242 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 September 1924.
de secretarie, nu een der grootste krachten afwezig is;
doch de kwestie van de verpachting is door Burge
meester en Wethouders lang en breed besproken en
onderzocht. Dit punt is aan de orde gesteld door het
adres van de Kamer van Koophandel en Fabrieken,
waarin ook over verpachting van de standplaatsen werd
gesproken. Die kwestie is toen zeer ruim door het col
lege besproken, zooals spreker meent dat in het prae-
advies zou staan, maar als dat niet het geval is, dan
is dat een gevolg van de haast van Burgemeester en
Wethouders om het voorstel in elkaar te zetten. Burge
meester en Wethouders zijn tot de conclusie gekomen,
dat een dergelijke verpachting niet veel extra voordeel
zou opleveren en dat het een verbazenden soesa zou
meebrengen. De verpachting zou voor een niet te langen
tijd moeten geschieden, b.v. voor drie maanden. Nu zijn
ongeveer de helft van de marktkooplieden Leeuwarders
en de helft komt van buiten. De menschen komen vrij
geregeld, maar blijven ook wel eens een keer weg. In
dat geval sturen zij even een briefje aan den controleur
van politie, die weet dan dat hun plaats, waarop zij
anders altijd staan, aan een ander kan worden wegge
geven. Ging men nu verpachten, dan zou men moeten
verpachten het recht om op de markt te komen en bo
vendien bepaalde plaatsen moeten verpachten. Het col
lege heeft ook het advies van den Commissaris van Po
litie gevraagd en ook die ried aan om het niet te doen,
wijl er een groot last aan vast zit, dat niet opweegt tegen
het iets meerdere geld dat men misschien zou ontvan
gen. Wat de omzetten op de markt betreft, Burgemeester
en Wethouders hebben ook een onderzoek daarnaar
laten instellen, maar dat liep niet zoo in de duizenden
als in Eindhoven. Misschien zijn die cijfers onderweg
gegroeid, en wat het officieele van die cijfers betreft, men
noemt tegenwoordig zoo gauw een lichaam officieel.
Wat de voorgestelde tarieven aangaat, Burgemeester en
Wethouders zijn van meening dat het voorgestelde een
billijke en behoorlijke regeling inhoudt. Spreker zou wil
len raden de behandeling niet te lang uit te stellen. De
lagere heffing moet dan zooveel langer gehandhaafd
blijven en het kost de gemeente dus geld.
De heer Weima is niet tegen uitstel. Dan heeft men
gelegenheid om de cijfers, die spreker gaf, te contro
leeren. Wat spreker persoonlijk betreft, het gaat hem
meer om de principieele kwestie en daaromtrent neemt
hij geen woord terug van wat hij gezegd heeft. Spreker
is genegen om in besloten vergadering dingen te zeggen,
die hij op de markt hoorde; het gaat niet om het in open
bare vergadering te zeggen. Spreker heeft altijd zijn
kinderen verre gehouden van die plaats en anderen ge
raden ook zoo te doen. Wat hier gebeurt, heeft boven
dien niets te maken met Christelijke zangvereenigingen
en wat daar geschiedt, dat moet spreker ten sterkste
bestrijden.
De heer Visser: Ik vraag het woord.
De Voorzitter: Over de kwestie van uitstel?
De heer Visser: Ik wensch te reageeren op wat de
heer Weima gezegd heeft. Dat raakt kant noch wal.
De Voorzitter: Over veertien dagen dan, als de Raad
het voorstel wenscht aan te houden. Daar zullen we eerst
over stemmen.
In stemming komt het voorstel-Hooiring tot aanhou
ding van de verdere behandeling van dit punt. Dit
wordt aangenomen met 15 tegen 11 stemmen.
Vóór stemmen: de heeren Oosterhoff, Hofstra, Cohen,
Tiemersma, Visser, Botke, Weima, H. de Boer, K. de
Boer, Hooiring, Jansen, O. F. de Vries, Muller, Van der
Veen en B. Molenaar.
Tegen stemmen: de heeren Lautenbach, Fransen,
Tulp, Scheltema, Van der Schoot, mevrouw Buisman
Blok Wijbrandi, de heeren Koopmans, Westra, IJ. de
Vries, Dijkstra en Beekhuis.
16 (Agenda no. 17). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders om opnieuw vast te stellen verordeningen
tot het heffen en op de invordering van markt- en
weeggelden voor het gebruik van de Veemarkt bij
lage no. 25).
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
17 Agenda no. 18). Herstemming over het amen
dement-Beekhuis op het voorstel van Burgemeester en
Wethouders naar aanleiding van het rapport der
commissie ad hoc betreffende het onderzoek naar de
maatregelen, te nemen tot verbetering van den toestand
in het gemeentelijk dakloozentehuis aan den Groninger
straatweg bijlage no. 20).
