50 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Februari 1924. geld heeft gedaan en naar sprekers meening geheel ten onrechte. Immers, van de ruim 11000 aangeslagenen in de belasting moeten er ruim 6000, die in een ietwat minder of in gelijke conditie verkeeren. nog een deel van hun loon zien gebruiken om dat van hun collega's in het gemeentebedrijf op peil te houden. Moet de gemeente, mag de gemeente dat bestendigen? Doet zij niet enorm veel voor haar personeel, waar zij het loon laat blijven, zooals het is, de vacantiedagen bestendigt, het premie- vrij pensioen handhaaft en den vrijen Zaterdagmiddag laat bestaan? De hoofden van de bedrijven geven het volgende ad vies. Gemeentewerken becijfert een theoretische bespa ring van 12000.de lichtfabrieken eene van 5500. tot 11000.en de Reiniging eene van 700.plus betere schoonmaak van de straten en de rioolputten en beter onderhoud van wagens en gereedschappen. Over deze opgaven is de opmerking gemaakt omtrent het financieele voordeel van de gemeente. In dat raam is echter deze materie niet in de eerste plaats geplaatst, want dan was zeker een loonsverlaging een meer rati oneel voorstel geweest. Al is de besparing bij invoering van de 48-urige werkweek niet te verwerpen, laat zeg gen 18000.hoofdzaak was en is de al te schrille ongelijkheid tusschen de gemeente en het vrije bedrijf eenigszins te herstellen. Veilig kan dan ook worden ge zegd dat het krachtige verzet tegen het voorstel niet evenredig is aan het verschil van 3 uren langer werken, met behoud van den vrijen Zaterdagmiddag. De verdedigers van de 45-urige arbeidsweek schijnen zich over de werklieden in het vrije bedrijf absoluut niet te bekommeren. Het offer dat deze werklieden moeten brengen om de gunstige positie van die der gemeente te bestendigen wordt blijkbaar niet geteld. De 45-urige arbeidsweek, door Minister Aalberse een vooruitgeschoven post genoemd, terug te trekken als de economische omstandigheden dit vorderen, levert bij af schaffing geen gevaar op voor de 48-urige. Integendeel, deze wordt er door bevestigd. En juist zij, die aan 45 uur vasthouden voor het gemeentepersoneel, schijnen te meenen, dat voor den Raad anders geen werkliedenbe- langen bestaan, dat de belangen van ruim 6000 ambte naren en werklieden heel weinig waarde hebben, ver geleken bij die van de 400 der gemeente. Bij de internationale arbeidsconferentie is als norm genomen de 48-urige arbeidsweek, een norm, die be trekkelijk maar weinig is ingeburgerd en die, waar het wel is geschied, tallooze malen door speciale vergun ningen wordt overschreden. De opmerking is gemaakt, ook door de hoofden der bedrijven, dat er in verschillende gevallen weinig meer arbeid zal worden verricht of dat dit heel moeilijk is te constateeren, wanneer er een half uur langer wordt ge werkt. Als zoon van een timmerman weet spreker wel dat er verschil moet zijn, wanneer er een half uur langer wordt gewerkt of niet. En wanneer de leiders of de op zichters van de bedrijven niet in staat zijn dat te con stateeren dan geeft dit op hun bekwaamheden al een allerzonderlingsten kijk De heer K. de Boer: Is dat ook een bewijs van des kundigheid? De heer Lautenbach (wethouder): Als U niet beter weet, dan is U in Uw coöperatie ook niet op Uw plaats. Wanneer de menschen in 48 uren niets meer uitvoeren dan in 45 uren dan moeten zij de laan uit, of de leiders moeten de oogen dicht knijpen. En als zij niet in staat zijn te beoordeelen dat er niets meer gebeurt, dan zijn zij niet waard dat zij zoo'n positie bekleeden. De heer Fransen (wethouder) Volkomen juist, zij moeten op hun plaats wezen. De heer K. de Boer: Pas op! president-commissaris van de Utrechtsche Hanzebank! De Voorzitter: Dat heeft