220 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 October 1923.
om de orde en tucht te handhaven. Waar dit voor een
man al zwaar genoeg is, is het werkelijk niet goed een
vrouw aan het hoofd van zoo'n school te plaatsen. Dit
is volstrekt niet een achteruit stellen van de vrouw.
Maar waar het 't college voorkomt dat het nu ook reeds
in sommige gevallen een man reeds werkelijk te zwaar
is om aan zoo'n school de orde en tucht te handhaven,
is het er tegen om een vrouw als hoofd aan zoo'n school
te plaatsen.
De heer H. de Boer: Zelfs indien men zou erkennen
de waarheid en juistheid van het zeggen van den heer
Tulp, waarover moeilijk is te disputeeren, zou ik toch
in overweging geven het amendement, zooals het is in
gediend, aan te nemen, omdat hier ook, indien het waar
heid bevat, wat de heer Tulp zei, nog altijd blijft be
staan het spreekwoord: ,,De uitzonderingen bevestigen
den regel". Dat zouden wij ook hier in toepassing kun
nen brengen en daarom, uitgegaan van de verwachting
dat het waar zou zijn wat de heer Tulp zegt, zou ik
toch zeggen: laten wij het amendement vooral aanne
men.
De heer K. de Boer: Ik wou in de eerste plaats op
merken dat de heer Tulp, eigenlijk gezegd zonder het
te willen, een pleidooi heeft gehouden voor de gemengde
scholen, doordat hij eigenlijk in het licht heeft gesteld
dat de jongensscholen hier kwalijk den beschavenden
invloed van de meisjes kunnen missen
De heer Tulp (wethouder): Daar gaat het hier niet
over.
De heer K. de Boer: Stil maar. In de tweede plaats
zou ik er op willen wijzen dat het bij de leiding niet
op de knuisten aankomt
De heer Visser: Veelal wel.
De heer K. de Boer maar op den geest van den
onderwijzer. Als het daarop moet aankomen, dan is de
onderwijzer al verloren; dan is het beter dat hij morgen
den dag straatmaker wordt in plaats van schoolmeester.
Het is ook niet zoo voorgesteld, dat het geboden
wordt een vrouwelijke leerkracht aan het hoofd van een
jongensschool te plaatsen, maar om dat mogelijk te
maken. Als nu blijkt aan Burgemeester en Wethouders
en aan degenen die mede een onderzoek instellen naar
de bevoegdheden en bekwaamheden van de leerkrach
ten, die solliciteeren, dat er een vrouw is, die beter aan
het hoofd van zoo'n school kan staan dan een man,
dan vind ik het verkeerd, dat Burgemeester en Wet
houders daarbij gebonden zijn door een bepaling der
verordening. Er wordt hier alleen voorgesteld dat in
voorkomende gevallen, als blijkt dat een vrouw beter
is dan een man, Burgemeester en Wethouders de vrij
heid hebben de vrouw voor te dragen als hoofd van de
school. De Raad heeft den altijd nog de keuze. Er zijn
dus geen bezwaren.
De heer IJ. de Vries: Ik heb met zeer veel belang
stelling de betoogen van de heeren sociaal-democraten
gevolgd en ik wil direct erkennen wat de heer H. de Boer
zeide, dat er uitzonderingen op den regel zijn en dat
men die uitzonderingen mogelijk moet maken. Dat is
ook het geval bij het voorstel van Burgemeester en Wet
houders, doordat hier aan het hoofd van elke gemengde
school kan staan een onderwijzer of onderwijzeres. De
mogelijkheid bestaat dus te allen tijde om een onder
wijzeres te benoemen tot hoofd, maar ik voor mij zou
liefst zoo weinig mogelijk onderwijzeressen in de school
toelaten en in 't bijzonder gehuwde onderwijzeressen;
die wensch ik er absoluut niet
De heer Tulp (wethouder)Daar hebben we 't niet
over.
De heer IJ. de Vries: Dat is mijn standpunt. De mo
gelijkheid zou er alleen kunnen zijn om van den nood
een deugd te maken, maar mijn standpunt is dat niet.