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Van der Schoot herinnert dat hij den vorigen
keer tegen het amendement heeft gestemd. Spreker heeft
evenwel in den tusschentijd de zaak nog eens onder
zocht en gesproken met leden van de commissie-Vis-
scher en hij zal nu vóór stemmen; hij is dus van stand
punt bekeerd.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het amendement-Beekhuis wordt in stemming ge
bracht en aangenomen met 15 tegen 11 stemmen.
Vóór stemmen: de heeren Lautenbach, Fransen, Oos
terhoff, Tulp, Scheltema, Hofstra, Van der Schoot,
mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de heeren Cohen,
Koopmans, Visser, Weima, IJ', de Vries, Jansen en
Beekhuis.
Tegen stemmen de heeren Tiemersma, Botke,
Westra, H. de Boer, K. de Boer, Dijkstra, Hooiring,
O. F. de Vries, Muller, Van der Veen en B. Molenaar.
De Voorzitter merkt op dat het amendement-Hooiring
nu vervallen is.
De heer O. F. de Vries vraagt hoe het nu komt met
het overige der voorstellen van Burgemeester en Wet
houders? Ei wordt ook nog toestemming gevraagd om
verder te onderhandelen met de commissie-Visscher
over de bestemming van het tegenwoordige dakloozen
tehuis.
De Voorzitter: U neemt mij de woorden uit den mond.
Ik wilde juist die punten aan de orde stellen.
De punten I en II van het voorstel van Burgemeester
en Wethouders worden met algemeene stemmen aan
genomen; punt II gewijzigd overeenkomstig het aan
genomen amendement-Beekhuis.
Aan de orde wordt gesteld punt III.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer IJ. de Vries wil ten aanzien van dat deel van
het voorstel twee dingen zeggen. Ten eerste wat betreft
het tehuis aan den Groningerstraatweg dat gebouw
moet een heel andere bestemming krijgen, dan als tehuis
voor alleenstaande mannen. Als dat huis door de tegen
woordige bewoners verlaten wordt, moeten daar geen
andere dakloozen voor in de plaats komen, maar moet
er een andere bestemming voor worden gezocht.
In de tweede plaats wijst spreker op het gebouw aan
het Schavernek. Er wordt in het rapport gezegd dat
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 September 1924. 243
alleenstaande vrouwen daar zouden kunnen worden on
dergebracht, maar spreker meent dat die hoek van de
stad niet geschikt is voor dergelijke vrouwen. Er moeten
dus andere plaatsen gezocht en gevonden worden voor
het onderbrengen van die onbehuisden.
De heer K. de Boer begrijpt de bedoeling van den
heer De Vries niet recht. Hij spreekt van alleenstaande
mannen en vrouwen, die onderdak moeten vinden in een
gebouw, dat van een dergelijke vereeniging uitgaat.
Wat heeft die vereeniging met die menschen te maken,
zou spreker willen vragen? Zij behoeven toch niet ge-
reclasseerd te worden? Dat is, zegt spreker, de grappen
makerij ten top geheschen.
De heer IJ. de Vries zegt dat hij alleen heeft willen
betoogen, dat hij die gebouwen en plaatsen totaal on
geschikt acht voor het doel der commissie. Volgens het
aangenomen punt II zal de commissie-Visscher zich be
lasten met het onderdak brengen van de bewoners van
de Philantroop elders en als dan die gezinnen op een
andere plaats onderdak gebracht zijn, dan zou die com
missie de Philantroop willen bestemmen voor het onder
dak brengen van alleenstaande mannen. Spreker heeft
evenwel de meening dat de gemeente niet dien weg op
moet en dat heeft hij nu alvast willen zeggen. Vooral
nu die hoek van de stad voor bebouwing zeer in trek
is, zoodat men mag verwachten, dat binnen een paar
jaar dat geheele eind bebouwd zal zijn juist vandaag
heeft de Raad een gedeelte bouwterrein aan den Gro
ningerstraatweg in erfpacht uitgegeven nu mag de
Raad die hoek daar niet zoo laten liggen, als het daar
nu is.
De Voorzitter wil, ter bekorting van het debat, toe
zeggen, dat Burgemeester en Wethouders te zijner tijd
zeer gaarne met de wenschen van den heer De Vries
zullen rekening houden.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi moet opkomen
tegen wat de heer De Boer zei. Die sprak van een grap
penmakerij ten top geheschen. Dit is toch, zoo zegt
spreekster, geen onderwerp om als grappenmakerij te
beschouwen?
De heer K. de Boer: Maar als men volkomen normale
personen, alleen omdat zij alleenstaand zijn, onder toe
zicht van een bepaalde vereeniging wil brengen, dan
is dat toch al te gek?
De heer IJ. de Vries: 't Is alleen maar jammer, dat
er zooveel zijn voor wie dat noodig is.
De Voorzitter: Met of zonder grapmakerij, ieder weet
nu wel welke menschen men hier op het oog heeft.
De beraadslagingen worden gesloten.
Punten III en IV van het voorstel van Burgemeester
en Wethouders worden met algemeene stemmen aange
nomen.
