■V%Kr^vr^A' •sa W*. i»:- 32 Versla" van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 Februari 1924. waarvan spreker opnieuw lecture doet. De Raad van State acht echter zelfs deze overweging absoluut in strijd met de wet. Het is omdat er geen beroep meer boven de Kroon mogelijk is, dat Burgemeester en Wet houders in het Koninklijk besluit willen meegaan, maar zij hadden zelfs den Raad kunnen voorstellen om net te doen als het vorige jaar. Zij doen dat niet. Zij vinden de wetsuitlegging in dit Koninklijk besluit wel zeer vreemd en eigenaardig de heer Westra zegt dat de wetten er blijkbaar zijn om ontdoken te worden, maar spreker zou zeggen dat ze er blijkbaar ook zijn om ze teverdraaien maar Burgemeester en Wethouders zeggen: omdat het hoogste beroep zegt, het geeft toch niets meer, laten we er dan verder maar niet meer op doorgaan. Fr staat ech ter woordelijk in het Koninklijk besluit dat het aantal vak ken gelijk moet zijn. Spreker laat nu het argument dat er geen"nuttige handwerken zijn gegeven, omdat er geen meisjes waren, maar loopen, want ook als men dat vak weglaat, dan nóg was het aantal vakken niet gelijk. Na tuurlijk kan men dat vak niet nemen voor een speciale jongenscursus en 't is ook nooit de bedoeling geweest om er zoo mee te rekenen. Als men echter de zaak na gaat, dan zijn aan den gemeentelijken cursus meer vak ken onderwezen dan aan de cursussen van het bijzonder onderwijs en op dien grond en op geen andere gron den hebben Burgemeester en Wethouders gemeend de vergoeding niet te moeten toestaan. Men moet zich hierbij niet op een rechtsch of linksch standpunt stellen. Daarom meent spreker dat het verwijt tot Burgemeester en Wethouders en speciaal tot den wethouder van On derwijs gericht, dat hij in 't bijzonder op het van links gegeven onderwijs zou ingaan, niet waar. Het gaat hier enkel om een kwestie van zuivere wetsuitlegging en daarmee heeft een rechtsch of linksch standpunt niets te tnaken. Burgemeester en Wethouders meenen dan ook volkomen hun voorstel te moeten handhaven. De heer IJ, de Vries zegt dat de Vereeniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs zich bij de vorige afwijzende beschikking van den Raad heeft neergelegd, omdat zij gevoelde toch niet aan alles te voldoen en ook omdat het niet zoo'n groote kwestie was. De Vereeni ging voor Kweekscholen heeft naar aanleiding van die zaak zelfs het vervolgonderwijs opgeheven, doch de Vereeniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs heeft het zoover gebracht, dat zij haar leerplan precies in overeenstemming heeft gebracht met dat van den gemeentelijken cursus, behalve de fraaie handwerken en teekenen. Omdat nu juist ten opzichte van die twee bijzondere vakken spreker is meegedeeld dat het vak teekenen bij het openbaar vervolgonderwijs lang niet geldende was voor allen maar slechts voor een gedeelte, daarom heeft hij overlegging van de lijsten gevraagd, hoeveel leerlingen daaraan deelnemen, om zoodoende een zuivere vergelijking te kunnen maken. Om nu toch het vervolgonderwijs aan de bijzondere scholen te kunnen laten doorgaan, heeft men dit in overeenstemming gebracht met het openbaar. Nu zal de vergoeding nog worden afgewezen. Het is toch wel pijnlijk voor de voorstanders van het bijzonder onder wijs, zij worden in hun rechtsgevoel gekrenkt en het wekt bij hen groote verbittering dat nu na het gevallen Kon. besluit het voorstel van Burgemeester en Wet houders nog in dezen geest luidt. Sprekers vraag is nu om over te leggen de lijsten van de aantallen leerlingen, die de cursussen volgen, opdat men op die manier de zaak zal kunnen nagaan en controleeren. De heer Westra heeft toch ook al gezegd dat alle vakken, die op het leerplan van het openbaar