Ik zal daar om verschillende reden niet dieper op in
gaan, alleen dit: al zou het alleen maar zijn om het
groote verzuim, waarvoor het gehuwde vrouwelijk per-
soneel in aanmerking komt. Dat is mijn motief, waarom
we nooit een gehuwde onderwijzeres moeten benoemen
of in de school moeten laten staan.
Aan het amendement nu van de heeren sociaal-de
mocraten om ook de mogelijkheid te scheppen dat een
onderwijzeres hoofd kan zijn van een jongensschool, kan
ik niet meewerken. Ik zal mij voor de redactie van Bur
gemeester en Wethouders verklaren, maar op verschil
lende gronden, die ik verder zou kunnen uitbreiden, ben
ik tegen het amendement van de sociaal-democraten.
Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi: Ik kan mij vol
komen aansluiten bij het amendement van de heeren
De Boer. Waar het op 't oogenblik niet gaat over de
kwestie: zullen we een man of een vrouw aan het hoofd
zetten, maar alleen om ingeval de gelegenheid zich
voordoet de mogelijkheid open te stellen, daar ben ik
ook voor die mogelijkheid, te meer, waar het mij eenigs-
zins heeft verwonderd, dat er wel wordt gezegd dat
aan het hoofd van een meisjesschool wel een onder
wijzer kan staan. Voor mij zijn die gevallen precies de
zelfde: een onderwijzer als hoofd van een meisjesschool
of een onderwijzeres als hoofd van een jongensschool.
Daaom ga ik niet met het voorstel van Burgemeester
en Wethouders mee.
De heer H. de Boer: Een paar woorden naar aan
leiding van wat de heer IJ. de Vries in het midden
brengt. De heer IJ. de Vries schijnt een zekere voor
liefde te hebben om te beginnen met „jullie sociaal
democraten". Indien de heer IJ. de Vries meent zich
dat als een gewoonte eigen te moeten maken, dan geloof
ik niet dat dit een goede gewoonte is. Maar dat daar
gelaten.
De heer IJ. de Vries heeft ook aangehaald de vraag
of het gewenscht is gehuwde onderwijzeressen in de
school te halen, ja of neen. Ik meen dat dit vraagstuk
hiermee niet te maken heeft en dat we dus over dit
onderwerp niet behoeven te spreken, of de heer IJ. de
Vries had ook een amendement in dien geest moeten
hebben ingediend. Maar waar de heer IJ. de Vries deze
kwestie nu juist speciaal den sociaal-democraten in de
schoenen wil schuiven, zou ik zeggen: richt U in dat
opzicht ook tot het college van Burgemeester en Wet
houders, waar dit er zich evengoed voor verklaard heeft
dat een gehuwde onderwijzeres aan het hoofd kan staan.
Want het gaat hier niet alleen over jongensscholen maar
ook over de kwestie: een onderwijzeres hoofd van ge
mengde of meisjesscholen waar het college ook voor
is. De heer IJ. de Vries heeft misschien wel een bepaalde
voorliefde om zich te wenden tot de sociaal-democraten,
maar ik zou zeggen: richt U hier eens tot het college
van Burgemeester en Wethouders, misschien is men zoo
goed U van die tafel te antwoorden. De vraag, die U
stelt, heb ik niet uitgewerkt, maar naar aanleiding van
de wijze, waarop het door U is gezegd, meende ik het
zoo te moeten zeggen en niet anders.
