218 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 19 Augustus 1924. meester en Wethouders voelen ook wel dat deze cursus niet in Januari behoort te beginnen als het examen in Juli plaats heeft en zoo mogelijk zal dan ook reeds in September worden begonnen met den cursus. Er werd vroeger een salaris betaald van 90. zegt de heer Muller. Men moet het spreker echter niet kwalijk nemen dat, wanneer er een nieuwe salarieering moet worden toegepast, hij niet de heel hooge cijfers van vroeger wenscht te nemen. Spreker vindt het ook, als men salarisverlaging moet toepassen en moet onder gaan, erg moeilijk, maar wanneer men met iets nieuws gaat beginnen, past men daarbij toch niet de hoogere cijfers van een paar jaar geleden toe. Als er 75. wordt betaald, is men daarmee op het peil dat door het Rijk bij het nijverheidsonderwijs wordt betaald. Spreker heeft een paar menschen gesproken die mis schien voor lesgeven aan dezen cursus in aanmerking komen en die hebben op de salarieering absoluut geen aanmerking gemaakt. Als men trouwens een 4 a 5 uur les geeft en zoodoende per jaar 300.a 375.voor zoo'n bijbaantje ontvangt, dan zullen er al zal het voor spreker een grooter vraag zijn of men er geschikt voor zal zijn genoeg menschen zijn, die het willen doen. De heer Muller is het niet met den Voorzitter eens. Hij meent, gezien het lijstje van belooningen dat door hem is opgenoemd, dat dit voorstel absoluut uitgaat beneden een salarieering, die door Leeuwarden moet worden gegeven. Spreker meent niet onbescheiden te zijn als hij zegt dat men de dames en heeren, die even tueel hun arbeid en krachten aan dezen cursus zullen moeten geven, op dezelfde wijze behoort te beloonen als voorheen het geval was. De Voorzitter zegt: we be ginnen op 't oogenblik niet met het hoogste niveau van voorheen, maar kan de Voorziter niet meedeelen hoe lang de dames en heeren aan den Nutscursus die ver goeding van 90.al hebben gehad? Als men dat na gaat, zal men tot de conclusie komen dat dit al heel wat jaren het geval is geweest en niet juist in den na-oor logstijd. Waar het bedrag, dat hier is voorgesteld, ab soluut te laag is, als men aan den cursus goede krachten wenscht te verbinden, wil spreker voorstellen van die 75.— 90.te maken. De Voorzitter: Dat kunt U dan straks doen bij de stemming over artikel 4. De heer Visser merkt op dat door den heer Muller verschillende onderwijsinrichtingen met de daaraan ver bonden salarieeringen zijn opgenoemd. Spreker zou echter de vraag willen stellen of er geen verschil is in het onderwijs dat daar wordt gegeven en dat hier gevraagd wordt. Hier zullen verschillende vakken als nederlandsche taal, rekenen, geschiedenis, enz. moeten worden onderwezen, maar het maakt voor spreker toch verschil wat gegeven wordt. Men kan hier ook neder landsche taal moeten geven, maar wanneer aan een van de onderwijsinrichtingen, die de heer Muller noemt, taal wordt gegeven, kunnen daaraan wel meerdere eischen worden gesteld dan hier. Spreker wil daarom vragen of er ook verschil bestaat in het onderwijs, dat gegeven wordt, als zoodanig. De Voorzitter weet niet precies wat daar behandeld en gegeven wordt; het program wordt samengesteld door hen, die aan den cursus lesgeven. Spreker gelooft dat een vergelijking met het ambachtsonderwijs enz. moeilijk is te maken. In vroeger jaren werd aan dezen cursus ook 75.betaald en dat bedrag is in de laatste jaren f 90.geworden, wanneer weet spreker niet pre cies. Maar men begint op 't oogenblik niet met die hoo gere salarissen te betalen en Burgemeester en Wethou ders meenen dat het voorgestelde bedrag voldoende is. De heer Visser: De heer Muller noemt onderwijsin richtingen voor M. O. Hier wordt toch niet gevraagd dat dergelijk onderwijs zal worden gegeven. De Voorzitter: Natuurlijk, er is altijd eenig verschil. De algemeene beraadslagingen worden gesloten. Wordt overgegaan tot artikelsgewijze behandeling der verordening. Artt. 13 worden onveranderd vastgesteld. Art. 4. De heer Muller dient in het volgende amendement: „Ondergeteekende stelt voor om in de plaats van 75.te lezen: 90. Het amendement-Muller wordt met 12 tegen 8 stem men verworpen. Vóór stemmen: de heeren Tiemersma, O. F. de Vries, H. de Boer, Dijkstra, Botke, Muller, Hooiring en Van der Veen. Tegen stemmen: de heeren Westra, Fransen, Visser, Hofstra, Tulp, IJ. de Vries, Kooprnans, Weima, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de .heeren Beekhuis, Jansen en Van der Schoot. Art. 4 wordt onveranderd vastgesteld. Artt. 516 worden onveranderd vastgesteld, waarna de geheel everordening onveranderd wordt