16 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 29 Januari 1924. de bedoelde school zelf behoort te worden gevonden. Toen ik gisteravond wij hebben niet eerder kennis kunnen nemen van de stukken, men kan dat niet altijd op Zaterdag aan het hoofd der school de vraag heb voorgelegd waar deze verklaring er is op 't oogen- blik, kan daarmee nu wèl, door den toestand, die aan de school is geschapen, rekening worden gehouden? Het hoofd van school 9 heeft daarop geantwoord: dat kan nu wel. Zoo staat nu de zaak er voor. Ik stel voor den toestand te laten, zooals die is, in dezen zin, dat van overplaatsing geen sprake behoeft te wezen, maar dat aan de school zelf kan worden gezocht naar een oplossing van de moeilijkheid. Als het werkelijk waar is dat mej. Reitsma nog bezwaar heeft om voor die klas te blijven, dan kan en zal nu een van het andere personeel voor die klas geplaatst worden en krijgt zij een andere klas. Daarmee wordt voorkomen datgene, wat het eenige is geweest dat mij heeft gedreven: die onzekerheid van wat op een gegeven oogenblik zal kunnen gebeuren, als iemand, om welke reden dan ook, liever naar een andere omgeving of school zou willen en daartoe een verklaring ging over leggen. Ik wil er ook dit nog zeggen. Toen ik een onderhoud met den schoolopziener, den heer Welling, had, nu een 11/2 week geleden, heeft deze gezegd dat hij vanaf het begin en ook nu nog op het standpunt staat: elke andere oplossing is mij liever dan deze, maar dat hij zijn advies had gegeven omdat toen de oplossing aan de school zelf niet gevonden kon worden, er toen geen andere was dan die van overplaatsing. Nu is echter de toestand anders geworden, nu is hij normaal, nu kan dus de oplossing aan de school zelf wèl worden gevonden. Dat is dan ook de reden, waarom ik hoop dat de meerderheid van den Raad of de geheele Raad en het college van Burgemeester en Wethouders zelf ook zal inzien dat niet moet worden overgegaan tot overplaatsing van deze leerkracht naar een andere school, in verband waarmee dan punt 3 der agenda dient te worden aangehouden tot de volgende vergadering. De heer Tulp (wethouder): De heer H. de Boer ein digt met te zeggen dat de heer Welling 1J4 week ge leden heeft verklaard, dat de zaak opgelost moet worden aan de school zelf De heer H. de Boer: Neen, dat heb ik niet gezegd. Ik heb gezegd dat de schoolopziener mij toen verklaarde dat elke andere oplossing hem liever zou zijn dan die hier wordt voorgesteld. Die andere oplossing was er toen echter niet en nu wel. Ik maak mij sterk dat, als U 't hem nu vraagt, nu deze oplossing mogelijk is, hij zal antwoorden: daar ga ik geheel in mee, want dat heb ik vanaf het eerste oogenblik het liefste gehad. De heer Tulp (wethouder) begrijpt de heele zaak niet. De heer De Boer heeft den vorigen keer gepraat, ge praat en nog eens gepraat en 't wordt nu hoe langer hoe slimmer Hij heeft een dag of tien geleden met den heer Welling een gesprek gevoerd, waarbij de school opziener moet hebben gezegd dat elke andere oplossing hem aangenamer en liever zou zijn dan deze. 10 dagen geleden was het de 18e of 19e Januari. En den 21en Januari rapporteert de heer Welling: „Resumeerende heb ik de eer U in overweging te geven Uw voorstel aan den Raad tot overplaatsing van mejuffrouw Reitsma en Uw voordracht voor de benoeming van een onderwijzeres aan school 9 on veranderd te handhaven." De heer H. de Boer: Omdat hij dit niet weet. De heer Tulp (wethouder)Wat moet ik daar nu van denken? Mocht ik dat nu niet vertrouwen? Ik kan dus den heer Welling niet meer vertrouwen, mej. Reitsma simuleert, ik kan niemand meer vertrouwen. Aan het betoog van den heer De Boer is kop noch staart te vin den. De heer De Boer zegt dat ik onaangenaam gestemd was over het uitstel. Neen, mijnheer De Boer, niet daar om, niet omdat men onderzoek