14 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 29 Januari 1924. De heer Dijkstra: Ik wou alleen maar zeggen dat ik dat voorstel doe. Het is voor mij van belang om uit dit eigenaardig gehaspel om het maar platweg te zeg gen te komen en om te weten hoe 't zit. Ik wil bij voorbaat zeggen, niet dat U per se onwaarheid hebt ge sproken, maar halve waarheid is het toch zeker. Als U als eerlijk man had gesproken, dan had U de vorige zitting moeten zeggen de opzichter rapporteert dat, maar de directeur ontkent dat. Ik zal er nu niet meer van zeggen, maar ik doe het voorstel om deze zaak aan te houden om ze nog eens rustig te bekijken. De heer Scheltema (wethouder): In eerste instantie is door mij omtrent de kwestie van de sneeuwopruiining uitdrukkelijk verklaard dat de directeur mij rapporteerde dat hij met alle menschen aanwezig was. Toen is door mij erkend dat de directeur er niet was. Als de directeur in de stad was geweest, zou ik wel terdege hem hebben gevraagd om een rapport op te maken en niet den ter reinopzichter. Zooveel kennis van zaken heb ik ook wel dat ik weet dat dit dan misplaatst zou zijn. Dan had ik het niet aan den terreinopzichter gevraagd. De heer IJ. de Vries: Ik zou ook gaarne meer ophel dering willen hebben. Ik krijg den indruk uit hetgeen de oud-wethouder Dijkstra zegt, dat het voor hem een zeer belangrijke zaak is, die schijnbaar om een persoon lijke kwestie draait. De vorige zitting heb ik de uitdruk king gebezigd dat het wel eigenaardig is dat wij geen eerlijke rapporten kunnen krijgen van onze ambtenaren. Ik zou deze zaak graag ter nader onderzoek aan het college willen overdragen of een commissie uit den Raad benoemen, die onderzoekt en nader daarvan ver antwoording doet aan den Raad. Het is verschrikkelijk als het college door een ambtenaar wordt voorgelogen, 't zij door een ondergeschikte of door een directeur. Zoo kan men de zaak niet loopende houden. Ik kan mij best begrijpen dat de heer Dijkstra zich hier wat meer warm voor maakt, maar hij maakt zich hier zoo buitengewóón warm voor. De kwestie gaat er hier echter niet om wie gelijk heeft, daar maak ik mij niet warm voor, of dit de directeur is of de opzichter. Maar men maakt zich warm om de zaak te weten te komen, of de zaak goed wordt behartigd door het personeel. Als die niet goed wordt behartigd, dienen wij daarmee rekening te houden en ons af te vragen: wat moeten wij met die menschen doen? Wij zitten hier niet in het belang van personen, maar in het belang van Leeuwarden. Ik krijg echter den indruk dat de heer Dijkstra hier voor een persoonlijk belang opkomt. De heer Visser Ik onderschrijf het voorstel dat is gedaan. Ik geloof dat deze rebus niet is opgelost met het antwoord van den wethouder. Dit heeft mij niet bevredigd. Ik acht het niet juist hier van partijen te spreken. Het antwoord van den wethouder begrijp ik niet, al zit daar wel iets waars in; misschien dat het aan mij ligt. Als de wethouder zich eens wat meer concreet uitdrukte en de zaak eerst eens anders ging illustreereij, dan zouden wij kunnen beoordeelen of er niet een vol doende oplossing is te vinden. Dat zou misschien kunnen. De Voorzitter: Burgemeester en Wethouders zijn, ge loof ik, wel in staat den Raad alle gevraagde inlichtingen te geven. Voor een gedeelte voel ik er voor dat in open bare vergadering te doen maar om bepaalde reden, andere reden, die voor mij zwaarder wegen, acht ik het beter het in besloten vergadering te doen. Ik geloof dat de Raad dan alle inlichtingen krijgt, die Burgemeester en Wethouders maar met eenige