgemeester en Wethouders niet van plan iets te doen,
waardoor we eigenlijk weer beginnen over het koelhuis.
Daarover is zooveel voorgevallen, dat het college er in
dit stadium niet meer over wil spreken.
Dan de kwestie van den heer H. de Boer. Als U de
voortzetting van den Raad beschouwt als een nieuwen
Raad, dan is deze Raad weer zoo vrij als een vogel in
de lucht en als U dit college ook beschouwt als een
nieuw college en niet als een voortzetting van het be
stuursorgaan der gemeente, dan is ook dit college zoo
vrij als een vogeltje. Verder is de Raad tóch vrij om een
besluit van vroeger in een volgende vergadering weer
ongedaan te maken, maar gewoonlijk doet men dat niet.
In het particuliere leven vraagt men, als er iets aan
hapert, den dokter te laten komen, een gewone parti
culier kan dat wel doen en den dokter halen, maar dat
kan de Raad toch niet doen en dat gebeurt ook niet.
Beschouwt men nu dit college van Burgemeester en
Wethouders en den „nieuwen" Raad niet als een voort
zetting van de oude bestuursorganen, dan is de Raad
vrij en, zoo beschouwd is dan het college van Burge
meester en Wethouders, waarin maar 2 leden van het
oude college zitting hebben, ook vrij. Ik sta niet op dat
standpunt. Men praat hier altijd over den „nieuwen"
Raad, dat is al een vaste term geworden, maar goed is
die term niet. De Raad van Leeuwarden is de Raad van
Leeuwarden, er is heelemaal geen sprake van een
„nieuwen" Raad. Als men echter het standpunt van den
heer H. de Boer streng gaat handhaven, is het tegen
woordige college ,in zijn tegenwoordige samenstelling
ook vrij. Van wat vroeger de andere leden van het col
lege met Gedeputeerde Staten hebben gepraat, behoeft
dit college zich dan niets aan te trekken. Het lijkt mij
maar het beste, dit bij stemming uit te maken.
De heer H. de Boer: Nu geloof ik toch dat U mij niet
geheel hebt begrepen. Wel heb ik in dit verband ge
sproken over den nieuwen Raad, maar ik zei bovendien,
de Raad in zijn nieuwe samenstelling. Maar waar ik in
eerste instantie den nadruk op heb gelegd, dat is geweest
op de vraag, of de besprekingen, die hebben plaats ge
had tusschen het college van Burgemeester en Wethou
ders en het college van Gedeputeerde Staten, indertijd
ook zijn meegedeeld aan den Raad, waardoor dus die
Raad zich moreel ook zoo gebonden heeft kunnen achten
als het college van Burgemeester en Wethouders, dat de
besprekingen voerde en zich uit den aard van de zaak
gebonden heeft geacht. En ik heb daar toen aan toege
voegd: dan is de nieuwe samenstelling van den Raad
bovendien een argument te meer om te zeggen, dat de
Raad zich niet in dien zin moreel gebonden behoeft te
achten, zooals het college van Burgemeester en Wet
houders zich gebonden acht.
De heer M. Molenaar: Het is ons momenteel niet be
kend dit in aansluiting met de woorden van den heer
H. de Boer wat het college mondeling met Gede
puteerde Staten heeft besloten. Ik meen dat de Raad
uitsluitend heeft te maken met de stukken, die voor den
Raad ter inzage hebben gelegen. Nu meen ik dat het
mij duidelijk voorstaat, dat bij de stukken was gevoegd
een schrijven van het college van Gedeputeerde Staten,
waarin dit het aangevraagde crediet toestond, maar, het
rekende er op dat de Raad niet van eventueele begroo
tingen van Gemeentewerken gebruik zou maken
waardoor de zeggenschap van het college van Gede
puteerde Staten een beetje zou worden ontzeild om
alsnog een koelhuis óp te richten.