hier niets mee te maken. De heer K. de Boer: Jawel, hij zegt: ze moeten op hun plaats wezen. De heer Lautenbach (wethouder) vervolgt dat zelfs de opmerking is gemaakt dat bij een eventueele ver meerdering met 3 uren de werklieden 's morgens bij den aanvang van het werk daarmee rekening zullen houden. Spreker wil ten slotte erkennen dat dit soort van werk lieden we! zal zijn aan te wijzen, maar hij wil aannemen dat de vrijgestelde, die dit zei, niet vrij was van onbe kookte uitvallen, die, waren zij toch ernstig gemeend, de werklieden bij naleving minder aangename ervaringen zouden kunnen bezorgen. Nog is de opmerking gemaakt dat invoering van de 48-urige werkweek het ontslag van enkele werklieden ten gevolge zal hebben. Maar als de 45-urige werkweek wordt gehandhaafd en al het werk, dat thans door de gemeente in eigen beheer wordt verricht, door het vrije bedrijf veel goedkooper kan worden verricht, zal de Raad dan zijn gevolgtrekkingen niet maken? Zal de Raad dan niet gaan zeggen: is het niet vee! beter dat het eigen beheer voortaan maar een klank is, dien wij niet meer gaan naleven, want het is ons veel te duur. Het noodzakelijk gevolg daarvan zal dan dus zijn een groote beperking van arbeidskrachten, en het gevaar dat men met het behoud van de 45-urige arbeidsweek meent te bezweren zal men dus daarmee juist, naar spr. innige overtuiging, als het paard van Troje binnenhalen. De heer Westra wil zich in de eerste plaats ook scharen aan de zijde van den heer IJ. de Vries, waar deze zegt dat hij niet de houding der sociaal-demo craten kan bewonderen, die niet meer over de zaak wil len spreken. Spreker had juist gewild dat zij wel degelijk iets hadden gezegd, opdat hun argumenten hadden kun nen worden overwogen. Spreker wil verder verwijzen naar hetgeen hij heeft gezegd bij de algemeene beschouwingen van de gemeen- tebegrooting; hij heeft er toen op gewezen dat, hoewel hij in beginsel geen tegenstander is van een langeren arbeidsdag, hij in dit geval er toch niet aan kan mee werken om de 48-urige werkweek in te voeren, omdat op dit oogenblik de medewerking van de werklieden daarvoor niet kan worden verkregen. Hij weet wel dat er sommigen zijn, die meenen, dat de werklieden daar aan nooit zullen willen meewerken, doch spreker kan zich op dat standpunt niet stellen. Hij meent dat te eeniger tijd die gelegenheid zich wel zal voordoen. Men staat in dit geval voor drie mogelijkheden. In de eerste plaats kan ten opzichte van het economisch leven een zekere stabiliteit bereikt zijn, zoo, dat het met de prijzen blijft, zooals het is. Spreker gelooft dat dit op 't oogenblik het geval is. Men kan dan even aanzien of werkelijk in deze omstandigheden de noodzakelijkheid blijkt om den werktijd te verlengen of dat men zoo kan doorgaan. Er is ook een andere mogelijkheid, n.l. dat er een ver hooging van de koopkracht van het geld kan plaats vinden, waardoor een goedkooper levensonderhoud ont staat en dus verlaging der loonen mogelijk is. Als dan onafwendbaar een loonsverlaging voor de deur staat, is het juiste moment aangebroken om met de werklieden te onderhandelen, die dan 't zij om voor een deel, 't zij om geheel een loonsverlaging te ontgaan, gaarne een deel werktijd er bij zullen nemen. Spreker voor zich acht het mogelijk dat hij dan misschien nog wel verder zou willen gaan en eventueel den werktijd dan met nog drie uren meer zou willen verlengen. Van den anderen kant is het ook mogelijk van enkele zijden wordt die meening steeds vastgehouden dat de gulden in waarde zal dalen, wat zich uitsluitend zal demonstreeren in het duurder worden van alle ar tikelen en dus ook een verhooging der loonen tot gevolg Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Februari 1924. 