64 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Maart 1924. Onderwijswet, is nog ingekomen een aanvrage om een voorschot op de over 1924 eventueel toe te kennen bij drage, ingevolge artikel 102 dier wet, n.l. van het be stuur der Roomsch-Katholieke Schoolvereeniging voor den vervolgcursus voor jongens. Uit de omstandigheid, dat in artikel 103, 3e lid, der Lager Onderwijswet, slechts sprake is van „overeen komstige lagere scholen" en tevens, dat in het hoofd van model J (voorschotaanvrage), in tegenstelling met dat van model K (vergoeding en bijdrage-aanvrage), beide vastgesteld bij Koninklijk besluit van 4 September 1923, Staatsblad no. 432, niet gesproken wordt van de ge meentelijke bijdrage ingevolge artikel 102 der wet, is de vrij algemeen gehuldigde meening ontstaan, dat krachtens de Lager Onderwijswet 1920 op de gemeen telijke bijdrage in de kosten van het bijzonder vervolg onderwijs geen voorschotten kunnen worden gegeven, welke meening ook ons college deelt. Op grond van bovenstaande geven wij U in over weging te besluiten: A. op de vergoeding, ingevolge artikel 101 der Lager Onderwijswet 1920, over het dienstjaar 1924 de navolgende voorschotten te verleenen: 1. aan het bestuur der Roomsch-Katholieke School vereeniging te Leeuwarden voor de school Speelmans straat no. 1 een bedrag van 2720. 2. aan het bestuur der Roomsch-Katholieke School vereeniging te Leeuwarden voor de school Tweebaks- nrarkt no. 44 een bedrag van 4500. 3. aan het bestuur van het Sint Lucia-Gesticht te Rotterdam voor de school Groote Kerkstraat no. 89 een bedrag van 3991.52; 4. aan het bestuur van het Sint Lucia-Gesticht te Rotterdam voor de school voor gewoon lager onderwijs Groote Kerkstraat no. 11a een bedrag van f 4426.24; 5. aan het bestuur van het Sint Lucia-Gesticht te Rotterdam voor de school voor uitgebreid lager onder wijs Groote Kerkstraat no. 11a een bedrag van 740.88; 6. aan het bestuur van de Vereeniging voor Chris telijk Schoolonderwijs te Leeuwarden voor de school Pieter Feddesstraat no. 2 een bedrag van 5871.16; 7. aan het bestuur van de Vereeniging voor Chris telijk Schoolonderwijs te Leeuwarden voor de school Leeuwrikstraat no. 10 een bedrag van 5676.70; 8. aan het bestuur van de Vereeniging voor Chris telijk Schoolonderwijs te Leeuwarden voor de school voor gewoon lager onderwijs Margaretha de Heerstraat no. 1 een bedrag van 5704.48; 9. aan het bestuur van de Vereeniging voor Chris telijk Schoolonderwijs te Leeuwarden voor de school voor uitgebreid lager onderwijs Margaretha de Heer straat no. 1 een bedrag van 1769.24; 10. aan het bestuur der Vereeniging tot stichting en instandhouding van eene of meer kweekscholen ter opleiding van onderwijzers en onderwijzeressen aan Christelijke scholen te Leeuwarden voor de school voor gewoon lager onderwijs Margaretha de Heerstraat no. 2 een bedrag van 4000. 11. aan het bestuur der Vereeniging tot stichting en instandhouding van eene of meer kweekscholen ter opleiding van onderwijzers en onderwijzeressen aan Christelijke scholen te Leeuwarden voor de school voor uitgebreid lager onderwijs, gevormd door de kopklassen, Margaretha de Heerstraat no. 2 een bedrag van 1000.—; 12. aan het bestuur der bijzondere lagere school van het Nieuwe Stadsweeshuis voor de school Jacobijner Kerkhof no. 1 een bedrag van 740.80; 13. aan het bestuur van de Nederlandsch Hervormde Schoolvereeniging te Leeuwarden voor de school Druif streek no. 72 een bedrag van 3800. 14. aan het bestuur van de Leeuwarder Schoolver eeniging te Leeuwarden voor de school Raadhuisplein no. 25 een bedrag van 3120. 