244 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 September 1924. lingen. Als men daarbij ziet hoe het instituut van de beroepskeuze zich uitbreidt, dan ligt de opmerking voor de hand dat dit instituut betrokken wordt in de vraag, welke inrichting meer geëigend zou worden voor de betrokkenen. Als men leest hoe dit in het buitenland is geregeld, dan staat men versteld welke afmetingen, in gunstigen zin, deze instituten daar hebben genomen. In het belang van de volkskinderen onzer stad hoopt spreker dus dat het vervolgonderwijs, rekening houdend met de basis van ontwikkeling deze selectie was er vroeger ook reeds zal blijven gehandhaafd. Met de oprichting van de avondnijverheidsschool en van de avondhandelsschool kan spreker meegaan. Maar hij hoopt dat Burgemeester en Wethouders zullen over nemen, en dat anders de Raad zal aanvaarden zijn voor stel om het vervolgonderwijs voor jongens te doen blij ven bestaan. De toekomst zal het laatste woord moeten spreken omtrent de vraag of er op den duur voor dit onderwijs genoegzame belangstelling bestaat. Dan zijn er nog eenige andere punten waarover spr. ook nog eenige woorden moet zeggen. Ten aanzien van de avondnijverheidsschool werpen Burgemeester en Wethouders de vraag op of die zal komen onder beheer van de gemeente of onder het be stuur van de Ambachtsschool-vereeniging. Burgemeester en Wethouders zeggen dat het rijkssubsidie niet in ver band staat met de beantwoording van die vraag. Een argument dat er voor pleit, om het bestuur van deze school aan de vereeniging over te dragen, is, volgens Burgemeester en Wethouders, dat dan het dag- en avondnijverheidsonderwijs in één hand is. Spreker heeft, wat dit punt betreft, ook inlichtingen trachten in te winnen en het is hem gebleken, dat dit in' de eerste plaats afhankelijk is van de menschen, die straks met dat onderwijs belast zullen worden. Dat dit onderwijs in één hand moet zijn en dat dit als een doorslaand ar gument moet worden beschouwd, daarin kan spreker meegaan, maar dat hangt niet af van het bestuur, maar van degenen die met het onderwijs en met de leiding zullen worden belast. En dan, zegt spreker, staat daar onzerzijds zooveel tegenover, dat pleit voor beheer door de gemeente, dat wij niet kunnen meegaan met het voorstel van Burgemeester en Wethouders, om dit on derwijs te brengen onder het bestuur van een inrichting. Op zichzelf is het reeds verkeerd en niet gaand in de goede richting als men een stuk onderwijs, dat tot nog toe was overheidsonderwijs in handen van de gemeente, geeft in handen van een particulier bestuur. Maar boven dien, als er wenschen worden geuit in een of ander op zicht, dan zullen die wenschen eerder weerklank vinden als de inrichting staat onder beheer van de gemeente. Als er een bestuur is, zullen er meer moeilijkheden te overwinnen zijn dan met de gemeente alleen. Als het mogelijk zou zijn om ook de Ambachtsschool te maken tot een gemeentelijke inrichting, dan zou sprekers fractie daar gaarne toe meewerken, maar dat is blijkbaar thans niet mogelijk, omdat indertijd het gebouw gegeven is onder dergelijke schenkingsvoorwaarden, dat dit mo menteel niet mogelijk is. Maar om nu een stuk onderwijs te brengen in handen van een particuliere vereeniging, daar zijn de sociaal-democraten niet voor te vinden. Het volgende punt betreft de salarieering, in het al gemeen de arbeidsvoorwaarden, waaronder het perso neel dezer scholen zal hebben te werken. Al is de toe- zegging van een rijkssubsidie verkregen, dit moet niet ten koste gaan van het personeel. Spr. is meegedeeld dat art. 43 der Nijverheidsonderwijswet het mogelijk maakt, dat het salaris van het personeel hetzelfde zal kunnen blijven, als tot nog toe heeft gegolden. Evenzoo geldt dit voor de Avondhandelsschool, die een gemeentelijke instelling