o dJo JdJ 212 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 October 1923. dat Gedeputeerde Staten zich op dit formalistisch stand punt hebben geplaatst en de gemeente hebben bericht dat zij geen termen hebben gevonden om opnieuw een beslissing te nemen. Toch blijft nu de vraag: weet men nu op 't oogen- blik geen weg meer te vinden om op de eene of andere wijze hierin te voorzien Ik heb mijzelf de vraag ge steld, en hoop daarop van de zijde van Burgemeester en Wethouders eenig antwoord te krijgen Op welke gronden en met welk recht kunnen Gedeputeerde Staten deze beslissing nemen, dat zij als het ware de hun voorgelegde begrootingswijziging niet in behandeling wenschen te nemen, omdat de daarop voorkomende post ook reeds in een vorige begrootingswijziging voor komt en zij daarop al een beslissing hebben genomen En in de tweede plaats zou ik Burgemeester en Wet houders deze vraag willen stellen: Is dit schrijven van Gedeputeerde Staten, zooals het in portefeuille 1 te vinden is, ook niet reeds een beslissing, waartegen in beroep kan worden gegaan Het is misschien wat ver gezocht, maar wij moeten zoeken naar wegen, om uit deze impasse te komen. Ik hoop en verwacht dat door Burgemeester en Wethouders naar alle mogelijke mid- deelen zal worden gezocht, om het bestaande resultaat te vermijden. De Voorzitter: Er is, geloof ik, een kleine vergissing door den heer De Boer gemaakt. Het is niet dat Gede puteerde Staten niet op een wijziging van een post, die ook op een vorige begrootingswijziging stond, een uitspraak willen geven, maar de kwestie is dat het dezelfde begrootingswijziging betreft, die reeds vroeger is afgewezen. Als de eene wijziging was van 1922 en de andere van 1923, dan geloof ik dat de zaak heel anders stond. Maar het is juist de wijziging van 1922, die twee maal is aangeboden over de begrootings wijziging van 1922 was al uitspraak gedaan en nu is precies dezelfde wijziging op dezelfde begrooting weer aan Gedeputeerde Staten voorgelegd. Het betreft dus niet een andere begrooting maar dezelfde, waarover reeds uitspraak is gedaan. De heer M. Molenaar: Ik geloof toch dat U 't verkeerd hebt. De wijziging van 1922 is door Gedeputeerde Staten afgestemd, maar de nieuwe wijziging betreft toch de begrooting van 1923. Gedeputeerde Staten willen alleen geen beslissing nemen, omdat het den zelfden post betreft. Maar de begrooting is van 1923. De Voorzitter: Het blijkt dat U gelijk hebt en dat de heer De Boer zich dus niet heeft vergist. Verder kan ik meedeelen dat Burgemeester en Wet houders hier al over hebben gesproken, maar dat zij meenen dat op een dergelijke beslissing van Gedepu teerde Staten geen beroep open staat. Het eenige is, zoo is door Burgemeester en Wethouders gesproken, dat men zou kunnen vragen de Koninklijke vernietiging op dit besluit van Gedeputeerde Staten. Doch dat geeft ook niets, omdat een negatieve uitspraak geen positieve daarvoor in de plaats geeft. Het geeft ons niets, wan neer Gedeputeerde Staten in het ongelijk worden gesteld, want iets positiefs krijgen we daar niet mee. Zoo is er door Burgemeester en Wethouders over gesproken, afgescheiden van de kwestie, hoe het college is samen gesteld en of het voor of tegen het raadsbesluit is. Het vroeger college was er indertijd tegen maar, het is zooals de heer De Boer heeft gezegd, de strijd gaat hier over een zuiver formeele kwestie. Het is wat vreemd dat eerst het telegram zoek was en dat, toen de uit spraak was gevallen en het telegram was gevonden, men er op kwam dat het niet onderteekend was door den Secretaris. Men zal in 't algemeen in Den Haag wel nooit onderteekende telegrammen krijgen en deze worden natuurlijk nooit eigenhandig onderteekend de naam van den afzender is er dan onder geschreven of getypt door een ambtenaar. Zoo is er natuurlijk altijd wel een argument te vinden. Waar nergens in de wet staat op welke manier men in beroep komt, is het mis schien ook wel in den haak dat, wanneer men de Ko ningin op een wandeling tegen komt, men netjes zegt dat de Raad in beroep komt. En ook zou men bij wijze van spreken aan het paleis een briefje kunnen indienen. Burgemeester en Wethouders