15. aan het bestuur van de Leeuwarder Schoolver eeniging te Leeuwarden voor de school Sint Anthony- straat no. 4 een bedrag van 2918.74; B. te bepalen, dat van voormelde voorschotten na afloop van eik kalenderkwartaal een vierde gedeelte be taalbaar zal worden gesteld; C. afwijzend te beschikken op de aanvrage van het bestuur der Roomsch-Katholieke Schoolvereeniging te Leeuwarden om een voorschot op de gemeentelijke bij drage over 1924, ingevolge artikel 102 der Lager Onder wijswet 1920. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 8 (Agenda no. 9). Voorstel der Commissie voor het ontwerpen van strafverordeningen tot wijziging der Algemeene Politieverordening, der verordening op de Marktpolitie en der Bouwverordening (Bijlage no. 7). De algemeene beraadslagingen worden geopend. De heer Hooiring zegt dat het zijn aandacht heeft getrokken dat ten opzichte van de Veemarkt wel een sluitingsuur is bepaald maar niet ten opzichte van de markt op het Zaailand; spreker heeft dat althans in de verordening op de marktpolitie niet kunnen vinden. Hij zou nu willen voorstellen ook daar een sluitingsuur te bepalen en dat in overeenstemming te brengen met art. 1 der verordening, regelende het gebruik van de Vee markt, door ook hier het sluitingsuur te bepalen op 1 uur des namiddags, terwijl daarbij Burgemeester en Wet houders ook het recht kunnen krijgen om in de buiten gewone omstandigheden daarin verandering te brengen. De Voorzitter wil opmerken dat dit punt op 't oogen- blik niet aan de orde is. Mocht de heer Hooiring dien aangaande een voorstel willen doen, dan willen Burge meester en Wethouders dat wel prae-adviseeren en het in den Raad brengen. Op zichzelf is er wel iets te zeggen voor het voorstel van den heer Hooiring en gevoelt spreker er wel iets voor dat er een sluitingstijd wordt bepaald. Deze bestaat niet. Als spreker zich goed her innert, is het zoo, dat het markthouden na sluitingstijd strafbaar is gesteld, maar dat die sluitingstijd nergens is genoemd; hij staat niet in de verordening. Of die tijd nu op 1 uur of op een later uur moet worden gesteld, is een tweede kwestie. Spreker zou willen voorstellen deze aangelegenheid in de aandacht van Burgemeester en Wethouders aan te bevelen, tenzij de heer Hooiring een bepaald voorstel wenscht te doen. De heer Hooiring merkt op dat hij dan door het voorstel zelf eenigszins in de war is gebracht. Hij kan er zich, na de toelichting van den Voorzitter, wel mee vereenigen dat dan onder de aandacht van Burgemees ter en Wethouders wordt gebracht dat ook voor de markt op het Zaailand een sluitingsuur wordt bepaald. De heer K. de Boer zou naar aanleiding van hetgeen in de 2e kolom op de eerste bladz. van bijlage 7 staat over de vervanging in de drukste straten van de stoepen door trottoirs enz., willen vragen of Burgemeester en Wethouders er ook rekening mee houden dat op 't oogenblik, vooral op de Voorstreek, op de trottoirs, die ontruimd zullen worden, de markiezen zelf een belem mering voor het verkeer opleveren. Deze zijn zoo aan gebracht, dat niemand er onder door kan, zoodat zeker ook wel de tijd gekomen is, dat daarin verandering moet worden gebracht, als het verkeer onbelemmerd zal plaats vinden. Dan zou spreker willen vragen of bij deze herziening ook aandacht is gewijd aan de vraag, die spreker bij de begrooting heeft gesteld omtrent het uitstallen van eet- en drinkwaren op de openbare straat. Burgemeester Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Maart 1924. 