mogelijkheid kunnen geven. Daarna kan de zaak dan nog wel in openbare vergadering worden besproken, maar dan is ieder raads lid ingelicht. Zoover Burgemeester en Wethouders in lichtingen kunnen geven en ik geloof, althans voor zoover ik kan beoordeelen, dat er niet verder in te lich ten is zou ik willen voorstellen deze te doen geven in besloten vergadering. Daarna kan het punt dan weder aan de orde worden gesteld, maar dan is ieder op de hoogte van de zaak. Heeft geen van de leden daartegen bezwaar? Dienovereenkomstig wordt besloten. De beraadslagingen in openbare vergadering worden geschorst, waarna in geheime vergadering wordt over gegaan. Na heropening der openbare vergadering worden de beraadslagingen heropend. De heer Dijkstra: Ik wil nog even in 't kort een enkele opmerking maken en in de eerste plaats dit zeggen. Ik vraag aan het college en aan den betrokken wethouder: Toen U hier mededeelde dat de directeur van de Rei niging volgens het rapport van den opzichter op dien bepaalden morgen om half zeven aanwezig was en het U bekend was dat de directeur dat pertinent ontkende, waarom hebt U dat toen in die zitting volledigheidshalve niet meegedeeld? In de tweede plaats dit. Toen U in Uw bezit had het rapport van een bepaalden opzichter den dienst betref fende, waarom hebt U toen niet, zoodra U kon, onmid dellijk dat schriftelijk rapport, dat buiten medeweten van den directeur was opgemaakt, aan den directeur meegedeeld? Ik stel er prijs op vooral op die laatste vraag een duidelijk antwoord te krijgen, omdat ik be weer dat het aan een bepaalden dienst, aan het hoofd waarvan een directeur staat, niet opgaat, daarvan rap porten te laten opmaken, zonder dat de directeur daar iets van weet en zonder dat hij weet wat er in staat. De heer Scheltema (wethouder)Ik wil verklaren dat als de directeur in de stad en niet met verlof was ge weest, ik nooit naar den opzichter Dijkstra zou zijn ge gaan, maar rechtstreeks naar den directeur, om nadere inlichtingen, hoe het er den eersten morgen bij heeft gestaan met het aannemen van menschen. In de tweede plaats wil ik verklaren dat ik niet vol ledig ben geweest; ik erken dat, toen ik hier verklaarde dat de opzichter Dijkstra verklaarde dat de directeur wèl aanwezig was geweest, ik er volledigheidshalve bij had moeten zeggen dat de directeur verklaarde dat hij niet aanwezig was geweest. Ik herhaal echter nogmaals dat de directeur door mij volkomen wordt vertrouwd en dat, als hij er geweest was, ik er niet aan gedacht zou hebben den opzichter een rapport te vragen. De beraadslagingen worden gesloten. Het schrijven sub 7 wordt voor kennisgeving aange nomen. De heer Van der Schoot is intusschen ter vergadering verschenen. 8. dat Burgemeester en Wethouders bij openbare aanbesteding hebben gegund: de levering van 500 zinken tonnendeksels voor de gemeentereiniging aan B. Douma te Folsgare voor 157.50 in totaal; het werkloon voor het leggen en onderhouden van kei-, klinker- en tegelbestratingen gedurende 1924 aan C. IJsbrandij alhier voor de door hem ingeschreven een heidsprijzen. Wordt voor kennisgeving aangenomen. III. Wordt overgegaan tot behandeling van de voor heden op den oproepingsbrief vermelde punten. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 29 Januari 1924. 