Als nu echter de Raad een crediet verleent en de zaak
opnieuw aan het college van Gedeputeerde Staten voor
legt, meen ik dat de Raad volkomen vrij is. Het college
van Gedeputeerde Staten kan dan opnieuw beslissen en
het besluit al of niet goedkeuren; de volle verantwoor
ding is dan, dit ben ik met den heer Weima eens, voor
het college van Gedeputeerde Staten en niet voor ons.
Ik ondersteun daarom gaarne het voorstel van de heeren
Dijkstra en Weima, om prae-advies op het adres te
krijgen. Ook al zal dat prae-advies misschien afwijzend
zijn, we krijgen dan ten minste argumenten onder de
oogen. De Raad kan dan zelf een beslissing nemen of
er kan een initiatief-voorstel tot den bouw van een koel
huis uit den Raad zelf komen.
De Voorzitter: Ik wil nog opmerken dat in. i. de heer
H. de Boer in tweede instantie iets anders of mis
schien wel hetzelfde maar dan op een andere manier
heeft gezegd dan in eerste instantie. Ik wensch daar nu
niet meer op in te gaan.
Verder geloof ik niet dit als antwoord op de
woorden van den heer Molenaar dat het „oude" col
lege van Burgemeester en Wethouders meer zal weten
dan de „oude" Raad laat ik die uitdrukking nu ook
maar eens gebruiken ik geloof dat ieder van de
raadsleden volkomen bekend was met den loop van
zaken. Er zijn geen geheime onderhandelingen met
Gedeputeerde Staten voorgevallen, maar de Raad was
precies op de hoogte van wat door het college van Bur
gemeester en Wethouders is gesproken het college
heeft zich ook niet op het standpunt geplaatst dat het
tegenover Gedeputeerde Staten iets heeft toegegeven of
daarmee heeft onderhandeld. Wanneer ik hier echter
ook mocht stemmen, dan zou ik, ofschoon ik eenigszins
kan meegaan met de argumenten van den heer Weima
ik geloof wel, dat, indien het koelhuis er komt, het
publiek dit wel zal betalen
De heer Weima: Hoe zegt IJ
De Voorzitter: ofschoon ik dus wel kan meegaan
met de argumenten van den heer Weima, toch stemmen
tegen het voorstel om prae-advies en voor het voorstel
om het adres voor notificatie aan te nemen.
Ik geloof niet dat Burgemeester en Wethouders in
dezen geheime onderhandelingen met Gedeputeerde
Staten hebben gevoerd en dat alles al is er misschien
wel eens een enkele besloten vergadering over geweest
in het openbaar is behandeld, zoodat de Raad dus
volkomen op de hoogte is.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel van den heer Dijkstra, ondersteund door
den heer Weima, om het adres met memorie van toe
lichting sub 15 in handen van Burgemeester en Wet
houders te stellen om prae-advies, wordt met 20 tegen
5 stemmen aangenomen.
Vóór stemmen de heeren Dijkstra, Visser, Botke,
Jansen, Tiemersma, Hooiring, mevrouw BuismanBlok
Wijbrandi, de heeren Muller, Koopmans, H. de Boer,
O. F. de Vries, M. Molenaar, IJ. de Vries, Van der Schoot,
Hofstra, Weima, Westra, K. de Boer, Cohen en B. Mo
lenaar.
Tegen stemmen de heeren Lautenbach, Fransen,
Scheltema, Tulp en Collet.
16. adres van J. C. Schoemeijer, voorzitter van den
Nederlandschen Bond van Tabaksvergunninghouders en
redacteur van „het Tabaksblad" om den verkoop van
tabaksfabrikaten in drankvergunning-gelegenheden te
verbieden.
Wordt voorgesteld dit adres voor kennisgeving aan
te nemen.
De beraadslagingen worden geopend.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 October 1923. 211
De heer K. de Boer: Ik stel voor dat dit adres gaat
om prae-advies. Het betreft hier inderdaad een ernstige
aangelegenheid, die wel onder de oogen mag worden
gezien.