65 en Wethouders hebben toen toegezegd dat zij dit punt in nadere overweging zouden nemen. De heer Van der Schoot merkt op dat ten opzichte van het uitstallen van goederen de heer De Boer in het bijzonder noemt de Voorstreek en dat ook in het voorstel staat dat hierbij niet in de laatste plaats wordt gedacht aan de Voorstreek. Toen spreker dat las is bij hem deze vraag opgekomen: als men daar in het belang van het verkeer ontruiming van de stoepen vraagt, is dat dan voor de daar wonende winkeliers niet een klein beetje dupeerend tegenover anderen, die niet in 't gedrang komen? De winkeliers die aan de Voorstreek wonen en die hun stoep gebruiken voor uitstallingen, worden te genover anderen, die aan wijdere straten wonen, waar geen belemmering van het verkeer is te vreezen, wel een beetje gedupeerd, als de laatsten in hetzelfde artikel handel drijven. Men noemt hier in de eerste plaats de Voorstreek. Spreker zou niet willen voorstellen om het overal te verbieden, maar hij is het toch ook met den heer De Boer eens als deze zegt dat eetbare waren niet op de stoep moeten worden uitgestald. Dit lijkt spreker ook veel beter. Het gaat hier echter alleen om de vrijheid van menschen, die hier indirect worden benadeeld, door dat een ander, die aan een breedere straat woont, wel zijn waren mag uitstallen. Hier zijn nog wel veel nau were straten, waar ook belemmering voor het verkeer is, die hiervoor ook in aanmerking komen. Als men het bij den eene verbiedt kan men den andere eigenlijk niet passeeren. Het zal wel moeilijk zijn om het algemeen te verbieden en spreker zou dat ook niet willen voorstellen, maar hij meent dat men, zoolang het verkeersvraagstuk niet onder de oogen is gezien, het oude artikel maar moest handhaven, om dan bij de behandeling van dat vraagstuk tegelijk onder de oogen te zien welke straten in aanmerking komen voor ontruiming van de stoepen. De Voorzitter kan den heer De Boer antwoorden dat deze wel terecht heeft opgemerkt dat Burgemeester en Wethouders bij de begrooting omtrent het punt uitstal len van eet- en drinkwaren nadere overweging hebben toegezegd, maar dat dit voorstel uitgaat van de Com missie voor de Strafverordeningen. Burgemeester en Wethouders zijn van plan alle opmerkingen, die bij de begrooting zijn gemaakt, achter elkaar af te handelen, maar zij wachten daarmee tot het begrootingsverslag is gedrukt en bij de leden rond geweest; dan komt dus ook het door den heer De Boer genoemde punt aan de orde. De kwestie dat de markiezen te laag hangen is iets, wat hier misschien eenigszins buiten staat, maar toch wil spreker wel de toezegging doen het is hem per soonlijk ook bekend dat er op drukke punten ook te laag hangen dat Burgemeester en Wethouders den laat sten tijd ook steeds slechts vergunning hebben gegeven tot het aanbrengen van markiezen, wanneer deze met den onderkant minstens 2.30 M. boven den beganen grond hingen. De markiezen, die lager hangen, dateeren nog uit den ouden tijd. Bij het geven van vergunning hebben Burgemeester en Wethouders het plan ook die zaak na te zien. Men kan wel goede verkeerswegen maken, maar dan moeten er van boven af ook geen be letselen komen, want dan heeft men er niet veel aan. Deze zaak heeft dus sprekers persoonlijke aandacht en ook die van Burgemeester en Wethouders. De heer Van der Schoot heeft eigenlijk het idee dat het beter is alle stoepen te ontruimen maar, nu hij tegen dat besluit een beetje opziet, wenscht hij het bij geen één te doen. Die consequentie is spreker niet heeieniaal duidelijk. Spreker zou er positief tegen zijn een verbod te maken dat alle mogelijke stoepen niet gebruikt mogen worden. Hij gaat van dit standpunt uit, dat men het den menschen, ook den winkeliers, zoo gemakkelijk mogelijk moet maken, maar dat, als er werkelijk zeer ernstige botsingen komen met het openbaar belang, dan het openbaar belang moet