vastgesteld. IV. Aan de orde zijn de vragen van den heer Hooiring (sub IIb). De interpellatie wordt geopend. De Voorzitter doet lecture van de vragen van den heer Hooiring en merkt op dat dit een ingewikkelde kwestie is, die niet gemakkelijk is op te lossen. Dat Burge meester en Wethouders hiermee nog niet meer zijn op geschoten, staat in hoofdzaak in verband met het verlof van den Burgemeester, die zich persoonlijk voor deze zaak interesseert. De Burgemeester is thans 4 weken met verlof. Spreker zal echter de vraag bij het college overbrengen en Burgemeester en Wethouders zullen zoo spoedig mogelijk bij den Raad komen met voorstellen. De heer Hooiring is in tegenstelling met den Voor zitter juist van meening dat de kwestie heelemaal niet ingewikkeld is. De commissie ad-hoc, bij de begrooting benoemd, heeft een opdracht gekregen, heeft daaraan uitvoering gegeven en heeft, als spreker zich niet vergist, op 't oogenblik reeds 6 maanden geleden kant en klaar een voorstel ingediend. Gedurende al dien tijd is dat voorstel steeds onder berusting geweest van het college van Burgemeester en Wethouders, waarom spreker meent dat er op het oogenblik zeer wel aanleiding is om er op aan te dringen dit voorstel spoedig bij den Raad in te dienen. Anders ziet spreker aankomen dat de toe stand, die op 't oogenblik aan den Groningerstraatweg heerscht, voor dezen winter nog niet in orde zal komen. Spreker zou er daarom heel graag, wat zijn tweede vraag betreft, bij het college op willen aandringen er aan mee te werken dat het voorstel van de commissie in de eerstvolgende raadsvergadering in behandeling komt. De Voorzitter merkt op dat de heer Hooiring zegt dat de kwestie wèl eenvoudig is, maar spreker zegt dat zij niet eenvoudig is. Burgemeester en Wethouders hebben ook over het voorstel der commissie gesproken, om 24 woningen te bouwen en spreker kan wel meedeelen dat Burgemeester en Wethouders daar wel eenigszins tegen aanhangen. Burgemeester en Wethouders hebben zelf hun voelhorens ook eens uitgestoken om op een andere manier een oplossing voor de dakloozen te vinden, ook Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 19 Augustus 1924. 219 omdat het plan van de commissie nog al kostbaar is. Burgemeester en Wethouders zijn er op 't oogenblik nog niet mee gereed om met een voorstel bij den Raad te komen, doch dat zit in hoofdzaak vast op de afwezigheid van den Burgemeester. Zij zullen het echter met be kwamen spoed doen. De heer Hooiring wil opmerken dat het voorstel van de commissie-ad hoe niet is gericht aan Burgemeester en Wethouders, maar aan den Raad. De Voorzitter: Het kómt ook in den Raad. De heer Hooiring meent dan toch wel te mogen vragen om welke reden Burgemeester en Wethouders dat voor stel dan zoo lang vasthouden. Wil de Raad het niet aannemen, dat is zijn zaak, maar laten Burgemeester en Wethouders het voorstel niet een maand of vijf in por tefeuille houden. Hoe de Raad er over denkt, zal uit de discussies wel blijken. De Voorzitter Burgemeester en Wethouders wen- schen dat voorstel onder de oogen fe zien, alvorens het in den Raad te brengen. Dat recht hebben Burgemeester en Wethouders toch. Zoodra zij daarmee gereed zijn, komen ze er mee in den Raad. De heer Hooiring merkt op dat de Voorzitter nu ook pas een antwoord geeft op zijn vraag: omdat zij het zelf onder de oogen willen zien, alvorens er mee in den Raad te komen. Spreker wil dan echter nogmaals zijn be vreemding uitspreken, omdat hij voor 4 maanden per soonlijk tegen den Burgemeester heeft gezegd: wanneer denkt U dat op z'n vlugst het voorstel der commissie klaar moet zijn?, en de Burgemeester daarop ant woordde: binnen 14 dagen. De commissie is toen binnen 14 dagen nog tweemaal bij elkaar geweest om de zaak klaar te krijgen en af te handelen en nu is het bij Bur gemeester en Wethouders nog niet klaar. De Voorzitter: U hebt dat met den Burgemeester be sproken, daar kan ik niets aan doen. Zoodra het college weer voltallig is, zal het de zaak in orde brengen. De interpellatie wordt gesloten. V. Aan de orde is de vraag van den heer O. F. de Vries (sub IIa). De interpellatie wordt geopend. De Voorzitter doet lecture van de vraag en informeert dan of de heer De Vries de regeeringswoningen bedoelt, n.I. de barakken, die van de regeering zijn. De heer O. F. de Vries: Neen, de woningen van de gemeente. De heer Fransen (wethouder) meent dat dus de vraag slaat op de 3 barakken, elk van 5 woningen, die dit voorjaar door de gemeente gekocht zijn. Die kwestie hangt nauw samen met het voorstel van Burgemeester en Wethouders, dat is besproken bij