De heer Fransen (wethouder)Ik geloof dat die zaak
heelemaal niet ernstig is. De wet verbiedt den handel
in sigaren in drankgelegenheden, maar de wet laat wel
toe een sigaar te koopen in drankgelegenheden. Wat
men vraagt te verbieden is reeds bij de wet verboden
en het andere is bij de wet toegestaan.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi Dat staat dus
in de wet.
De Voorzitter merkt op dat in de verordening op de
winkelsluiting staat
„Het is verboden in de inrichtingen en localiteiten,
bedoeld in artikel 3, sub b, anders dan voor gebruik
ter plaatse, te verkoopen of af te leveren op de uren,
waarop winkels niet geopend mogen zijn."
Men zal dus m. a. w. na dien tijd in een café geen kist
sigaren mogen verkoopen. Nu vragen de heeren den
verkoop van alle tabaksfabrikaten in drankgelegenheden
te verbieden, zoodat men dus alleen sigaren en siga
retten kan koopen in de sigarenwinkels en deze niet
meer in een café kan krijgen. Daarop komt het neer.
Dat vinden Burgemeester en Wethouders veel te veel,
vooral, omdat de sigarenwinkeliers reeds speciaal be
schermd zijn bij de verordening, doordat men in een
café geen kist sigaren kan koopen in den tijd dat de
sigarenwinkels gesloten zijn. Daarin wordt reeds uit
drukkelijk voorzien; volgens de verordening kan men
in een café slechts sigaren koopen voor gebruik ter
plaatse. Daarom meenden Burgemeester en Wethouders
dat deze aangelegenheid niet van zooveel belang was
dat daarop prae-advies zou moeten worden uitgebracht,
maar dat het adres eenvoudig voor notificatie kon wor
den aangenomen.
De heer K. de Boer trekt na de mededeeling door den
Voorzitter verstrekt zijn voorstel om prae-advies in, hij
zal dat voorstel ten minste op 't oogenblik niet doen.
De Voorzitter deelt mee dat een dergelijk verbod al is
uitgevaardigd, maar de ondergrond van dit adres schijnt
te zijn dat de verordening op de winkelsluiting, voor
zoover die de café's en restaurants betreft, niet in alle
gestrengheid wordt gehandhaafd. Het zou daarom mis
schien wel gewenscht zijn dat daarop eenigszins meer
werd toegezien, opdat aan den wensch van adressanten
wordt tegemoet gekomen.
De Voorzitter wil graag toezeggen dat hij deze op
merking aan den Commissaris van Politie zal overbren
gen. Dat er op dit punt eenigszins wordt gefoudeerd of
dat daar niet zoo goed op wordt gelet als bij de andere
punten, komt hierdoor: In de café's enz. is de verkoop
van tabaksfabrikaten als sigaren en sigaretten tabak
zal daar niet veel worden verkocht verboden na
sluitingstijd van de winkels, behalve alleen voor ver
bruik ter plaatse van verkoop. Er zullen daar dan dus
geen sigaren met kisten vol mogen worden verkocht.
Maar spreker geeft toe dat de mogelijkheid bestaat dat
er wel sigaretten, welke in deze gelegenheden in 't
algemeen niet los verkrijgbaar zijn, per doosje worden
verkocht. Men koopt een doosje en neemt dit mee, want
men zal en dat is maar goed ook het geheele
doosje daar wel niet oprooken. Zou de politie strenge
naleving der verordening eischen, dan zou er niets
anders opzitten dan dat men het heele doosje daar zou
oprooken. Het zal dus wel gebeuren, al gelooft spreker
niet dat men heele kisten sigaren koopt en mee naar
huis neemt, dat de verordening door het koopen van een
doos sigaretten naar de letter overtreden wordt. Mis
schien is het mogelijk, daar iets aan te doen, maar spre
ker gelooft dat het heel moeilijk is. Hij zal er echter den
Commissaris van Politie opmerkzaam op maken.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten het adres
voor kennisgeving aan te nemen.