stellen zich op het standpunt dat een telegram voldoende is. Er is echter geen hoogere uitspraak mogelijk dan die in Den Haag, er is geen grootere macht, die deze uitspraak kan ver nietigen, zoodat wij aan het eind van de macht zijn ge komen een verdere administratieve rechtspraak be staat er niet. De Raad zal zich dus, al is het misschien met een bloedend hart, hierbij moeten neerleggen. Ik kan wel zeggen dat Burgemeester en Wethouders juist om den formeelen kant hiervan ook het land hebben afgescheiden van het andere. Zij hebben zich ook nog afgevraagd of hier nog iets aan te doen is, maar zijn tot de conclusie gekomen dat men aan het eind van de middelen is gekomen. Burgemeester en Wethouders meenden ten dienste van de zaak er nog iets aan te doen, maar dat is niet gelukt. De heer Muller: Ik ben het roerend eens met den heer De Boer, dat de betrokken leeraren de dupe worden van het feit, dat het college van Gedeputeerde Staten het niet heeft aangedurfd, de Raad in de gelegenheid te stellen alsnog bij de Kroon in beroep te gaan. Ik geloof dat, wanneer wij de zaak zoo stellen, wij haar eenigszins juist stellen. Dat vast te stellen is, meen ik, plicht. Aan de andere zijde zou ik nog deze vraag aan het college willen stellen. De wijziging der begrooting van 1922 is door het college van Gedeputeerde Staten niet goedgekeurd en op de wijziging der begrooting voor 1923 wenscht het college van Gedeputeerde Staten geen beslissing te nemen. Wat hebben wij nu? Hebben we nu een niet-goedgekeurde wijziging van de begrooting van 1923 of een wèl-goedgekeurde? Die vraag zou ik willen stellen. Kan het college daarop ook antwoord geven? De Voorzitter: Ik kan alleen zeggen dat wij een posi tieve goedkeuring niet hebben. Dat staat als een paal boven water. De heer Muller toont zich niet overtuigd. De Voorzitter: Als U mij wat vraagt en ik zeg niets, dan kan U toch niet zeggen dat ik toestem. De heer M, Molenaar: Die zwijgt stemt toe. De Voorzitter: Ik geloof niet dat hier veel aan te doen is, hoe het ook is. De heer K. de Boer: Mag ik nog deze vraag stellen: Valt dit schrijven van Gedeputeerde Staten ook onder artikel 197 der Gemeentewet? De heer Fransen (wethouder): Hoe luidt dat artikel? De Voorzitter: Wij kennen die wet anders nog al goed, maar ik kan 't niet precies zeggen. Spreker leest dan het artikel: ,,Zij worden geacht het besluit goed te keuren, waaromtrent zij, binnen den in het vorig artikel ge stelden termijn, geene beslissing of geen bericht, de beslissing verdagende, aan het bestuur dat het besluit nam, hebben ingezonden." U zou dus op die gronden... ik ben erg bang ...maar ik wil het wel aan het college overbrengen. U weet, dat de uitgaven, waarvoor Burgemeester en Wethouders Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 October 1923. 213 niet gedekt zijn, voor hun eigen rekening komen. Of het college van Burgemeester en Wethouders zich op die gronden voor dat bedrag aansprakelijk wil stellen, is een tweede kwestie. De heer K. de Boer: Dan dragen we 't met elkaar, de man 1000. De Voorzitter: In elk geval zullen Burgemeester en Wethouders de zaak nog eens overwegen, hoewel ik niet geloof dat er veel aan te doen is. De beraadslagingen worden gesloten. De mededeeling sub 17a wordt voor kennisgeving aangenomen. b. bij openbare aanbesteding hebben gegund de levering van 150 H.L. witte haver ten dienste der ge meente-reiniging aan B. Wiebenga alhier voor 10.10 per 100 K.G. c. in gebruik hebben afgestaan aan de afdeeling Leeuwarden van de vereeniging „Eerste hulp bij onge lukken" een lokaal in het voormalig Militair Hospitaal aan den Wissesdwinger d. machtiging vragen om, in overleg met de com missie van beheer over het Stadsziekenhuis en in af wachting van de wijziging van na te noemen verordening tijdelijk af te wijken van de verplegingstarieven, opge nomen in de verordening op het beheer dier inrichting (gemeenteblad 1913 no. 32 zooals die later is gewij- zigd). De mededeelingen sub ft en c worden voor kennisge ving aangenomen, de gevraagde machtiging sub d wordt met algemeene stemmen verleend. III. Wordt overgegaan tot behandeling van de voor heden op den oproepingsbrief vermelde punten. 