408 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 December 1924. zakelijk om hooge kunst te brengen. En dan vindt spr. het onbillijk en in strijd met het werkelijk belang der gemeente, deze te belasten, terwijl andere vereenigingen vrij zullen zijn. Wil men dus dien kant uit gaan, dan kan spreker daar iets voor voelen, maar dan wil hij veel verder gaan en alles, wat kunstuiting is, vrijstellen. Spreker zou haast zeggen: kan men deze zaak nog niet een vergadering aanhouden? Er is al zeer veel be sproken, maar dan zou men ook dit ruimere standpunt nog eens iets nader kunnen bekijken. Spreker erkent dat de uitvoering daarvan lastig is en groote moeilijkheden zal geven, maar hij zou zeggen dat men toch ook maar half werk zou doen, als men het doet alleen voor de plaatselijke vereenigingen, terwijl de kunst van buiten aan belasting zal blijven onderworpen. De Voorzitter heeft tegen een voorstel tot uitstel per soonlijk geen bezwaar, maar als de Raad de zaak uit stelt, moeten de heeren toch ook eens overdenken wat ten slotte het gevolg is. Waarom zou men dan eigenlijk ook niet vrij laten de abonnementsconcerten van dr. De Koos? Daar is dan toch absoluut niets tegen te zeggen. Omdat die man er wat aan verdient? Het is toch zeker wel kunst, wat door dr. De Koos in Leeuwarden wordt gebracht en waarom zou die man dan niet vrij zijn? Waarom zou men dan verder niet de gewone voorstel lingen in de Harmonie vrij laten, welke toch dat mag men aannemen op precies hetzelfde peil staan als de uitvoeringen van „Kunst aan Allen"? De heer Ij. de Vries: Die hebben niet dezelfde be doeling. De Voorzitter: Neen, als men de bestuursleden hoort, clan hoort men van den eene: de mijne zijn beter en van den andere: de mijne zijn beter. Als men echter zoo doorredeneert, is het maar het beste de geheele veror dening af te schaffen, behalve voor de bioscopen en de kermis; misschien kan ze dan ook wel geheel weg. Als men dat pad opgaat, zal men hoe langer hoe meer naar beneden glijden; als men het voor de eene doet, komt men er vanzelf toe te zeggen dat het niet meer billijk is het voor de andere ook te doen. Als men nu dus zegt dat men hierover nog eens 14 dagen of 3 weken wil denken, zou spreker graag willen dat men de zaak dan ook nog eens van alle kanten ging bekijken, zooals er hier over gepraat is. Men kan hier wel schermen met de leus dat de gemeente kunstuitvoe ringen mogelijk moet maken, maar men bedenke, dat er dan nog heel andere dingen aan vast zitten en dat dan met de verordening geen andere vermakelijkheden meer zijn te belasten dan bioscopen, cabarets en de kermis. Spreker wil er nog op wijzen dat de heer IJ. de Vries heeft gezegd: al zullen we ze maar met name noemen. Ten eerste is dit geen kwestie voor Burgemeester en Wethouders, doch het zou ook minstens in strijd zijn met de Grondwet aan bepaalde vereenigingen privileges te verleenen door vrijstelling van belasting. Spreker zou den Raad dan ook in overweging willen geven deze 3 weken eens te probeeren daarvoor een goede formule te vinden. De heer IJ. de Vries merkt op dat de Voorzitter zoopas zei dat de voorstellingen van dr. De Koos enz. hier ge- gegeven werden geheel met dezelfde bedoeling als de door spr. en anderen genoemde. Spr. zou daartegen deze opmerking willen maken dat de bedoeling van dr. De Koos is om hier een mooi stuk geld vandaan te halen, terwijl de bedoeling van een oratorium-vereeniging is onzen stadgenooten een genoeglijken, hoogstaanden avond te bereiden, zonder er een cent aan te verdienen, zelfs wel met er geld bij te leggen. Als dr. De Koos dat echter zou voorzien, als hij voorziet dat hij er 25. bij moet leggen, dan komt hij niet. De Voorzitter: Verlangt een van de leden stemming over het voorstel tot uitstel? De heer Beekhuis: Ja. De beraadslagingen 'worden gesloten. Met 17 tegen 7 stemmen wordt besloten de behan deling van het prae-advies van Burgemeester en Wet houders tot de volgende vergadering uit te stellen. Vóór stemmen: de heeren O. F. de Vries, M. Molenaar, Dijkstra, Fransen, Lautenbach, Tiemersma, Muller, K. de Boer, Hooiring, Van der Veen, Beekhuis, Oosterhoff, Cohen, IJ. de Vries, H. de Boer, Botke en B. Molenaar. Tegen stemmen: de heeren Hofstra, Koopmans, Visser, Jansen, Weiina, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi en de heer Westra. VI. De Voorzitter stelt aan de orde. Rapport der commissie, belast geweest met, het onder zoek der geloofsbrieven van het nieuw inkomende lid, den heer E A. M. Wölcken, vacature S. Tulp Szn. (sub IV). Met