15 1 (Agenda no. 2). Voorstel van Burgemeester en Wethouders om mej. T. Reitsma als onderwijzeres over te plaatsen van gemeenteschool no. 9 naar gemeente school no. 13b, ter voorziening in de vacature mej. J. Jansma. De beraadslagingen worden geopend. De heer H. de Boer: In de vorige zitting is door mij gevraagd dit punt 14 dagen aan te houden. De wet houders van Onderwijs was van oordeel, omdat de zaak zoo eenvoudig was, dat een geheime vergadering vol doende zou zijn om in den geest als Burgemeester en Wethouders voorstelden te besluiten. Toen echter de geheime vergadering was geëindigd, is het de heer Visser geweest, die opnieuw hetzelfde vroeg wat door mij bij den aanvang was gevraagd en 16 leden van den Raad zijn daarin toen meegegaan. Ik heb vernomen dat dit den wethouder van Onder wijs nog al onaangenaam heeft gestemd. Ik meen bij voorbaat te moeten zeggen dat ik mij een dergelijk standpunt niet kan indenken. Indien immers in die 14 dagen na onderzoek gebleken was dat de Raad instemde met wat Burgemeester en Wethouders voorstelden, dan zou de Raad ook karakter genoeg hebben om daarin mee te gaan en dan zou daardoor niet de positie van Burgemeester en Wethouders en in 't bijzonder die van den wethouder van Onderwijs zijn verzwakt, maar in tegendeel versterkt. Het is ook mogelijk en ik wil wel bij voorbaat zeggen dat dit mij is gebleken dat het beter was geweest dat, wat Burgemeester en Wet houders voorstellen, niet als punt op de agenda had gestaan en dat ook de Raad deze meening is toegedaan. Dat is dan ongetwijfeld onaangenaam voor het college, maar dat is dan niet het gevolg van deze 14 dagen uitstel, maar eenvoudig een verschil van meening tus- schen Burgemeester en Wethouders en den Raad of een gedeelte van den Raad en dat is toch op zichzelf zoo erg niet. Wat was en wat is de reden geweest, waarom ik toen aanhouding van dit punt heb verzocht Deze is gelegen in een uitdrukking in het rapport, door den school opziener, den heer Welling, over deze zaak uitgebracht. In dat rapport staat „Het onderwijs aan die school (school 9) schijnt een zoodanigen invloed op haar zenuwgestel (van mej. Reitsma) te hebben, dat de schoolarts het noodig oordeelt, dat zij in een andere omgeving komt". Een ieder zal toch moeten toegeven 't zij dat dit onbewust en onbedoeld is gezegd, ik geef dat volgaarne en onomwonden toe dat met een dergelijke verkla ring, zooals hier blijkens dit rapport door den school arts is afgelegd, de deur op de kier wordt gezet voor ieder van het personeel die, om welke reden dan ook, een poging zou meenen te kunnen wagen om in een hem of haar meer welgevallige omgeving te komen of aan een andere school te worden benoemd. Ik beweer niet dat dit met mej. Reitsma het geval is geweest, ik laat dat in 't midden, kan dat niet beoordeelen. Dat moet de betrokkene voor zichzelf maar uitmaken.. Dat was ook niet de zaak. De zaak is dat, indien met dit rapport wordt meegegaan, waaruit m. i. blijkt dat de schoolarts zich zij het al weer onbedoeld een macht heeft toegeëigend, die hem niet toekomt, daarmee dan een element van onzekerheid in de positie van het personeel zou zijn gekomen, die ongunstig zal werken op den geest en de collegialiteit van het personeel onderling, een belangrijke voorwaarde voor een goede dienst vervulling. Dit is de algemeene kant van de zaak. Ik wil dat vooropstellen, ook om deze reden, dat ik bij voorbaat eiken indruk wil wegnemen alsof ik, omdat ik deze zaak heb te berde gebracht, zou kunnen of mogen worden beschouwd als de loopjongen van de eene of andere organisatie, welke dan ook, of groep of van welke per soon dan ook. Natuurlijk zal ik wel het oordeel van belanghebbenden willen vragen, maar mijn conclusie zal steeds mijn eigen oordeel zijn en ik wensch steeds op eigen compas te zeilen. Hoe is nu mijn meening De volgende. In