vervolgonderwijs staan, niet door allen worden gevolgd. De heer Jansen vraagt of, toen verleden jaar het openbaar vervolgonderwijs werd gewijzigd, dat bekend heeft kunnen zijn aan de Vereeniging voor Christelijk Schoolonderwijs, deze zich daarvan dus op de hoogte heeft kunnen stellen en haar leerplan daarmee in over eenstemming heeft kunnen brengen. Is er een verzuim van die zijde geweest of is het onder den duim door gegaan waarmee spreker echter geen kwade trouw van de zijde van het college wil veronderstellen Hoe is dat gegaan? De heer K. de Boer kan geheel met deze voordracht meegaan. Naar het hem voorkomt, komt het betoog, gehouden door de overzijde, hierop neer, dat het bij zonder vervolgonderwijs, hoe het ook is ingericht en onverschillig hoeveel het aantal vakken bedraagt of welk soort vakken er worden gegeven, altijd moet worden gesubsidieerd uit de gemeentekas. Als men dat overeen wil brengen met de beteekenis van art. 102 van de lager onderwijswet, begrijpt spreker dat niet, dat is hem een raadsel. Hij gelooft dat de eischen, die de heeren op 't oogenblik stellen, te ver gaan, dat zij boven hun recht uitgaan en daar geen motiveering voor kunnen aanvoeren. Den voriger, keer is de Raad ook met het voorstel van Burgemeester en Wethouders meegegaan met deze verklaring dat, als bleek in hoogste instantie dat dit voorstel niet in overeenstemming was met de wet, dan toch nog bij die hoogste instantie de gelegenheid bestaat om die beteekenis aan de wet toe te kennen die ze heeft. Die gelegenheid bestaat ook nu nog men is niet af hankelijk van de uitspraak van den Raad, maar Gede puteerde Staten en de Kroon zijn er ook nog. Onrecht behoeft men dus niet te vreezen. De heer Tulp (wethouder) wil nog even den heer IJ. de Vries antwoorden, die meent dat er heel weinig leerlingen waren voor het teekenonderwijs. Spreker kan meedeelen dat juist om het teekenonderwijs een tweede leerkracht is benoemd. Men meende het eerst met een te kunnen doen maar omdat er zooveel jongens waren, heeft men er een tweede bij moeten nemen. Daaruit is wel op te maken dat het aantal van die leerlingen niet zoo gering is. Den heer Jansen kan spreker antwoorden dat het leerplan ecnigen tijd geleden is veranderd en dat hij wel weet hij heeft ze hier wel gezien dat de hoofden van de bijzondere scholen al heel gauw hier komen om voeling te houden, hoe het leerplan is van het openbaar vervolgonderwijs. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt met 18 tegen 5 stemmen aangenomen. Vóór stemmen de heeren Fransen. Hooiring, M. Molenaar, Lautenbach, K. de Boer, Cohen, Dijkstra, Tiemersma, Tulp, Muller, Botke, O. F. de Vries, Ooster- hoff, Scheltema, mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi, de heeren Jansen, Beekhuis en B. Molenaar. Tegen stemmen de heeren Hofstra, Van der Schoot, Westra, Weima en 11. de Vries. 5 Apenda no. 6). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot nadere wijziging der verordening tot vaststelling van het getal en de jaarwedden der leeraren enz. aan liet gymnasium bijlage no. 5). Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De heer H. de Boer komt ter vergadering. 6 Agenda no. 7). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot wijziging der verordening op den ge nees-, heel- en verloskundigen dienst voor behoeftigen (bijlage no. 6). De beraadslagingen worden geopend. mm Verslag van de handelingen van deri gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 Februari 1924. 