51 zal moeten hebben. Dan zou, in een dergelijk geval, als men staat voor een loonsverhooging, ook het juiste mo ment zijn aangebroken om te onderhandelen over werk tijdverlenging. Spreker meent dus dat het geschikte oogenblik niet daar is en het verwondert hem dan ook niet dat er eigenlijk geen goede argumenten zijn aangevoerd. Er is geen ander argument dan dat de verlenging op een briefje eenige besparing geeft voor de gemeente-finan- ciën. Zeer zeker, als men 55 uur laat werken, zal er nog wat meer kunnen worden bespaard. Maar daarmee is niet aangetoond dat het op 't oogenblik noodzakelijk is dat die besparing er komt. Vooral ook met het oog op het cijfer van aanslag in de belasting had spreker liever dat deze zaak nog even werd uitgesteld. Er is gesproken dat de gemeentewerklieden niet zouden willen meewerken aan opheffing van de malaise. Nu wil spreker toch werkelijk de vraag stellen of dit niet het spreken is met een heel groot woord. Want het staat toch werkelijk wel vast dat de opheffing der malaise niet zal komen, doordat de gemeentewerklieden 3 uren meer werken. Het staat voor spreker absoluut niet vast en het is door de sprekers absoluut niet aan getoond dat, als den werklieden werd aangetoond, dat de malaise daardoor opgeheven kón worden, zij dan die 3 uren niet meer zouden willen werken. Spreker voor zich heeft de overtuiging, dat zij er die paar uren dan graag bij zouden willen nemen De heer K. de Boer: Dan accepteerden zij het dadelijk. De heer Westra zal op grond van een en ander, door hem aangevoerd, tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders stemmen. De heer H. de Boer meent goed te doen zich ook even in de discussies te mengen, omdat hij meent dat zijn fractie hier groot onrecht wordt aangedaan. Hij meent ook dat, indien men van oordeel is dat hij daar mis in is, dan straks maar eens moet worden aangetoond dat het instituut van het Georganiseerd Overleg in het leven is geroepen om dergelijke discussies uit den Raad te weren De heer Dijkstra: Juist De heer H. de Boer En wanneer deze discussies zijn gehouden dan is dat juist een gevolg van het feit, dat het instituut van het Georganiseerd Overleg nog niet werkt, zooals het zou moeten werken. Spreker heeft zich nog niet uitgelaten over de vraag waaróm het nog niet werkt, zooals het moest werken; misschien dat hij daar aanstonds nog even op terug komt, misschien dat het goed is dat deze zaak hier aanstonds in den breede wordt aangesneden. Wat spreker hier wenschte te constateeren is, dat, wanneer de heer M. Molenaar hier namens zijn fractie het door hem naar voren gebrachte standpunt heeft ingenomen, de geheele fractie dan achter hem staat en dat volkomen aanvaardt. Immers, indien het Georgani seerd Overleg, dat men kan noemen een economisch lichaam om over economische vraagstukken te oor- deelen, een bepaald besluit heeft genomen, dan zal een politiek lichaam, als de Raad is, al ernstige motieven moeten hebben om van dat besluit, dat op economische gronden in het Georganiseerd Overleg is genomen, af te wijken. Maar sprekers fractie erkent het recht om daarvan af te wijken, omdat ten slotte het overheids lichaam het verantwoordelijke lichaam is, dat in dezen zal kunnen afwijken van wat eenerzijds door Burge meester en Wethouders en anderzijds door het perso neel is besloten. Sprekers fractie is het er echter niet mee eens dat de discussies hier in den Raad weer op nieuw naar voren moeten worden gebracht en in dit geval was dus, wat door de fractie naar voren is ge bracht, volkomen ad rem. De heer IJ. de Vries is toen begonnen met op een zeer persoonlijke wijze tegen den heer M. Molenaar op te treden. Dat is iets, wat de heer De Vries zelf voor zijn