gaan voor het particulier belang. Het spijt spreker erg voor de betrokkenen, maar het is niet anders. Er zijn voldoende stoepen aan te wijzen, waar het niets hindert, als voorbeeld waarvan spreker noemt de stoepen op den Eewal. De Eewal zelf is be hoorlijk breed, men heeft daar behoorlijk breede trot toirs en de stoepen van de menschen zijn daar in ver houding bescheiden. Wanneer men daar nu hier en daar eens een kist op de stoep zet al is dit niet altijd even fraai en al zou de schoonheidscommissie er misschien wel aanmerkingen op maken dan zal men, als men maar binnen de stoep blijft, het openbaar belang en het verkeer niet hinderen. Op de plaatsen echter, waar de stoepen absoluut een belemmering zijn voor het ver keer moet het particulier belang wijken voor het open baar belang. Hierbij komt nog dat het voor de winkels, die op zulk een stand zijn gelegen, waar zulk een druk verkeer is, niet een eerste vereischte is om door uitstalling op de stoep een goede conditie voor de uitstalling te krijgen. Die menschen gaan dan ook niet uitstallen op de stoep om koopers te lokken, maar zij gebruiken eenvoudig een stuk van den openbaren weg, om hun winkel te ver- grooten. Er zijn hier ook winkeliers in seizoenartikelen, die b.v. door een tuinbank op de stoep te plaatsen de attentie trachten te trekken. Zij gaan daar echter niet verkoopen, daarvoor gaat men in den winkel. Er zijn echter andere winkeliers aan de Voorstreek die met de stoep hun winkel uitbreiden en daar gaan verkoopen. Eerst worden daar kisten en manden geplaatst en dan gaat de winkelier zelf staan op het resteerend stuk stoep met het publiek er naast en staat daar dan te verkoopen. Dat is de bedoeling niet. Dat men de stoep gaat ge bruiken om de attentie van de koopers te trekken, kan spreker nog begrijpen, maar dat men, als zijn winkel te klein is, daarvoor dan een deel van de openbare straat gaat gebruiken, dan kan niet. Is dat nu nog een open bare straat, waar het niet erg druk is, welnu, het mag wel niet, maar als de winkelstand bloeit, bloeit Leeu warden ook en dus moet men daarop niet al te nauw kijken. Wanneer het echter een verkeerspunt betreft, waarvan ieder wil dat het verbeterd zal worden, dan moet men dit niet aanhouden tot hier een voorstel is om alle stoepen te bekijken. Dit is zoo dringend, dat dit den doorslag moet geven. Als de heer Van der Schoot zegt dat er ook andere straten zijn, waar hetzelfde moest geschieden, dan geeft spreker dit toe en dan kan hij de verzekering geven dat Burgemeester en Wethouders de bepaling zullen toepas sen, waar zij werkelijk meenen dat dit in het openbaar belang noodig is. Het is niet de bedoeling de menschen te plagen, maar dat Burgemeester en Wethouders de macht hebben om daar, waar het noodig is, in het open baar belang in te grijpen. Men heeft hier op de Voor streek het geval dat de buurlui aan weerskanten, 10-12 huizen ver, met het verzoek van Burgemeester en Wet houders meegaan, doch dat één winkelier niet wil. Als die eene maar had gewild, was deze bepaling misschien niet voorgesteld. Doch waar 25 wel wilden en één niet, geeft spreker den Raad thans in ernstige overweging dit voorstel aan te nemen. De algemeene beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel der Commissie voor het ontwerpen van Strafverordeningen. 9 (Agenda no. 10). Vraag van het lid, den heer Westra, betreffende den diensttijd van werklieden in continubedrijf en de vervanging dier werklieden mede in verband met den toeslag voor overuren. Deze vraag, de vorige vergadering door den heer Westra gesteld, luidt als volgt:

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1924 | | pagina 5