wilde. Ik heb altijd ge stemd voor onderzoek, als een zaak aan de raadsleden niet duidelijk was, de leden hebben volkomen recht op onderzoek. Ataar ik was onaangenaam gestemd omdat, waar Burgemeester en Wethouders recht door zee wil den gaan en geen bijbedoelingen hadden, er van zooveel kanten is gestookt en gewerkt om het besluit van Bur gemeester en Wethouders ongedaan te maken. Dat is de eenige kwestie. Ik blijf er bij dat juffrouw Reitsma zich aan school 9 heeft overspannen. Zij heeft aan school 9 een 10 a 11 weken les gegeven en heeft daarop 4 weken verlof moe ten hebben. Nu kan men wel zeggen dat de schoolarts aan de vrouw van het hoofd der school heeft gezegd: zij moet er maar door, maar zoo pertinent heeft deze niet gesproken. Wel heeft hij gezegd tegenwoordig schijnen de zenuwartsen wel te zijn voor een beetje doorwerken. Ik deel dat standpunt van den zenuwarts niet. Wij hebben opgemerkt dat wij er op gesteld zijn dat de juffrouw een lichteren werkkring krijgt. Dat is de heele kwestie. Zij heeft zich daar overwerkt. Dat is voor mij het zwaartepunt. Ik weet dat menschen met een gevoelig zenuwgestel in dit opzicht zoo ontzettend vat baar zijn voor recidive. Dat is dan ook alleen mijn mo tief geweest. Van een oplossing aan de school zelf is mij niets be kend, noch van den schoolarts noch van den schoolop ziener. Over die manier is één keer gesproken, maar toen is absoluut gebleken dat die oplossing niet mogelijk zou zijn. Ik kan mij dat ook niet voorstellen en 't is mij on bekend. De heer De Boer heeft het ieder keer over het rapport van den schoolarts. Er is geen rapport van den school arts. Het betreft allemaal praatjes van mijnheer en mevr. De Haan en volgens deze zouden de verklaringen van den schoolarts niet gelijkluidend zijn. De schoolarts heeft mij echter van morgen nog uitdrukkelijk ver klaard dat mej. Reitsma naar een andere school moet overgaan. Toevallig is er nu aan school 13 een vacature, anders zou men misschien andere maatregelen moeten nemen. Het is het college er alleen om begonnen om een meisje, dat een beetje minder sterk is, een beetje te hel pen en het onderwijs daarmee een dienst te bewijzen. De praatjes, die de heer De Boer heeft gehad met den schoolarts, den schoolopziener, het hoofd der school en diens vrouw, gaan hier buiten om. Die zullen nooit den minsten invloed uitoefenen noch op mij noch op het col lege, omdat ze ons totaal onbekend zijn. Zooals ik heb medegedeeld, hier wordt van onderen af gewerkt, 's Is mogelijk dat nu door het hoofd der school is gezegd dat een oplossing aan de school mogelijk is, maar dat is aan Burgemeester en Wethouders niet gezegd. Het is het college er alleen om te doen om een meisje, dat niet te sterk is, te helpen. Den heer H. de Boer bevreemdt het dat de wethouder van Onderwijs er tal van zaken bij haalt, die door spr. in het openbaar niet zijn gezegd. Spreker wil trachten aan te toonen dat, als de wethouder meent, dat hij op 't oogenblik de zaak zoo scherp mogelijk stelt, dit toch in werkelijkheid niet het geval is. De wethouder laat het voorkomen en dat is natuurlijk ook juist dat noch hij, noch de schoolopziener op het oogenblik bekend zijn met wat spreker wèl bekend is: dat de oplossing thans wèl aan de school zelf kan worden gevonden. Als spr. dat zegt, hoopt hij dat de wethouder aanneemt dat hij dat heeft uit den mond van het hoofd der school zelf. Als er iets is aan te voeren tegen wat de wethouder van Onderwijs heeft gezegd, dan is het juist, dat hij het niet weet en dat er geen overleg met het hoofd der school is geweest. Want daar is geen sprake van. Maar, Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 29 januari 1924. 