rekening moet nemen, op dat deel van zijn betoog zal spreker niet ingaan. De heer IJ. de Vries heeft verder op een zeer oppervlakkige wijze over de dingen ge sproken. Spreker gelooft, dat deert zijn fractie niet maar dengene, die op deze manier üe zaak in een bespottelijk daglicht heeft gesteld. Hij zal daar niet dieper op in gaan, omdat het den Raad eigenlijk zal brengen in een debat over socialisme en sociaal-democratie, over de opvatting, die de heer IJ. de Vries heeft over bepaalde bestuurders, enz. Spreker kan dat gevoeglijk achterwege laten. Toen sprekers fractie stond voor de vraag of zij zou meegaan met wat door het Georganiseerd Overleg was besloten, hebben bij haar een grooten invloed doen gelden de rapporten, die door de hoofden van dienst waren uitgebracht. En spreker zou thans aan den heer l autenbach, als voorzitter van het Georganiseerd Over leg, de vraag willen stellen of hij zich op de wijze, waarop hij zich hier heeft uitgelaten over de hoofden van dienst, ook heeft uitgelaten in het Georganiseerd Overleg. Dat ware plicht geweest. Want het Georgani seerd Overleg verstaat spreker zoo. Het college heeft het recht om te meenen dat er 48 uur arbeid moet worden verricht, dit behoeft niet te worden toege schreven aan reactie, maar dat kan een standpunt wezen van het college van Burgemeester en Wethouders. Maar dan moet dat standpunt in het Georganiseerd Overleg worden gemotiveerd en dan had daar juist namens het college van Burgemeester en Wethouders ook moeten worden gezegd wat Stenhuis heeft verkondigd en zie heeren, ik ben de zoon van een timmerman dat is hier nu toch gezegd en kan er over oordeelen. Dan had de heer Lautenbach tegenover die menschen kunnen komen met zijn overtuiging, dan had hij, zooals door den heer M. Molenaar bij de begrooting reeds is gezegd, als hij in het Georganiseerd Overleg de menschen had kunnen overtuigen dat de hoofden van dienst mis waren met hun advies en dat er veel meer kon worden bezui nigd, wel degelijk een argument gehad dat zou gelden en dat ook als zoodanig door zekere zijde zou worden gevoeld en dan was er best ruimte overgelaten voor de mogelijkheid, dat ook de werknemers waren meegegaan met de meening van Burgemeester en Wethouders. Spreker wil dit nog in 't kort van de zaak zeggen. Men mag praten zoolang men wil, maar zijn fractie zal het Georganiseerd Overleg niet meer helpen vernielen dan het op deze wijze reeds vernield wordt. Waaraan dat ligt, laat hij in 't midden. Spreker meent echter te moeten opkomen tegen de wijze, waarop men zich hier meent te moeten uitlaten over het simpele voorstel van den heer Molenaar, dat volkomen op zijn plaats was. Spreker zegt nog eens dat men ten slotte kan staan op het standpunt dat er 48 uur moet worden gewerkt en dan stemt men voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Wanneer iemand dat reactie zou willen noemen, spreker voor zich zal dat niet uitspreken en hij gelooft dat niemand dat zal doen op een wijze, alsof daaruit de ergste reactie zou blijken. Sprekers fractie meent, ook op grond van hetgeen door den heer Westra is gezegd, dat er nog geen aanleiding is voor verlenging van den werktijd. Men kan daar voor of tegen stem men maar om er zoo over uit te weiden als de heer IJ. de Vries en anderen hebben gedaan, acht spreker niet juist en ook niet toelaatbaar. Den heer IJ. de Vries spijt het dat men van de over zijde geen argumenten heeft gehoord voor handhaving van de 45-urige werkweek. Hij had gaarne het motief willen weten, waarom de sociaal-democratische fractie hier is voor handhaving van de 45-urige werkweek in tegenstelling met het college van Burgemeester en Wet-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1924 | | pagina 7