algemeene stemmen wordt, overeenkomstig het advies der Commissie, besloten tot toelating van den heer Wölcken. VIL De Voorzitter maakt den Raad opmerkzaam op een voor hem liggend dik dossier, dat hij van morgen heeft ontvangen. Het was toen nog veel dikker, maar spreker heeft er de bovenste helft maar afgenomen. Het dossier bevat een Nota van Opmerkingen van Gedepu teerde Staten omtrent de begrooting voor 1925. Spreker zal die Nota niet geheel voorlezen zij is daar trouwens ook veel te lang voor maar het is misschien wel goed om even over een paar punten daaruit te spreken; waar schijnlijk zal de Raad daarover wel heel gauw zijn uit gepraat. Spreker zou dit niet hebben gedaan, als hij niet van morgen de opmerking had gekregen: zou het ook mogelijk zijn, wanneer de Nota nog voor de raadsver gadering inkomt, die paar punten van middag nog even in de raadsvergadering in bespreking te brengen, opdat wij Gedeputeerde Staten niet nog weer 3 weken op 's Raads beslissing daaromtrent behoeven te wach ten Niet dat dit Gedeputeerde Staten zooveel kan schelen, maar wanneer de Raad ten opzichte van die punten wil persisteeren, zal de begrooting niet worden goedgekeurd en dan kan de Raad in hooger beroep gaan. Het gaat er nu maar om, niet nog eens 3 weken tijd te verliezen. Spreker zou deze zaak echter nu niet hebben aangebracht, wanneer hem van die zijde niet de opmer king was gemaakt of het niet mogelijk was, opdat die 3 weken niet nutteloos voorbij zouden gaan. Spreker wil thans, heel kort, den inhoud van de Nota memoreeren. Punt 1 is een ontboezeming over den financieelen toestand der gemeente, een ontboezeming, die wij wel meer gelezen hebben, spreker persoonlijk ten minste. Het is hetzelfde wat staat in den brief van Gedeputeerde Staten aan den Raad van State, inzake het beroep over de jaarwedden aan het gymnasium en het prijsgeven van het subsidie voor die inrichting door de gemeente. Spr. is daarvoor ook naar Den Haag geweest en heeft daar tegenover den heer Gerbrandv gestaan; ook bij die ge legenheid was de een erg somber, wat de financieele toestand van Leeuwarden betreft en de ander optimist. Spreker zal hierover verder niet uitweiden; deze ont boezeming zal, tegelijk met de andere punten, in de portefeuille ter visie worden gelegd. Het tweede punt betreft de kosten van het stedelijk gymnasium en van de gemeentelijke hoogere burger school. speciaal die van het gymnasium. Zooals de Raad weet is hij in hooger beroep gegaan tegen de beslissing Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 December 1924. 409 van Gedeputeerde Staten op het besluit van den Raad, waarbij de Raad het rijkssubsidie voor het gymnasium heeft laten varen. Gedeputeerde Staten schrijven nu dit: „Het is U bekend, dat wij ons niet konden veree nigen met Uw besluit van 1 Juli 1924, tengevolge waarvan het rijkssubsidie verloren ging en dat wij daarom onze goedkeuring onthielden aan Uw besluit van 19 Augustus 1924 no. 5 tot wijziging der begroo ting 1924. Zoolang op het door U ingestelde beroep geen beslissing is ontvangen, kunnen wij geen vrijheid vinden de begrooting, zooals zij thans bij hoofdstuk VIII, par. 14, luidt, goed te keuren. De regeling der jaarwedden van de leeraren aan de gemeentelijke hoogere burgerschool gaat uit boven die, welke voor de leeraren aan gelijksoortige rijks hoogere burger scholen geldt en ook vindt op hen geen pensioen- verhaal plaats, zoodat evenmin voor deze school aanspraak op het rijkssubsidie kan worden gemaakt. Het prijsgeven van dit subsidie achten wij zoo min als dat voor het gymnasium toelaatbaar en op dien grond moeten wij bezwaar maken tegen par. 13 van hoofdstuk VIII." M. a. w. zeggen Gedeputeerde Staten dat zij bezwaar moeten maken tegen de begrooting, als bij de salarissen van de leeraren aan het gymnasium geen rekening wordt gehouden met de pensioensbijdragen of wanneer die post niet wordt uitgetrokken in overeenstemming met wat de Minister heeft gezegd. De Raad heeft deze zaak al eenige keeren behandeld, waarom spreker vermoedt dat de Raad op 't oogenblik niet zal zeggen den post in overeenstemming met wat de Minister heeft gezegd, op de begrooting te brengen. Hier is met zeer groote meerderheid besloten van het desbetreffende besluit van Gedeputeerde Staten in beroep te gaan, in verband waarmee spreker gelooft dat Gedeputeerde Staten wel kan worden bericht dat de Raad in dezen blijft bij zijn besluit. Wenscht iemand nog het woord daarover of een voorstel te doen in anderen zin? De heer IJ. de Vries merkt op dat het hier usance