1 (Agenda no. 2). Benoeming van een administra teur der stichting Harke Reinders en Doutjen Heeres (de z.g. vijf Bolswarder Kamers), wegens periodieke aftreding van H. G. W. Sprenger. Een desbetreffend schrijven van Burgemeester en Wethouders luidt als volgt In Uwe vergadering van 23 October 1917 werd voor het tijdvak eindigende 1 November 1923 tot admini strateur van de stichting „Harke Reinders en Doutjen Heeres" of de zoogenaamde vijf Bolswarder kamers benoemd de heer H. G. W. Sprenger. Volgens artikel 3 der bepalingen omtrent het beheer dezer stichting van 15 December 1863, wordt de admi nistrateur telkens voor den tijd van zes jaren door U benoemd. Gelet op de wijze, waarop door den heer Sprenger de administratie geheel belangeloos wordt gevoerd, meenen wij de volle vrijheid te mogen nemen om hem voor eene herbenoeming voor te dragen. Overeenkomstig de aanbeveling wordt met algemeene stemmen benoemd H. G. W. Sprenger. 2 (Agenda no. 3). Benoeming van een tijdelijk leeraar in het Duitsch aan het Gymnasium gedurende de ongesteldheid van den leeraar H. Boonstra. Overeenkomstig de aanbeveling wordt met algemeene stemmen benoemd G. Dijkstra, tijdelijk leeraar aan de gemeentelijke hoogere burgerschool met 3-jarigen cur sus alhier. 3 (Agenda no. 4). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot wijziging van de Begrooting voor de Stads-Armenkamer en van de gemeentebegrooting, beide dienst 1923. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 4 (Agenda no. 5). Voorstel van Burgemeester en Wethouders omtrent de ingekomen aanvragen van schoolbesturen tot vaststelling van de vergoeding over 1922 volgens art. 101, le lid, der L. O.-wet 1920. Volgens artikel 101, le lid, der Lager Onderwijswet 1920, vergoedt de gemeente aan de besturen der bij zondere lagere scholen over elk dienstjaar (ingevolge artikel 206, 2e lid, voor de eerste maal over het dienst jaar 1922) de kosten van instandhouding dier scholen, met uitzondering van de jaarwedden en wedden der onderwijzers. De aanvraag om deze vergoeding diende door de be trokken schoolbesturen, die over het afgeloopen jaar aanspraak maken op de vergoeding ex artikel 101, in de maand Januari 1923 aan den Raad te worden inge zonden. Gevolg gevende aan deze in het eerste lid van artikel 103 opgenomen bepaling zijn van de volgende schoolbesturen verzoeken om de gemeentelijke vergoe ding over 1922 ingekomen •o c o cu x: x: o (Li C/j O O g t- cn o C O a> c/3 *a c O O O sz cj cn bJD c fcJD c <d cd Uk QJ O O ld rt* O O CM O O O t- LO h- O O CD CO OO ïO O O CM OO CM CO CM CO CO CM CO vO h- CM OO co co O O O ÖÖ^ÓÓJÖÖdJÖ JjbJJbJJJDJ 2 2 t212 i— u. u> j-« E E rn X c/3 c/3 J*: SC w J- V- 03 ct3 <d <d 2d sz 2 2 cj a) es <d QJ _£r *JSOO pqj I o O cl) -3 3 p c/3 s o =5 CM c/3 c/3 <d <d c3 cj cu 2 2 CE X cd cd c/3 -4_i u-, sz cd u- i- O c/3 cc3 i 3 5 0J <U - p cd Cu J co c/3 c/3 v—4 1—4 cd QJ cd cd XX <d (d T3 "O 'H bi) bh'+r j-. j-h O n cs sz cd O —3 u -3 P b/D c 'Sp 'E cd cd lx cd O O CJ cn cc E a "O O CC c/3 cd O a p co e 9 cd C jO O O sz cj co SZ cj c cd cd j— cd CD "O c o c/3 CD M bJ3 <D to n x: cj e c <d cd cd cd - u* cd QJ ~a c T3 c/3 g cd O r- G N or e Cl. cd <d OX3- V- C 2 ÜO'g X e f> •g •2 Ef; D CD D N Z* CS P SZ c/3 <D cd c/3 "O -4— CA) ■s Z c O) •a too o o Ter verduidelijking memoreeren wij, dat het derde lid van artikel 103 den Raad verplicht om, in afwachting van de eindbeslissing omtrent het over zeker jaar ver schuldigde bedrag, aan de besturen der bijzondere scholen na daartoe strekkend verzoek een voorschot op de vergoeding over dat jaar te verleenen tot ten hoogste 80 van hetgeen terzelfder zake voor de overeen komstige openbare lagere scholen in deze gemeente is uitgegeven over het laatste dienstjaar, waarover de rekening is gesloten. Van deze bepaling is door de be sturen der bijzondere scholen voor 1922 vrijwel alge meen gebruik gemaakt. Slechts van het Nieuwe Stads weeshuis kwam een verzoek om voorschot niet in. Bij Uwe besluiten van 28 Maart 1922, no. 11 2r/78 en 10 April 1923, no. IOIr/52, benevens bij resolutiën

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1923 | | pagina 5