wordt, welke men dus zelf in handen heeft. Spreker dient een voorstel in waarbij Burgemeester en Wethouders worden uitgenoodigd om bij den Minister te trachten, dat aan dezen wensch zal kunnen worden voldaan en dat het personeel der Burgeravondschool het tot nog toe genoten salaris blijft behouden. De heer Visser heeft in de vorige vergadering ver dedigd het voorstel tot veertien dagen uitstel, om de financieele kwestie die er aan verbonden zat. Dat, zooals in het voorstel wordt meegedeeld, 10.000.per jaar zou worden bespaard, lacht spreker toe, als dit tenminste niet gaat ten koste van het onderwijs. Het voorstel lacht spreker dus toe. Maar nu is door een onderwijzer aan spreker meegedeeld, bij een onderhoud dat hij met eenigen van het personeel had, dat er 148 leerlingen de school moesten verlaten, voor ze het zesde leerjaar be reikten, waaruit volgt, dat bij aanvaarding van deze herziening een groot aantal leerlingen verstoken zal zijn van onderwijs, dat zij toch noodig hebben. Dat doet spreker stemmen voor het voorstel-De Boer, om het vervolgonderwijs te doen blijven bestaan. Principieel is spreker voorts ook van gevoelen dat de gemeente dit avondonderwijs heeft te regelen. Dat heeft de voorkeur boven het overdragen van dit onderwijs aan een particuliere instelling; men moet daarmee voorzich tig zijn en niet het onderwijs uit handen geven van de gemeente. De heer Oosterhoff: Geldt dat ook voor de Katholieke scholen? De heer Visser: Het gaat hier om het openbaar onder wijs als zoodanig. Ik beroep mij op den voorzitter, die in de vorige vergadering gezegd heeft dat het hier alleen het openbaar onderwijs betreft. Daarom laat ik het bij zondere onderwijs hier buiten beschouwing. En dan ben ik het in principe eens met den heer De Boer, dat het hier een zaak van de gemeente betreft. De heer Tulp (wethouder): De heer De Boer is be gonnen met te zeggen dat het voorstel in de goede rich ting gaat. Ik dank voor dat woord van hulde. De heer De Boer is evenwel tegen het opheffen van het vervolg onderwijs, zooals dat door Burgemeester en Wethouders wordt voorgesteld en wel omdat er leerlingen uit het zesde leerjaar van school gaan en omdat er enkele groe pen zijn, die het onderwijs aan de op te richten scholen niet zullen kunnen volgen. Spreker wil vragen wat voor groepen dat zijn? Spreker meent alleen de groep van sjouwerman. Spreker geeft het volgende lijstje van leer lingen uit onderscheidene beroepen, voor wie het onder wijs aan de beide op te richten scholen bestemd is: a. voor lager nijverheidsonderwijs de beroepen timmerman, metselaar, stucadoor, betonwerker, schil der, meubelmaker, smid, bankwerker, electro-technicus, typograaf, kleermaker, schoenmaker, behanger en stof feerder, tuinlieden, koper-, lood- en zinkbewerker, goud en zilversmid, boekbinder en handvergulder, photograaf; b. voor lager handelsonderwijs: analist, bakker, fabrieksarbeider, venter, slager, loop jongen, winkelbediende, kantoorbediende, koopman, diversen en geen beroep, en hij vraagt, welke beroepen nu nog zouden kunnen worden opgenoemd, waarvan de leerlingen niet iets zouden kunnen opstrijken van het onderwijs aan deze scholen gegeven. De heer De Boer laat de juistheid van de cijfers, door de onderwijzers in de stukken meegedeeld, in het mid den en dat is verstandig, want die cijfers kloppen niet. Het onderzoek, waarvan hij sprak, was een zeer eigen aardig onderzoek. Het is ingesteld door het hoofd van het vervolgonderwijs, met sprekers medeweten, en men heeft gewoon aan de scholen gevraagd welke kinderen dat onderwijs zouden kunnen volgen en wie niet. Dat onderzoek kan evenwel geen gewicht in de schaal wer pen, want het is ontzettend luchthartig geweest. De beweegredenen van Burgemeester en Wethouders zijn niet geweest uit bezuiniging, maar om de kinderen te geven