is dat, als er een meerderheid is voor een bepaald voorstel, de minderheid zich dan daarbij neerlegt. Maar princi pieel is spreker vierkant tegen dit aangenomen voorstel. Dat wenscht hij slechts even te memoreeren. De Voorzitter vraagt nogmaals of een van de leden op het oogenblik het voorstel wenscht te doen na alles wat daaromtrent in den Raad is gebeurd om die kosten terug te brengen tot een bedrag, in overeen stemming met de ministerieele circulaire. Daar gaat de kwestie om. Wil niemand dat voorstel doen? Dan blijft die post, zooals hij is. In de derde plaats komen Gedeputeerde Staten in verzet tegen den post van 18.741.voor uitkeering van niet uitbetaalde salarissen aan de leeraren aan de Nijverheidsscholen. Daarbij krijgen we dat verhaal wat er vroeger in verband met die uitkeering is gebeurd, hoe dat besluit in Den Haag is gesneuveld en dat later Gede puteerde Staten hebben gezegd: we hebben dat besluit al een keer afgedaan, we doen het niet weer. Verder komt nog het verhaal dat die post oorspronkelijk 24.000.was en nu 18.000.Wenscht nog iemand waar deze post betrekkelijk kort geleden met 22 tegen 3 stemmen, naar spreker meent, is aangenomen thans het voorstel te doen, dien post weer te schrappen? Zoo niet, dan zal aan Gedeputeerde Staten worden bericht dat ook die post door den Raad wordt gehandhaafd. Dan een tweetal opmerkingen, waaromtrent spreker gelooft dat Gedeputeerde Staten er niet aan hechten of daaraan voldaan wordt, al of niet. Het wordt alleen opgemerkt. Ten eerste is bij Gedeputeerde Staten de vraag ge rezen of een voorzichtig beleid niet zou meebrengen een deel van het saldo over 1923 te reserveeren voor 1926 en dus niet alles op 1925 te brengen. Gedeputeerde Staten zeggen verder dat de opmerking zou kunnen worden gemaakt dat dan de belasting over 1925 natuur lijk hooger zal moeten worden, maar dat de belasting, omdat men dan zoo'n saldo voor 1926 ter beschikking heeft, voor dat jaar dan niet zoo hoog zal behoeven te zijn. Dit hangt natuurlijk samen met de eerste opmerking van Gedeputeerde Staten, waaruit blijkt dat zij den fi nancieelen toestand van Leeuwarden min of meer donker inzien. Burgemeester en Wethouders hebben in hun memorie aan den Raad van State het hunne daarvan ge zegd; in deze memorie, die mede voor den Raad ter visie zal worden gelegd, is die kwestie wel degelijk onder de oogen gezien. Dit is echter een zaak, waarop op het oogenblik de goedkeuring van de begrooting door Gede puteerde Staten niet vastzit; het is bovendien iets, dat altijd nog gedaan kan worden, wanneer in April of Mei het percentage van de belasting moet worden vastge steld. Gedeputeerde Staten geven dit slechts in ernstige overweging, maar het kan altijd nog, ook na goedkeu ring van de begrooting. De tweede opmerking is dat Gedeputeerde Staten de 6000.waarmee de Raad den post voor het stedelijk orkest heeft verhoogd, daarvoor niet noodig achten. Zij zeggen: „Wij zullen ons dit jaar tegen den betrekkelijken post voor orkest en muziekschool (volgno. 532) niet verzetten, maar brengen reeds thans onder Uw aan dacht dat wij daardoor niet geacht willen worden ons met dien subsidiepost ook voor de toekomst te veree nigen en dat wij ons voorbehouden bij een volgende begrooting eventueel op dit subsidie terug te komen." Dat is dus ook een opmerking, die niet samenhangt met de goedkeuring der begrooting. Dan worden er verder nog enkele opmerkingen ge maakt, die wel door Burgemeester en Wethouders en het secretariepersoneel kunnen worden beantwoord; er dienen voor enkele posten nog inlichtingen te worden gegeven en er zijn nog een paar cijfers, die niet geheel kloppen, maar overigens zijn de door spreker gememo reerde opmerkingen de voornaamste punten uit de Nota. Spreker heeft die thans nog even in den Raad willen brengen omdat, zooals hij reeds heeft opgemerkt, tegen hem is gezegd: kunt U die nog niet even laten behan delen, dan kunnen wij er mee voortmaken. Vindt de Raad nu goed dat in dezen geest als spreker hier heeft gesproken, namens den Raad aan Gedepu teerde Staten wordt bericht? Burgemeester en Wet houders zullen dan de Nota ter inzage leggen met andere stukken, welke dezen ter weerlegging van de Nota noodig achten. Met algemeene stemmen wordt besloten in den geest, als door den Voorzitter is aangegeven, op de Nota van Opmerkingen van Gedeputeerde Staten aan dit college te berichten. Niets meer te behandelen zijnde, wordt de vergadering door den Voorzitter gesloten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1924 | | pagina 10