De heer Visser: Het amendement van de heeren De
Boer beoogt eigenlijk, dat ook aan het hoofd van een
jongensschool een onderwijzer zal kunnen staan. Nu heb
ik mij straks te boud uitgedrukt door bij interruptie op
de woorden van den heer K. de Boer te zeggen: „Veelal
wel". Neen, niet veelal, maar ik geloof toch zeer zeker
dat de stelling, welke de heer De Boer verkondigde
hoewel ik toegeef dat het zoo moest zijn een utopie
is, n.l. dat het bij de leiding in de school het zedelijk
overwicht van den onderwijzer op het kind zal zijn. Ik
ben geen onderwijzer, de heer De Boer heeft wel de
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 October 1923. 221
practijk gekend en ook anderen hier. Maar ik kan mij
toch altijd nog uit mijn jongensjaren, uit mijn school
tijd, dit herinneren: zeer zeker kan van zoo'n peuterig
onderwijzertje voor de klas zedelijke kracht uitgaan,
maar toch niet zoo'n kracht als van een robuste onder
wijzer. Ik kan dit zeggen ik redeneer niet alleen over
mijzelf, maar ook over veel van mijn kornuiten dat
ik het heb meegemaakt dat wij niet veel respect hadden
zoo is de practijk voor een zeer kleinen onder
wijzer, maar dat de jongens met dezen een loopje
namen en hem in de maling namen. En nu vrees ik dat,
wanneer een dame hoofd wordt van een jongensschool,
de jongens daar te veel in de melk te brokken zullen
krijgen. Als wij het amendement aannemen van de
sociaal-democraten pardon, van de heeren De Boer
dan zegt men wel dat het niet noodzakelijk zal zijn
een onderwijzeres aan het hoofd van een jongensschool
te plaatsen, maar dan stelt men toch de gelegenheid
daarvoor open. En waar het spreekwoord zegt: „De
gelegenheid maakt den dief", zou men daar wel eens
meer gebruik van kunnen maken dan wij wenschen.
Daarom ben ik tegen het amendement.
De heer Tulp (wethouder)Het is altijd ontzettend
moeilijk om te zeggen wat wel of niet goed is dat is
een kwestie van appreciatie. Dat is ook het geval bij
wat de heer H. de Boer heeft gezegd „De uitzonde
ringen bevestigen den regel". Dat kan best zijn, maar
ik zet het U nu die goede uitzonderingen te vinden.
Als een hoofd een onderwijzer moet vinden, gaat hij de
sollicitanten beproeven en dan kan hij wel heele goede
onderwijzers uitzoeken, die prachtig les geven en
schitterende resultaten bereiken, maar dan heeft hij nog
niet de minste garantie dat zoo'n onderwijzer ook een
goed hoofd is. Dat is veelal afwachten al is iemand
een goed onderwijzer dan moet men toch nog afwachten
of hij ook een goed hoofd zal zijn. Ik heb werkelijk de
overtuiging we hebben hier bovendien op 't oogen
blik geen speciale jongensschool dat er van een
man meer kracht uitgaat dan van een vrouw. Ik wil
ook bewijzen, waarom ik dat meen. We hebben door een
samenloop van omstandigheden in dezen, nog kort
geleden gymnastiekles moeten laten geven aan de 4e
en 5e klassen door een gymnastiekleerares. Die dame
heeft zich heusch uitgesloofd, maar verklaarde oneindig
veel liever les te geven aan de eerste 3 dan aan de 4e
en 5e leerjaren. Zij heeft dan ook gevraagd om van die
lessen te worden ontheven, omdat het voor haar niet
was te doen. Daarom ben ik van meening dat een vrouw
dikwijls niet zoo goed de orde kan handhaven als een
man.
Wat de kwestie betreft, die de heer IJ. de Vries heeft
aangehaald, de kwestie van de gehuwde vrouw in de
school, dat is thans niet aan de orde.
De heer K. de Boer: Ik zal niet veel zeggen. Het
voorbeeld, dat de heer Tulp aanhaalt en dat moet be
wijzen dat een man geschikter is dan een vrouw, past
niet bij dit onderwerp het is één speciaal geval, waarbij
blijkt dat een leerkracht voor de 3 eerste klassen meer
geschikt is dan voor de 3 hoogere klassen. Dat voor
beeld is met honderden te vermeerderen, ook voor
mannen.