de zaak, waarover de heer Hooiring zoopas het woord voerde. Het is be kend, hoewel misschien niet bij allen, dat er ook nog een particuliere commissie bezig is te trachten die menschen in betere woningen onder te brengen en hen zedelijk op te heffen. De menschen, die de heer Hooiring op het oog heeft, in verband met het onderbrengen van dakloozen, bestaan uit twee categorieën: tot de eene categorie be- hooren de menschen, die absoluut niet te verbeteren zijn en tot de andere behooren menschen, die niet in zoo'n shelter opgesloten moeten worden maar die onderwezen, geleid en opgeheven kunnen worden. Die twee zaken nu tracht het college onder één hoedje te vangen en wel door in verband met wat de Voorzitter zei, omdat met het voorstel van de commissie een zoo groot bedrag is gemoeid, die menschen op een andere wijze op te voeden en hen op een andere wijze als in een shelter onder te brengen, waarbij dan gebruik kan worden gemaakt van deze barakken. Die beide zaken zou het college willen verbinden op de meest geschikte en meest voordeelige manier voor de gemeente. Die zaak is in overweging, doch de Burgemeester, die zich hier voor bijzonder interesseert, is thans met verlof, zoodat de zaak daarop wacht. Het college zal echter zeer bin nenkort met voorstellen bij den Raad komen. De heer O. F. de Vries merkt op dat hij geen gele genheid heeft gehad om zijn vraag toe te lichten, voordat het antwoord van den wethouder kwam. Toch zou hij nu nog wel een paar opmerkingen willen maken. Spreker heeft zijn vraag gesteld, omdat in zijn ver gadering van 8 April de Raad heeft besloten de wonin gen van het Rijk over te nemen, waaronder ook deze 3 barakken van samen 15 woningen. Dat is dus reeds bijna 4'/2 maand geleden en die woningen staan daar nu op hef oogenblik nog onbewoond en spreker kan ook gerust zeggen: totaal onbeheerd. Het is gewoon een schandaal, zooals het er daar uitziet; tot voor verleden week heeft niemand van de gemeente er naar om gezien, er is bijna geen glasruit meer heel, de woningen zijn van binnen, waar zij voor een ieder toegankelijk zijn, bevuild, som mige vertrekken zijn gedeeltelijk afgebroken en in de kermis was het daar, volgens klachten van de buren, een rendez-vous. Het is daar een pan geweest; de eerste 8 weken heeft de waterleiding, die niet eens was afge sloten, dag aan dag geloopen, zoodat het water uit de woningen over het erf liep. Spreker heeft er een keer den wethouder op gewezen in de commissie voor Open bare Werken, maar er is niets aan gedaan tot verleden week, toen de ramen zijn dichtgespijkerd, terwijl er nu 's avonds een of twee wachten bij staan. Er komt nog bij dat het spreker bekend is, dat een gedeelte van het terrein aan de Engelsche straat, waarop de barakken staan, al in erfpacht had kunnen gegeven zijn, als Burgemeester en Wethouders hadden beslist waarheen die woningen moesten worden verplaatst. En in elk geval had wel een deel van die woningen kunnen worden afgebroken, omdat een crediet daarvoor door den Raad reeds is toegestaan. Wie het terrein huren wilde als bouwterrein, "had het dan kunnen krijgen. Dat is echter niet gebeurd, zoodat de gemeente over dien tijd de erpacht van zoodanig terrein ook derft. Dit zijn alle dingen, waarop spreker v/ou wijzen, vooral op het laatste, en de wethouder heeft daar maar gedeeltelijk op geantwoord. In het voorstel, dat spreker er van morgen nog even op heeft nagezien, stond, dat deze woningen werden aangekocht voor daklooze ge zinnen. Verschillende menschen in Leeuwarden zouden daarvan gebruik kunnen maken, want de toestand is inderdaad zoo, dat de woningnood hier weer stijgende is. Het scheelt bij verleden jaar 45 zoodat er alle reden is om flink door te tasten en spoed achter de zaak te zetten. In de vergadering van 8 April was er, naar spreker meent, sprake van, deze woningen over te bren gen naar den Poppeweg, om daarin dan menschen onder te brengen, die een niet hoogere huur dan 4.kunnen verwonen. Dat is nu bijna 5 maanden geleden en nog is er niets geschied; de woningen worden verwaarloosd en zijn onbewoond, terwijl tallooze gezinnen er behoefte aan hebben. Wanneer nu eerst nog naar een verandering van bestemming moet worden gezocht en dat nog weer een paar maanden duurt, gaat er een jaar mee heen. De menschen wachten op onderdak en er wordt niets gedaan. Daarop wilde spreker wijzen; het is ergerlijk dat hieraan niet met meer spoed wordt gewerkt. De heer Fransen (wethouder) merkt op dat, wat de heer De Vries heeft gezegd, ten deele juist is en ten

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1924 | | pagina 4