17 aldus spreker, ik moet er mij ten sterkste tegen verzetten dat hier de indruk wordt gewekt dat de heer De Haan of wie dan ook niet goed heeft gehandeld. Of de heer De Haan nu bij U had moeten komen maar hij wist niets van de voorgenomen overplaatsing naar school 13 of dat U naar hem had moeten gaan, laat ik in 't midden en dat laat mij ook koud. Maar als U bij den heer De Haan waart geweest, dan had U het zelfde ge hoord als ik, dan had dit door U als feit moeten worden aanvaard. De andere kwesties staan hier buiten. De wethouder zegt dat door het college alleen zoo is gehandeld, omdat die juffrouw niet krachtig genoeg was voor die klas en omdat daaruit voor haar een on aangename toestand voortvloeide. U weet dat dit door mij ten volle is erkend en dat ik in geen enkel opzicht heb verondersteld dat U met een onjuiste bedoeling is opgetreden. Als U zegt: de schoolopziener was niet van die meening, dan kom ik op het rapport terug. Wat zegt de schoolopziener? ,,'k Heb toen met het hoofd nog gesproken of het niet mogelijk zou zijn mej. Reitsma een andere, ge makkelijker klas aan dezelfde school te geven, doch dit denkbeeld bleek practisch onuitvoerbaar." Dat was in September, toen juffrouw Reitsma groote moeilijkheden had met haar klas. Toen is het de school opziener geweest, die heeft gezegd een oplossing aan de school te zoeken door haar een andere klas te geven. Daaraan behoefde dus niet verbonden te worden dat zij naar een andere school moest worden overgeplaatst. Want dat is de algemeene kant, die hier in zit. Als U zegt dat de schoolarts geen rapport heeft uit gebracht, hoe kan het dan dat de schoolopziener dit zegt: „dat de schoolarts het noodig oordeelt, dat zij in een andere omgeving komt." Daar staat het oordeel van den schoolarts. Deze heeft mij echter thans deze verklaring toegezonden: „De ondergeteekende heeft gedurende de onge steldheid van mej. Reitsma, onderwijzeres aan school 9, zeer sterk den indruk gekregen, dat de klas, waarin zij toen werkzaam was, voor haar te zwaar was." Nu hoop ik dat de geheele Raad met mij gevoelt, daar gaat het om. De toestand kan op 't oogenblik zoo ge regeld worden, dat werkelijk wordt voldaan aan wat de schoolarts toen noodig oordeelde, omdat op 't oogenblik de toestand in de klas uitstekend in orde is. Ik neem aan dat het nu echter voor juffrouw Reitsma nog heel moeilijk is. Welnu, blijft zij bij die meening, dan hoop ik dat men van mij zal aannemen, dat het hoofd mij heeft meegedeeld, dat de oplossing thans kan worden gevonden aan de school zelf, dat kan worden voldaan aan den eisch, door den schoolarts gesteld. Als dit nu mogelijk is, waarom zou dat dan niet geschieden? Ik ben er nog voor, als de wethouder twijfelt aan hetgeen door mij gezegd is, dat dit punt dan nóg maar even wordt aangehouden. Ik heb reeds den vorigen keer in geheime vergadering gezegd: laat de wethouder een op lossing aan de school zelf zoeken. Was dat niet mogelijk geweest? Het was Uw plicht geweest dat U had getracht aan de school zelf een oplossing te zoeken. De heer Tulp (wethouder): Daar denk ik niet aan. De heer H. de Boer: Als U daar niet aan denkt dan heb ik er ook niet mee te maken dat U niet weet dat er een oplossing aan de school zelf is te vinden en daar hebben de andere leden van den Raad dan ook niet mee te maken. Eén stap naar de school zou U overtuigd hebben van hetzelfde, wat ik U mededeel. Ik kan het niet helpen dat U dat niet weet. Zoo staat de zaak er voor. Ik zal niet spreken over de uitdrukkingen, die U be zigt, dat er gestookt en gewerkt wordt. Er is den vorigen keer een geheime vergadering geweest, maar dat is niet mijn wil geweest, maar het geschiedde op aanraden van U. Daar heb ik gezegd wat ik had gehoord. Het woord simulatie, dat door U is gebruikt, is door mij niet ge bezigd; ik heb gezegd dat de betrokkene dat voor zich zelf moest uitmaken, ik heb dat in 't midden gelaten. Ik stel dus nu nog voor om niet op dit voorstel in te gaan en, zoo de wethouder of de Raad nog mocht twij felen aan hetgeen ik heb gezegd, n.l. dat morgen de dag de oplossing aan de school zelf kan worden gevonden, dan stel ik voor om dit punt ook nu nog aan te houden. Ik geloof dat de Raad nu zelf maar moet oordeelen wat hier moet geschieden; het is mij beide goed, als de over plaatsing maar niet geschiedt. Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi mist zoowel in de oplossing van Burgemeester en Wethouders als in die van den heer De Boer één ding, dat haar erg heeft gefrappeerd. Zij zou werkelijk nog het meest gevoelen voor de oplossing, die zij ook 14 dagen geleden heeft genoemd; de Raad zal zich herinneren dat zij toen dezen weg heeft aangewezen ook in overleg met den schoolopziener en den wethouder, de onderwijzer, die nog aan een der scholen voor een 2e klas staat, naar deze school over-te brengen en deze onderwijzeres te plaatsen in diens 2e klas. Spreekster is het met den heer De Boer eens dat de oplossing zonder bezwaar aan dezelfde school zou kun nen worden gevonden. Daar zou iets voor zijn te zeggen, maar de heer De Boer vergeet één ding uit het schrijven van den schoolarts, waar deze zegt dat hij over 't alge meen deze 4e klas voor een onderwijzeres te zwaarvindt. Dan vindt spreekster het niet verantwoord het nog eens te wagen, noch met een onderwijzeres van dezelfde school, noch met een reserve-onderwijzeres. Waar het toch de eerste maanden is gebleken dat het met een onderwijzeres tot moeilijkheden kan leiden, zou men met een nieuwe onderwijzeres weer voor dezelfde moeilijk heden kunnen komen te staan. Spreekster zou graag van den wethouder willen weten wat voor overwegende be zwaren er waren tegen het voorstel, dat zij in de vorige vergadering heeft gedaan, n.l. om den onderwijzer uit de 2e klas van school 8 over te plaatsen naar school 9 en waarop dit is afgestuit. Dit lijkt spreekster persoon lijk nog de allerbeste oplossing. De heer IJ. de Vries: In de rede van den heer De Boer is een element naar voren gebracht, dat ik gedeeltelijk kan onderschrijven. Wanneer wij in dezen meegaan met het voorstel van Burgemeester en Wethouders, dan heb ben wij de kans een zeker precedent te scheppen. Dat zou misschien anders niet zijn opgevallen, maar dat is nu in het bijzonder opgevallen door het adres van de betrokken reserve-onderwijzeressen en van het Neder- landsch Onderwijzers-Genootschap. Dus dat is werkelijk een zijde van het vraagstuk, die wij niet moeten voor bijzien en niet moeten verwaarloozen. Ik ben het ook volkomen met den heer De Boer eens dat wij voorzichtig moeten zijn met persoonlijke voor keur te bevredigen, niettegenstaande wij daar niet altijd buiten kunnen blijven, omdat natuurlijk ten opzichte van het werk dat gedaan moet worden bepaalde personen op die plaats geschikt en ongeschikt kunnen zijn. Er is nog een element, dat hier niet naar voren is gebracht, maar dat toch ook groote moeilijkheden ten gevolge kan hebben. Ik heb ten opzichte van deze zaak ook hier en daar gevraagd en eindelijk ook den heer De Haan, het hoofd der school, opgezocht. Ik heb tegen den heer De Haan gezegd: Ik sta er op 't oogenblik zoo voor, ik weet niet hoe ik mijn stem moet bepalen.' Ik wil altijd graag meegaan, als het mogelijk is, met een voorstel van Burgemeester en Wethouders, omdat ik het be schouw dat zij het belang van de zaak zoeken. Wat is nu Uw oordeel in het belang van het onderwijs? Ik schakel de personen uit. De heer De Haan heeft mij toen gezegd: Ik beschouw het zoo, dat het in het belang van het onderwijs is, dat mej. Reitsma blijft op de plaats, waar zij is. Zij heeft die klas, die verwaarloosd was, nu zoover weer in orde en het is een vreeselijk werk als er tusschentijds weer een andere kracht in komt, dan wordt

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1924 | | pagina 3