33 De heer Muller wil er in de eerste plaats op wijzen dat de motieven, die de Stads-Armenkamer hebben ge leid en die door Burgemeester en Wethouders zijn over genomen, ontzettend zwak zijn. De Voogden gronden hun voorstel op het feit, dat hier in het afgeloopen jaar een 120-tal verlossingen hebben plaats gehad bij men- schen, die daarvoor door de Stads-Armenkamer worden geholpen. Spreker gelooft dat dit niet een van de mo tieven behoeft te wezen, die door het college van Bur gemeester en Wethouders moeten worden overgenomen. Immers, als we aannemen dat dit aantal ook andere jaren ongeveer hetzelfde zal wezen, dan is er voor de gemeente absoluut geen voordeel in gelegen wanneer er 2 vroedvrouwen zijn in plaats van 3. En nu meent spreker dat, aannemende dat hier per jaar ongeveer een 1000-tal kinderen worden geboren, het voor een stad als Leeuwarden absoluut noodzakelijk is, dat er althans meer dan 2 verloskundigen in de stad zijn. Naar aan leiding daarvan en omdat door mej. Visser de practijk is neergelegd, waardoor we hier op 't oogenblik maar 2 vroedvrouwen hebben, acht spreker het noodig dat men naast die 2 krachten er nog een derde bij tracht te krijgen. Dat is mogelijk, n.l. door die derde vroed vrouw ook den grondslag van 600.voor de armen- practijk te geven. Doet men dat niet, dan zou het voor zoo iemand moeilijkheden met zich meebrengen om zich hier te vestigen, omdat het zoo'n juffrouw dan, vooral in den eersten tijd, zeer moeilijk zou vallen haar brood te verdienen. De anderen hebben een practijk, maar die is, evenals voor doktoren, niet zoo gemakkelijk te krijgen, en dan is het in den eersten tijd, als men zich vestigt, moeilijk om rond te komen. Als men er een derde vroedvrouw bij neemt dan kost dat de gemeente dus geen cent. Alleen als het aantal verlossingen beneden de 120 was, zou het hebben van 2 vroedvrouwen de gemeente eenig voordeel opleveren, maar als de norm 120 is kost de aanstelling van een derde de gemeente niets. Verder moet ook de Raad het volgende goed ter harte nemen. Wanneer eens een van deze beide vroedvrouwen betrekkelijk langen tijd onge steld zou zijn, hoe zou het dan komen met de verlos kundige hulp, als men dan maar was aangewezen op één vroedvrouw? Spreker weet wel dat er ook nog dok toren zijn, maar men weet ook wel dat althans de men- schen, waar 't hier om gaat en zij, die daar even boven staan, niet kunnen betalen wat de doktoren vragen. Waar het de gemeente absoluut niets kost, zou spre ker willen voorstellen dit voorstel te verwerpen en door te gaan op dezelfde wijze als tot nog toe, dus door te trachten te doen benoemen een derde verloskundige voor de armenpractijk. De heer Van der Schoot kan de toelichting van den heer Muller onderschrijven en zal daarom niet op het punt zelf ingaan. Hij heeft uit de stukken gezien dat er ook overleg met de twee vroedvrouwen is gepleegd en dat er is gezegd dat deze tegen het voorstel geen be zwaar zullen hebben. Maar zijn die menschen daarnaar ook gepolst? Spreker dacht, als men 't hem vroeg, dat die beide juffrouwen hierin niet zouden kannen meegaan; hij gelooft dat de practijk zoodanig zal werken dat men zeer noodig 3 vroedvrouwen moet hebben. En dit kost de gemeente niets. Spreker kan dan ook absoluut niet met het voorstel van Burgemeester en Wethouders mee gaan. Als men de zaak beluistert en men wordt inge licht dan krijgt men het idee dat er eerder meer dan minder krachten moeten zijn. Spreker is het dan ook geheel met den heer Muller eens. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi weet wel dat de beide andere vroedvrouwen werkelijk gepolst zijn en volkomen accoord gaan met het voorstel van Burge meester en Wethouders. Het lijkt haar dan ook dat de Raad verstandig zal doen geen derde vroedvrouw weer aan te wijzen. De heer Muller zegt dat er wel practijk is voor een derde. Spreekster is dat met hem eens, maar we kunnen wel eens afwachten. Daarom behoeft die derde niet door de stad te worden aangesteld. Spreekster is zeker van meening dat hier voor een particuliere vroedvrouw wel een werkkring is te vinden en zij heeft ook wel reden om te veronderstellen dat er zich hier wel een zal ves tigen. Als het hier voor de stadsvroedvrouwen erg druk is, dan komt dat juist door de particuliere practijk, die ze hebben. Het lijkt spreekster daarom veel beter dat men hier een gaat halen die alleen particuliere practijk krijgt en dus geen derde kracht voor de gemeente gaat be noemen. Zij kan daarom wel meegaan met het voorstel van Burgemeester en Wethouders om het aantal vroed vrouwen te bepalen op ten hoogste 3, maar voorloopig geen oproep te plaatsen doch eens af te wachten hoe 't gaat. Spreekster wenscht hierbij ook nog eens terug te komen op wat zij een vorigen keer ook reeds heeft ge zegd: dat de vroedvrouwen zich altijd ergeren aan den toestand, waarin zij de kraamvrouwen na de verlossing en als ze er de eerste dagen even komen, moeten achter laten. Die toestand is dan werkelijk zoo, dat dit niet langer kan voor een stad als Leeuwarden. Spreekster zou dan ook naar aanleiding van dit voorstel den Raad graag willen verzoeken, mee te gaan in een verzoek aan Burgemeester en Wethouders om maatregelen te treffen, waardoor men zal komen tot een betere kraamvrouw verzorging. Spreekster heeft reeds vorige keeren bij de begrootingen in den breede aangegeven hoe zij zich die denkt, zij zal dat nu daarom niet weer doen. Zij heeft toen het college aangeraden zich in verbinding te stellen met het bestuur van het Groene Kruis. De Burgemeester heeft daarop toegezegd dat hij het met den wethouder zou bespreken. Spreekster weet niet of dit reeds is ge beurd. Zij zou echter graag willen dat men maatregelen ging treffen voor een betere kraamvrouwverzorging. Wanneer men weet dat het voortdurend voorkomt dat de mannen niet op de werkverschaffing kunnen komen, omdat zij thuis moeten helpen, dan blijkt daar wel uit dat er aan die verzorging nog heel veel mankeert. De Voorzitter merkt op dat niet positief het aantal vroedvrouwen maar op twee wordt gesteld, maar dat door de heeren over 't hoofd wordt gezien dat hier staat: ten hoogste drie. Er kunnen dus drie zijn, dat is de be doeling. Spreker meent dat dit volkomen terecht door de Stads-Armenkamer is geadviseerd. Hij heeft er ook met dr. Nierstrasz over gesproken en deze kon er zich ook volkomen mee vereenigen. Practisch gesproken doet men het nu ook al meer dan 1J4 jaar met twee vroed vrouwen, omdat de andere niet kon. De heer Muller vraagt: wanneer er één betrekkelijk lang ongesteld is, wat gebeurt er dan? Spreker zou zeggen: als er dan maar één is in de gemeente, dan ge loof ik dat er een vervangster zal moeten komen; anders toch zou men steeds een paar voor reserve moeten heb ben. De beide vroedvrouwen kunnen ook tegelijk de griep krijgen; als men zich daarop wil baseeren dat er, als er een ongesteld wordt maar een over is, dan gelooft spreker dat dit geen argument is, dat men kan gebrui ken. Hoe moet het dan met betrekkingen, waarvoor er maar één is? Daar zal dan toch ook een vervanger voor moeten komen? Spreker gelooft dat er practisch niets geen bezwaar is tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Als werkelijk blijkt dat spreker heeft er ook al eens met verschillenden over gesproken een derde vroed vrouw zich hier een bestaan mogelijk kan maken, dan zal die ook wel komen. Het is al eens geprobeerd om naast de drie vroedvrouwen nog iemand te krijgen, er heeft zich hier al eens iemand gevestigd, maar, of het aan de vrouw lag weet spreker niet, zij heeft toen geen practijk kunnen krijgen. Naar hij meent kwam dat echter

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1924 | | pagina 5