het mooiste wat men ze kan geven: zoo goed mogelijk onderwijs. Het verbaast spreker dat hij nu van de onderwijzers en van de groep der sociaal-democraten Verslag van de handelingen van den gemeenteraad zooveel bestrijding ondervindt. In theorie zou men mee- nen dat toch wel veel jongens het vervolgonderwijs zouden begeeren, maar dat is het geval niet. In 1918 waren er 130 jongens voor wie dat onderwijs ge vraagd werd, maar in 1922, toen het zevende leerjaar er was, was het aantal maar 26. De ouders moeten wor den opgewekt om hun kinderen naar het zevende en achtste leerjaar te zenden, niet om hun jongens daags op straat te laten loopen en 's avonds nog wat naar school te gaan. Zij moeten juist met beide handen aan grijpen de gelegenheid die bestaat, om hun kinderen het zevende en achtste leerjaar te doen volgen. Waar de kinderen na het zesde leerjaar heen moeten? Naar het zevende en achtste leerjaar; zou het zoo moeilijk zijn om de menschen in die richting te bewerken? Ieder onderwijzer heeft een 35 leerlingen in zijn zesde klas, de helft daarvan zijn meisjes; zou het nu zoo moeilijk zijn voor de onderwijzers om de ouders van zijn jongens leerlingen te bezoeken, om hen te bewerken die leer lingen ook naar het zevende en achtste leerjaar te zenden? De heer Tiemersma: Dat gebeurt nu ook. De heer Tulp (wethouder): Niet voldoende, want dan waren de resultaten beter. Die zevende leerjaarsschool is beter dan dat men de jongens na zes jaar op de avond school zendt, want daar wordt het toch een allegaartje en is dus geen goed onderwijs te geven. Dat niet veel- vuldiger wordt meegewerkt om het zevende en achtste leerjaar goed te bevolken, verwondert spreker. De heer K. de Boer: Dat gaat buiten de schreef. De heer Tulp (wethouder)Toen ik het advies van de commissie van toezicht op het lager onderwijs las, heb ik mij de oogen uit het hoofd gezien. Daar staat dat een jongen beneden veertien jaar wel als loopjongen in dienst mag zijn. Dat is, juist uitgedrukt, een groote on waarheid De heer Botke: Dat is herroepen. De heer Tulp (wethouder): Ja zeker, dat is her roepen, maar eerst nadat ik den heer H. de Boer en den voorzitter van de afdeeling Leeuwarden van den Bond van Nederlandsche Onderwijzers, die lid dezer commissie is, had gewezen op die onwaarheid en toe vallig juist door Burgemeester en Wethouders aan die commissie advies was gevraagd voor het lager handels onderwijs. In dit advies stond met een enkel zinnetje: „Wij hebben ons hiermee vergist". Dat zoo'n commissie zich op dit belangrijk punt kon vergissen, noemt spreker zeer treurig. Daar dus het motief, waarop de commissie haar advies had gebouwd, onwaar en onjuist is, zoo is natuurlijk dit advies even onjuist. De jongens beneden 14 jaar mogen niet werken en behooren dus op school. Daarom staan Burgemeester en Wethouders op het standpunt dat zij naar het zevende en achtste leerjaar moeten. Ook het argument, dat de jongens thuis wel moeten oppassen, gaat niet op met de tegenwoordige werkloosheid. Dan heeft men het druk over werkloos heid en nu is er zooveel werk, dat én vader èn moeder uit werken gaan, doch op de kinderbewaarplaats b.v. heeft men tegenwoordig haast geen kinderen, omdat de moeders niet meer uit werken gaan, verdreven als ze zijn door de ongehuwde vrouwen. Burgemeester en Wet houders geven dus aan de kinderen door het zevende en achtste leerjaar het volle onderwijs; de kinderen mogen niet werken en het is niet verstandig, om in de hand te werken dat de een of andere patroon de leerlingen voor loopjongen of iets dergelijks gebruikt. De heer De Boer wil voorts dat het nijverheidsonder wijs niet komt onder de vleugelen van het bestuur der vereeniging voor Middelbaar Technisch en Ambachts- Leeuwarden van Dinsdag 23 September 1924. 