het rap port, waar ik aanstonds op terug kom, wordt bevestigd de meening, die ik over de zaak heb, n.l. dat eenvoudig de oplossing van de kwestie moet worden gezocht aan de school zelf, waar de betrokken juffrouw werkzaam is. Dat de schoolopziener daarmee instemt blijkt uit zijn rapport van 21 Januari, dat nu bij de stukken lag en waarin staat: ,,'k Heb toen met het hoofd nog gesproken (n.l. in September, toen mej. Reitsma moeilijkheden had met haar klas) of het niet mogelijk zou zijn mej. Reitsma een andere, gemakkelijker klas aan dezelfde school te geven, doch dit denkbeeld bleek practisch onuitvoer baar." Dat denkbeeld, om aan de school zelf de oplossing te zoeken, was dus toen ook aanwezig bij den schoolop ziener, maar hij is daar weer afgestapt omdat het onuit voerbaar was. Waarom was het onuitvoerbaar? Ik kan mij daar indenken. Het was in September, toen werkelijk die klas zeer lastig en moeilijk was en dan is het geen kleinigheid als men voor zoo'n klas wordt geplaatst. Toen is door het hoofd overlegd met de andere drie onderwijzeressen, doch deze hebben toen ook verklaard dat, als de klas juffrouw Reitsma te machtig was, zij dan ook bezwaar hadden om die plaats in te nemen. Dat is dus de verklaring waarom op dat moment niet de op lossing aan de school zelf kon worden gevonden. Mej. Reitsma is toen dus toch voor haar klas gebleven en het getuigt in hooge mate voor haar als onderwijzeres dat nu, zooveel maanden later, de schoolopziener in zijn rapport, dat hij thans heeft uitgebracht, moet verklaren: „In September was de klas in ongunstige omstan digheden, doch de opvolgster van mej. Reitsma zal het nu heel wat gemakkelijker hebben dan mej. Reitsma in September." Zelfs zegt de heer Welling in zijn rapport: „Is de toestand aan school 9 zoodanig, dat het vierde leerjaar niet aan een onderwijzeres toever trouwd zou kunnen worden? Daarop moet ik beslist ontkennend antwoorden." Dat getuigt voor mej. Reitsma als onderwijzeres, maar het verklaart tevens ik kom daar aan 't slot nog op terug dat nu wèl de oplossing aan de school zelf ge zocht kan worden. In dit verband wil ik nog even terug komen op de verklaring van den schoolarts. Ik heb mij de moeite ge troost inlichtingen in te winnen en heb ook met den schoolarts zelf een langdurig gesprek gehad. Hij heeft mij de volgende verklaring gestuurd, die ik hier even zal voorlezen: „De ondergeteekende heeft gedurende de onge steldheid van mej. Reitsma, onderwijzeres aan school 9, zeer sterk den indruk gekregen, dat de klas, waarin zij toen werkzaam was, voor haar te zwaar was." Dat wordt door niemand ontkend, maar daartegenover staat dat hieruit ook blijkt dat de verre strekking'blijkens het eerste rapport van den schoolopziener eigenlijk uit deze verklaring niet kan worden gedistilleerd. De school arts oordeelt op dit oogenblik de klas voor mej. Reitsma te zwaar, waarin ligt opgesloten dat zij voor die klas weg en voor een andere klas moet. Maar over een an dere omgeving is in deze verklaring geen sprake en dat wat het toch waar het op aankwam' Dit alles bij elkaar genomen maakt nu, om de woorden van den weth. van Onderwijs te gebruiken, de zaak heel eenvoudig. Uit het rapport van den schoolopziener blijkt dat de toestand in de klas thans goed is, ik heb dat met feiten gedemonstreerd. Bovendien staat in dat rapport dat de taak voor een onderwijzeres in die klas op dit moment niet te zwaar behoeft te worden geacht. Dat is dan ook de reden, waarom thans de oplossing aan

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1924 | | pagina 2