17. dat Burgemeester en Wethouders
u. zooals de Voorzitter in de raadsvergadering van
27 Februari 1923 (pagina 27 van het verslag) mede
deelde den Minister van Binnenlandschc Zaken om in
lichtingen hebben gevraagd betreffende het niet ont
vangen van het telegram aan het departement inzake
het beroep van het besluit van Gedeputeerde Staten tot
niet goedkeuring van het raadsbesluit d.d. 22 Augustus
1922 no. 354R/222 tot wijziging der gerneente-begroo-
ting, dienst 1922 (uitkeering wegens salaris aan perso
neel van nijverheidsscholen).
De Minister was van oordeel dat het stuk dat uitgaat
van den Raad de naamteekening moet hebben van den
burgemeester en van den gemeente-secretaris, terwijl het
telegram alleen de onderteekening van den burgemeester
had gedragen.
Gedeputeerde Staten hebben blijkens de overgelegde
briefwisseling bericht dat zij geen termen kunnen vinden
om inzake het raadsbesluit van 21 Augustus 1.1. no.
286R/149, overeenkomende met dat van 22 Augustus
1922 no. 354R/222, opnieuw een beslissing te nemen.
De Voorzitter Ik wil nog even meedeelen hoe de
kwestie zich heeft afgespeeld. Men weet dat de Raad
aan de leeraren van het Nijverheidsonderwijs nog een
uitkeering wilde doen om het hoogere salaris te be
reiken. Nu hebben wij eerst bericht uit Den Haag ont
vangen dat het telegrafisch beroep, dat ik namens den
Raad had ingesteld, niet was ontvangen. Uit de beslis
sing van den Raad van State bleek n.l. niets van het
telegram en toen heb ik geïnformeerd, met het resul
taat, dat ik bericht ontving dat het telegram in Den
Haag nooit was ingekomen en dus ook nooit op tijd
was ingekomen. Daarna heb ik hier in Leeuwarden aan
het postkantoor geïnformeerd hoe het zat met dat tele
gram, dat nog 1.30 had gekost en of dat niet was
verzonden, waarop ik bericht terug ontving dat het dan
en dan naar Den Haag was gestuurd. Toen ik dit bericht
van den directeur van het postkantoor naar Den Haag
had opgezonden, werd het telegram plotseling gevonden,
doch toen werd gezegd dat de handteekening van den
Secretaris er niet onder stond en dat dit noodig was
voor een beroep, dat uitgaat van den Raad. Vervolgens
is er een nieuw besluit van Gedeputeerde Staten ge
vraagd in den vorm van een al- of niet-goedkeuring van
de begrootingswijziging, doch Gedeputeerde Staten
hebben bericht dat zij geen termen konden vinden om
trent deze zaak een nieuwe beslissing te nemen.
Daarna hebben Burgemeester en Wethouders aan Ge
deputeerde Staten gevraagd: „Alles goed en wel, maar
zoudt U nu op die en die gronden, dat het telegram
eerst niet voor den dag kwam en dat, toen het er was,
het niet voldoende was, het besluit toch niet willen be
handelen?" Gedeputeerde Staten bleven echter op hun
standpunt staan en willen geen beschikking meer nemen,
waarvan het gevolg is, dat de Raad van deze zaak niet
meer in beroep kan komen. Daarmeer is de zaak dood
gebloed.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer K. de Boer: Dit is een buitengewoon lastige
geschiedenis en het is een verschrikkelijk feit dat
eigenlijk door een informaliteit de leeraren aan de
ambachtsschool en de middelbare technische school
het hun toegedachte salaris niet kunnen ontvangen.
Dat is een ongehoord feit en ik betreur het ten zeerste