245 onderwijs. Spreker zou zeggen, het kan niet mooier; dan wordt het één lijn en één geheel, een mooi afgerond ge heel. Het zou afbrokkeling zijn als men nu van gemeen tewege er iets naast stelde. Onder leiding van één be stuur en van één directie krijgt men in het onderwijs één lijn en als dan de leeraren ook nog min of meer dezelfde zijn, dan is dat voor de kinderen zeker het allerbeste. Den vorigen keer, toen het vervolgonderwijs voor meis jes aan de orde was, waar men eenzelfde oplossing heeft gezocht in de Industrieschool, had men betrekkelijk hetzelfde; toen heeft spreker van dit bezwaar niets ge hoord. Wat betreft de salarieering der leeraren, de regeling daarvan valt onder de Nijverheidsonderwijswet. Burge meester en Wethouders hebben intusschen zich reeds tot den Minister van Onderwijs, Kunsten en Weten schappen gewend, met het verzoek om zoo mogelijk de oude leeraren hun salaris te laten behouden. Op dat verzoek is nog geen antwoord ontvangen, maar hoe ook, daarom kan men zoo'n belangrijke zaak niet laten over gaan. Burgemeester en Wethouders hebben wel getoond den leeraren zooveel mogelijk ter wille te willen zijn; er zijn maar een acht of negen er uit gegaan en de anderen worden allen in hun functie gehandhaafd. En als het on onderwijs bij de gemeente blijft, dan wordt het voor het personeel niet anders, immers het salaris wordt door den Minister bepaald en het betreft hier niet een hoofdbe trekking, maar een bijbetrekking, zoodat de regeling met het Rijk daarom niet behoeft over te gaan. Wat de heer Visser opmerkte heeft spreker niet be grepen. Wat bedoelde hij met die 148 kinderen? De heer Visser: Mij is gezegd dat 148 kinderen het niet tot het zesde leerjaar brachten en dat deze dus niet kunnen deelnemen aan de handelsavondschool of de avondnijverheidsschool, omdat hun capaciteiten niet van dien aard zijn, dat zij dat onderwijs zouden kunnen volgen. Volgens rapporten van onderwijzerszijde zou een groot aantal kinderen dus van onderwijs verstoken blijven. De heer Tulp (wethouder): 148 kinderen, die niet het zesde leerjaar bereiken, dat bestaat niet; dat zou in zestien klassen 10 leerlingen per klasse zijn, dat is ab soluut niet waar. Dat cijfer berust zeker weer op zoo'n onderzoek als ik straks aanduidde, maar het is niet juist. Kunnen de kinderen het onderwijs niet volgen, dan mogen ze toch niet voor hun veertiende jaar naar een baas; is het dan niet beter dat ze nog eens het vijfde of zesde leerjaar volgen, dan ze in de vervolgschool allen bij elkaar te stoppen en ze een paar uur in den winter les te geven? Zij. die niet mee kunnen, moeten dan maar doubleeren, dat is het beste. De Voorzitter zegt dat dit plan door de onderwijzers wordt aangevallen wegens het ontbreken van het her- halingsonderwijs. Vroeger was dat herhalingsonderwijs er ook. Het stamt nog uit den ouden tijd. In al de ge meenten, waar spreker burgemeester was, was dat herhalingsonderwijs en van dien tijd af (1906) herinnert spreker zich dat men begon met een grooten cursus en men eindigde met een paar jongens. Dat was de practijk. Zoo, dat men zich wel eens afvroeg of er nog jongens zouden komen. Maar dat was het herhalingsonderwijs voor jongens die overdag werkten en die in de winter maanden door het herhalingsonderwijs het geleerde nog wat trachten bij te spijkeren. Nu heeft men een verbod om voor het veertiende jaar te werken en daarnaast heeft men het zevende en achtste leerjaar gekregen. Het ligt voor de hand dat de jongens, die vroeger werkten en toen in de avonduren moesten worden bijgespijkerd, nu gaan gebruik maken van het zevende en achtste leerjaar. De kinderen die verder gaan, verlaten na het zevende leerjaar de inrichting, maar die dat niet kunnen, komen in het zevende en achtste leerjaar terug, en voor die is

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1924 | | pagina 7