18 Agenda no. 19). Nader voorstel van Burge
meester en Wethouders inzake de opheffing van het
vervolgonderwijs voor jongens cn van de burgeravond
school enz. bijlage no. 21).
De beraadslagingen worden geopend.
De heer H. de Boer zegt: Wij zullen dan nu opnieuw
in behandeling nemen het punt, dat de vorige keer aan
gehouden is en dat betrekking heeft op kinderen, die
reeds de lagere school doorloopen hebben.
Het is zeker de bedoeling dat dit onderwijs zoo goed
mogelijk tot zijn recht moet komen. In dat verband moet
men ook de voorstellen, die van de zijde der sociaal
democraten zijn aangeboden, beschouwen.
Er is in het voorstel veel, dat ongetwijfeld wijst op
een gaan in de goede richting. Dat meer dan tot dusver
rekening wordt gehouden met de eischen, die het leven
stelt, verdient toejuiching. De reorganisatie van de
Burgeravondschool en de splitsing daarvan in een
avondnijverheidsschool en een avondhandelsschool is
zeker een stap in de goede richting. Dien weg moeten
we op. Op de Burgeravondschool gingen wel leerlingen,
die er niet behoorden, en dat deze selectie wordt toe
gepast, dat is slechts toe te juichen. Maar als nu door
deze wijziging het onderwijs meer technisch wordt, en
dat is noodig met het oog op het beroep der leerlingen,
dan is daarnaast toch een groep van leerlingen, die dat
niet noodig hebben en die vallen dus uit. Dat moet in
het algemeen worden toegegeven. In het adres van de
afdeeling Leeuwarden van den Bond van Nijverheids
onderwijzers wordt daar dan ook in sterke mate den
nadruk op gelegd, dat een deel der leerlingen van de
oude Burgeravondschool op de nieuwe inrichtingen geen
plaats zullen vinden. Spreker laat in het midden hoe
groot het aantal zal zijn, maar een feit is het, dat een
gedeelte van de leerlingen noch op de avondhandels
school, noch op de avondnijverheidsschool zijn plaats
zal vinden. In een onderhoud, dat spreker had met den
directeur der Ambachtsschool, achtte die het getal, door
de onderwijzers genoemd, onjuist, maar of dat getal te
hoog is of te laag, dat laat spreker in het midden; dat
kan verband houden ook met de meer of minder zware
eischen die men bij de toelating stelt.
In het algemeen kan v/orden aangenomen dat er plaats
moet zijn Voor die leerlingen, die meer algemeen ont
wikkelend onderwijs noodig hebben en dat er ook voor
die leerlingen, die de zevende of achtste klasse hebben
verlaten en die niet gaan op een der avondhandels
scholen, nog plaats moet wezen. Of dat getal groot of
klein zal wezen, dat zal de toekomst uit moeten maken.
Men kan er nu over twisten of dat getal groot of klein
zal zijn, heel verstandig acht spreker het om de toekomst
daarover te laten beslissen. En daarom zegt spreker
laat tenminste dit jaar nog het vervolgonderwijs voor
jongens bestaan, dan zal blijken wie gelijk heeft, zij,
die meenen dat het aantal nog al groot is of zij, die het
van geen beteekenis achten. Spreker zegt niet, dat de
onderwijzers gelijk hebben, maar het is toch ook mo
gelijk dat het getal grooter is, dan Burgemeester en
Wethouders zich voorstellen.
Afgescheiden van de vraag omtrent de kinderen die
het zevende leerjaar hebben doorloopen, is er ook nog
een andere categorie kinderen, voor wie het vervolg
onderwijs noodig is. Er is hier in Leeuwarden een on
derzoek ingesteld naar het aantal kinderen dat dezen
zomer de school had verlaten en de zesde of zevende
klas had doorloopen; ten aanzien van deze leerlingen
is de vraag gesteld, hoeveel van die kinderen de Burger
avondschool zouden kunnen volgen. Het onderzoek liep
over 150 kinderen en van die 150 bleek, dat 90 niet
dat onderwijs zouden kunnen volgen. Hun kennis was te
gering om het met vrucht te kunnen volgen. Zegt men nu
dat dit aantal te groot is, dan mag men het halveeren en
dan blijven er toch nog altijd 40 of 50 leerlingen over
die dit onderwijs niet zouden kunnen volgen. Nu zegt
men dat die kinderen dan nog maar eens het zesde leer
jaar moeten volgen en het zou een verblijdend ver
schijnsel zijn als dat gebeurde, maar dat is theorie. Men
zal wel kunnen zeggen dat zij naar het zesde of zevende
leerjaar moeten gaan, maar doorgaans zijn zij van verder
onderwijs verstoken, 't Is dus ook voor hen van belang
dat er gelegenheid is om het vervolgonderwijs te blijven
volgem evenals voor de kinderen die het zevende of
achtste leerjaar hebben doorloopen en voor hen voor
wie geen plaats is op de avondnijverheids- of handels
school. Hierbij moet natuurlijk rekening worden gehou
den met den bepaalden ontwikkelingsgraad der leer-