Als ik het standpunt van den heer Visser moet ty
peeren, dan komt dat hier op neer, dat, als wij de leer
krachten moeten hebben, wij ze dan bij 't pond moeten
nemen.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi Ik acht het
voorbeeld van den wethouder niet erg gelukkig gekozen,
omdat het geven van gymnastiekonderwijs juist heel
moeilijk is voor een vrouw
De heer Tulp (wethouder)In 't 4e leerjaar.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi In elk geval
vind ik het niet een gelukkig voorbeeld en het heeft
niet mijn overtuiging kunnen veranderen, dat wij de
mogelijkheid moeten scheppen om een onderwijzeres
te zetten aan het hoofd van een jongensschool.
De heer IJ. de Vries: Ik zou graag nog een paar
woorden willen zeggen. De wijze, waarop ik mij heb
uitgedrukt, heeft den heer H. de Boer geërgerd
De heer H. de Boer: Neen, niet geërgerd, ik vond het
leuk.
De heer IJ. de Vries: Het kwam mij voor dat U het
niet leuk vond. Ik heb U hier nog niet zoo lang leeren
kennen, maar toen ik Uw gezicht zag, meende ik, dat
U het niet leuk vond.
Het is wel bijzonder eigenaardig. We hebben hier
een stel
De heer K. de Boer: sociaal-democraten.
De heer IJ. de Vries amendementen, die precies
overeenstemmen met de opmerkingen van den Bond van
Nederlandsche schoolhoofden. Dezelfde artikelen, waar
die hoofden aanmerkingen en opmerkingen over hadden,
zijn verwerkt in het stel amendementen van de sociaal
democraten, de heeren K. en H. de Boer. Als ik dat nu
zeg, meen ik, dat ik feiten constateer en als de heer
H. de Boer uit dat feit een hem onaangenaam gevoel
krijgt, kan ik dat niet helpen. Wanneer ik zeg dat ik
liefst zoo weinig mogelijk onderwijzeressen op school
heb, dan is dat mijn standpunt, dat vierkant staat tegen
over dat van de heeren, die misschien andersom denken,
in elk geval de vrouw op een gelijkwaardige plaats
stellen als de man. De feiten wijzen uit dat dit niet zoo
is, zooals de heer Tulp, met zijn voorbeeld van jongen
datum nog, ook typeert. En we kunnen het ook wel
nagaan het is niet te doen voor vrouwen, waar er ook
mannen zijn, die het niet kunnen.
Straks krijgen we ook nog een amendement waarbij
wordt gezegd dat zij, die meerdere kennis hebben ver
werkt, vaak geen goed onderwijs kunnen geven. Wei
neen, die meerdere kennis waarborgt dat absoluut niet;
er zijn enkele menschen, die een kolossale hoop kennis
in hun hoofd hebben maar niet in staat zijn het mede te
deelen, maar men kan van iemand, die niets in zijn
hoofd heeft, ook verwachten, dat hij niets kan mede-
deelen
De heer K. de Boer: Dat merken we.
De heer IJ. de Vries: Als men hier nu de vrijheid neemt
zijn meening mede te deelen hoe men over iets denkt,
als ik ook de onderwijzeres in de school wil toelaten en
zeg dat ik de gehuwde onderwijzeres althans niet in de
school wensch, dan meen ik toch dat dit een blijk van
medewerking betreft. Ik heb vroeger ook al eens gezegd
dat, als ik het doen kan, ik gaarne mede het openbaar
onderwijs wil bevorderen. Ik ben er daarom geen voor
vechter van, maar ik wil het toch graag mee bevorderen.
Ik wil er mij daarom niet tegen verklaren een onderwij
zeres te benoemen als hoofd van een openbare school,
als zij de beste onder de sollicitanten is. Ik voor mij
zou niet een vrouw benoemen; ik sta persoonlijk op een
ander standpunt dan de heeren sociaal-democraten. En
als dat niet gezegd mag worden zonder zwart gezicht,
dan zullen de heeren daar aan moeten wennen; ik moet
mij altijd de vrijheid voorbehouden hoe ik mij zal uit
drukken. De heeren moeten niet meenen dat het met
een beleedigende bedoeling wordt gezegd, dat stel ik
voorop.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Ik wou, heel in
't kort, het even tegenover den heer IJ. de Vries voor