Vergadering van Dinsdag 23 December 1924.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 December 1924.
391
Tegenwoordig 24 leden, te weten: de heeren O. F.
de Vries, M. Molenaar, Dijkstra, Fransen, Lautenbach,
Tiemersma, Muller, K. de Boer, Hofstra, Koopmans,
Hooiring, Van der Veen, Beekhuis, Oosterhoff, Cohen,
IJ. de Vries, H. de Boer, Visser, Botke, Jansen, Weima,
mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de heeren B. Mo
lenaar en Westra.
Afwezig, met kennisgeving, 2 leden, de heeren Schel-
tema en Van der Schoot.
Eén vacature.
Voorzitter de heer Jhr. Mr. J. M. van Beyma,
Burgemeester.
1. De Voorzitter: Er is een schrijven ingekomen van
mevrouw H. M. TulpVan der Heide, houdende mede-
deeling van het overlijden van haren echtgenoot, den
heer S. Tulp Szn., wethouder dezer gemeente.
Naar aanleiding van dit ingekomen bericht, dat be
reids door Burgemeester en Wethouders namens den
Raad met een brief van rouwbeklag is beantwoord, zou
ik eenige woorden willen wijden aan den zoo plotseling
overleden wethouder. Reeds bij de behandeling der be
grooting voor 1925 ontbrak de heer Tulp; zijn toestand
gaf toen voor den buitenstaander geen aanleiding om
iets ernstigs te denken en ik weet ook dat de heer Tulp
graag de behandeling der begrooting had bijgewoond,
maar zijn medicus verbood het hem uitdrukkelijk.
De gemeente verliest in dén heer Tulp een ijverig
wethouder, die een moeilijke afdeeling voor zijn rekening
had genomen. Hij deed wat hij te doen had met ijver,
zooals ik reeds eerder heb gezegd, en was in het college
van Burgemeester en Wethouders een sympathiek en
gewaardeerd lid. Ik meen hier thans namens U allen te
spreken, wanneer ik zeg dat wij de nagedachtenis van
dezen wethouder in eere zullen houden.
II. Het verslag der vergadering van 14 October 1924
wordt onveranderd vastgesteld.
III. Wordt medegedeeld:
1. dat bij Koninklijk besluit van 22 November 1924
no. 5 zijn goedgekeurd de raadsbesluiten d.d. 23 Sep
tember 1924 tot vaststelling eener verordening tot het
heffen van markt- en weeggelden voor het gebruik van
de veemarkt en van de daarop geplaatste weegtoestellen
en tot intrekking der verordening tot het heffen en op
'e invordering van schoolgeld voor het onderwijs aan
e Burgeravondschool;
2. dat Gedeputeerde Staten hebben goedgekeurd de
raadsbesluiten d.d. 24 November 1924 tot uitgifte in
erfpacht van bouwterreinen aan Th. D. Keuning, B. van
der Kolk, G. Giezen en L. Edema, tot aankoop van een
plek grond van A. Rauwerda en tot toekenning over
het dienstjaar 1925 van een subsidie van 150.aan
de vereeniging Pro Juventute in het arrondissement
Leeuwarden;
3. rapporten omtrent de opneming der kassen van
het gemeentelijk electriciteitbedrijf, de gemeentelijke
gasfabriek, de gemeentereiniging, de gemeentelijke
drinkwaterleiding, het bedrijf der gemeentewerken en
het gemeentelijk grondbedrijf;
4. bericht van den heer J. M. Kingma, houdende
mededeeling dat hij de benoeming tot bestuurslid van
het Nieuwe Stads Weeshuis aanneemt.
De mededeelingen sub 14 worden voor kennisge
ving aangenomen.
5. verzoek van H. Nieuwland, als gemachtigde van
F. H. van Setten, rnr. M. E. Hepkema en H. H. Key,
om vergunning tot stratenaanleg op terrein aan en nabij
de Bleeklaan en ruiling van grond aldaar.
Wordt in handen van Burgemeester en Wethouders
gesteld om prae-advies.
6. adres van de afdeelingen Leeuwarden van den
Algemeenen Nederlandschen Bouwarbeidersbond, van
den Nederlandschen Roomsch-Katholieken Bouwvak
arbeidersbond en van den Nederlandschen Christelijken
Bouwarbeidersbond, om tot regeling der arbeidsvoor
waarden van bouwarbeiders in lossen dienst der ge
meente, met die organisaties een collectieve arbeids
overeenkomst aan te gaan.
Wordt voorgesteld dit adres in handen te stellen van
Burgemeester en Wethouders ter afdoening.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer H. de Boer zegt dat er zeker een misverstand
schijnt te bestaan wat betreft de bedoeling, die moest
worden gezocht achter de woorden, door den Burge
meester namens Burgemeester en Wethouders in de
vorige vergadering gesproken. Spreker heeft toen aan
houding van dit punt verzocht en de Burgemeester heeft
namens het college dat toegezegd waarbij spreker in
de meening verkeerde dat, als de lijst van werklieden,
die onder het Werkliedenreglement zouden vallen, zou
worden overgelegd, dan tevens dit stuk zou worden be
handeld in dien zin, dat namens den Raad hier eenige
wenschelijkheden naar voren zouden kunnen worden ge
bracht.
Uit het feit nu, dat dit punt al weer op de agenda is
geplaatst, blijkt, dat hier zeker een misverstand bestaat.
Spreker zou graag van den Voorzitter willen weten of
het dus niet de bedoeling is dit punt aan te houden
totdat bedoelde lijst aan den Raad zal worden overge
legd. Indien dat laatste niet het geval is, zou spreker
gaarne zien dat dit punt nog een keer werd aangehou
den; hij had hoop dat het eene tegelijk met het andere
in behandeling zou komen.
De Voorzitter kan antwoorden dat hij persoonlijk
en hij gelooft ook het college als zoodanig nooit heeft
geweten of begrepen dat het ingekomen stuk, waarvan
spreker zooeven mededeeling deed, samenhing met de
lijst, waarvan destijds in de secties door de wethouders
is gezegd dat zij aan den Raad zou worden overgelegd.
Spreker zou er even op willen wijzen dat dit overleggen
aan den Raad niet vast staat; in de notulen is er niets
van te vinden, die zijn er al op nagekeken. De lijst is
nog niet definitief vastgesteld, maar zij is toch al bijna
klaar en als de Raad er prijs op stelt die lijst te zien
is er geen bewaar tegen dat die te zijner kennis wordt
gebracht.
Afgescheiden daarvan hebben Burgemeester en Wet
houders echter nooit begrepen dat die lijst samenhing
met dit request; vandaar dat Burgemeester en Wethou
ders, waar den vorigen keer is gevraagd of dit request
nog niet eens een keer ter visie kon worden gelegd, het
voor deze vergadering weer in portefeuille no. 1 hebben
gelegd en nu voorstellen het in hun handen te stellen ter
afdoening. Burgemeester en Wethouders wisten niet dat
er tusschen beide zaken verband zou worden gebracht.
De heei H. de Boer meent dat er wèl verband bestaat
tusschen deze twee zaken, om de eenvoudige reden dat
degenen, die niet onder het Werkliedenreglement zullen
vallen, volgens dit adres zouden vallen onder een aparte
regeling. Spreker meent dus dat beide zaken wel dege
lijk met elkaar in verband zullen kunnen worden be
schouwd, al wil hij niet beweren dat dit noodzakelijk is.
Spreker zou alsnog willen verzoeken om dit adres tege
lijk te doen behandelen wanneer de lijst wordt over
gelegd.